Kim De Witte (PVDA)

Pensioenbeleid is kwestie van keuzes

Kim De Witte (PVDA) Pensioenspecialist bij PVDA en volksvertegenwoordiger

België hoeft niet te bezwijken onder de “last” van de vergrijzing. Een resem politieke keuzemogelijkheden blijft voorhanden.

“Maak u geen illusies: de komende jaren stijgen de pensioenkosten zo sterk dat de overheid niet anders kan dan de pensioenuitkeringen verlagen”, zo schrijven professor emeritus Jef Vuchelen en beleggingsadviseur Mark Scholliers in hun boek Uw pensioen onder vuur? Vecht terug! De auteurs pleiten voor een verlaging van de wettelijke pensioenen met maar liefst 15% en een verhoging van de individuele pensioenen, meer bepaald individuele beleggingen in obligaties, aandelen en vastgoed.

Het voorstel is niet nieuw. Het kleurt netjes binnen de lijnen van het recente witboek van de Europese Commissie. Dat witboek bevat drie krachtlijnen: langer werken, wettelijke pensioenen verlagen tot een minimale bescherming tegen armoede en aanvullende en individuele pensioenen verder uitbouwen.

Vuchelen en Scholliers kwalificeren hun voorstel als economisch noodzakelijk. “De vergrijzingsbom is nog altijd niet ontmijnd”, zo luidt het. Politieke keuzemogelijkheden zouden er niet meer zijn.

Dat is natuurlijk onjuist. Zoals elk beleid is ook het pensioenbeleid een kwestie van keuzes, gebaseerd op uitgangspunten en doelstellingen. Achter het pleidooi van noodzakelijke pensioenhervormingen gaan welbepaalde belangen en ideologische opvattingen schuil.

Dat een beleggingsadviseur pleit voor meer beleggingen in obligaties, aandelen en vastgoed, zal niemand verbazen. Dat een academicus daar een wetenschappelijk aura aan verleent, schaadt het imago van de wetenschap. Ja, het aantal ouderen zal stijgen en dus ook de uitgaven voor onze pensioenen. Neen, België hoeft daarom niet te bezwijken onder de “last” van de vergrijzing. Een resem politieke keuzemogelijkheden blijft voorhanden.

Het pensioenverhaal bestaat niet alleen uit stijgende uitgaven, maar ook uit dalende inkomsten. Over die dalende inkomsten spreken de auteurs echter met geen woord. Nochtans moeten niet alleen de stijgende uitgaven, maar ook de dalende inkomsten worden geanalyseerd voor een juiste evaluatie van de betaalbaarheid van de vergrijzing.

België hoeft niet te bezwijken onder de u0022lastu0022 van de vergrijzing.

Kim De Witte

Stijgende uitgaven

De Studiecommissie voor de Vergrijzing berekent sinds 2002 de budgettaire kost van de vergrijzing. Volgens het laatste rapport zou deze kost stijgen met 3,3 procent van het BBP tegen 2030 en met 5,4 procent tegen 2060. In tegenstelling tot wat Vuchelen en Scholliers beweren, worden deze voorspellingen niet steevast naar boven bijgesteld. Vorig jaar lagen de prognoses nog een stuk hoger, respectievelijk op 4,2 en 6,1 procent.

Een stijging van 3,3 procent van het BBP tegen 2030 en 5,4 procent tegen 2060 is een toename van 0,19 procent of 0,11 procent per jaar tegen 2030 en 2060. Géén tsunami dus, maar wel een langzame en rustig aanzwellende stroom.

In totaal zouden de uitgaven voor de pensioenen in 2060 14,7 procent van het BBP bedragen. Dat is ongeveer één zevende van het BBP dat we spenderen aan het inkomen van ongeveer één derde van de bevolking (32,2 procent). Dat is geen absurditeit. Integendeel, deze verhouding ligt vandaag zelfs hoger (10,2 procent van het BBP voor 21,6 procent van de bevolking met pensioen). In landen als Frankrijk en Oostenrijk liggen de uitgaven voor de wettelijke pensioenen in percentage van het BBP nu al boven de 14 procent. Het gaat hier ten slotte over inkomen, dat rechtstreeks terug vloeit naar de Belgische economie via de consumptie van gepensioneerden, investeringen in service flats en kangoeroewoningen, schenkingen en erfenissen aan kinderen, ….

De vraag stelt zich dan ook waarom er zoveel heisa gemaakt wordt over de vergrijzing? Waarom fundamentele hervormingen noodzakelijk zouden zijn? Welnu, dat heeft veel meer te maken met dalende inkomsten dan met stijgende uitgaven.

Dalende inkomsten

De wettelijke pensioenen worden in de eerste plaats gefinancierd met sociale bijdragen op inkomsten uit arbeid. Deze bijdragen nemen af als percentage van het BBP. De oorzaak is tweeledig: een afname van het inkomen uit arbeid als aandeel van het BBP en de invoering van tal van loonvormen waarop geen of veel minder sociale bijdragen moeten worden betaald (mobiliteitspremies, bedrijfsvoertuigen, maaltijdcheques, aanvullende pensioenen, winstparticipaties, innovatiepremies, niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen, …).

Volgens de FOD Sociale Zekerheid is de afname van de sociale bijdragen het belangrijkste fenomeen in de financiering van de sociale zekerheid van het afgelopen decennium. Vertrekkende van de statistieken van de FOD Sociale Zekerheid zou het gaan over 4,4 procent van het BBP, bijna zoveel als de verwachte toename van de kost van de vergrijzing tegen 2060.

Om de daling van de sociale bijdragen te compenseren, stegen de bijdragen van de overheid (alternatieve financiering via BTW en rechtstreekse staatstoelagen). Deze verschuiving in financiering van de sociale zekerheid komt nu echter onder druk te staan met de budgettaire soberheid wegens de toegenomen staatsschuld (redding van de banken) en de keuzes in het fiscaal beleid (verlaging van de hoogste schijven van de vennootschaps- en de personenbelasting, invoering van de notionele intrestaftrek, vrijstelling van meerwaarden op aandelen, …).

Zowat elke stijging van de overheidsuitgaven voor sociaal beleid of elk herstel van de sociale bijdragen op arbeid (het zogenaamde indirecte of uitgesteld loon) wordt onbespreekbaar. Binnen dat kader gaat men op zoek naar manieren om de (beperkte) stijgende kost voor de vergrijzing te financieren. De voorgestelde oplossingen zijn langer werken, wettelijke pensioenen inperken en private pensioenspaarregelingen versterken.

Ongelijkheid en risico’s van de aanvullende en individuele pensioenspaarregelingen

Meer dan een vijfde van de gepensioneerden, 22 procent, moet rondkomen met een pensioen onder de armoedegrens. Dat is een schande voor een rijk land als België. De wettelijke pensioenen verder inperken zal dat die schandvlek nog vergroten.

De aanvullende en de individuele pensioenen zijn de pensioenen van de ongelijkheid. Een bedrijfsleider kan miljoenen euro’s aan pensioenrechten opbouwen, met alle sociale en fiscale voordelen van dien. Een gewone werknemer kan met veel moeite enkele duizenden euro’s bijeen sparen. Een druppel op een hete plaat wanneer de facturen van rusthuis, verzorging, hospitalisatieverzekering binnenstromen.

De aanvullende en de individuele pensioenen zijn bovendien niet zonder risico. In het zeer recente verleden moest de staat nog hemel en aarde bewegen om de financiële instellingen, die onze individuele pensioenen beheren, van de ondergang te behoeden. De meeste spaarcenten konden gelukkig worden gered, maar niet iedereen kan daarvan meespreken. De aanvullende pensioenverzekeraar APRA Leven ging failliet. Hierover zijn nog verschillende rechtszaken lopende, maar in een aantal vonnissen werd reeds geoordeeld dat de gedupeerde werknemers het overgrote deel van hun opgebouwde pensioenrechten kwijt zijn. Dat is een ramp voor mensen die op enkele jaren van hun pensioen staan.

Ideologische keuzes achter het pensioenbeleid

De discussie over het pensioenbeleid voeren in termen van economische noodzakelijkheid schendt de intellectuele eerlijkheid. Zoals elk sociaal beleid is ook het pensioenbeleid een kwestie van keuzes, gebaseerd op welbepaalde uitgangspunten en doelstellingen.

Kiezen we voor nog meer inkomensongelijkheid in de samenleving en nog meer onzekerheid tijdens de oude dag, dan is de afbraak van het wettelijk pensioen de gepaste keuze. Kiezen we voor minder inkomensongelijkheid en meer zekerheid tijdens de oude dag, dan is de versterking van het wettelijk pensioen de juiste keuze. Die keuze is wél betaalbaar, mits andere keuzes in het fiscaal beleid.

Het feit dat de wettelijke pensioenen in Frankrijk tot 30 procent hoger liggen dan bij ons, staat niet los van de keuzes in het fiscaal beleid. Zo heft Frankrijk een taks op de hoogste vermogens. Ook in België pleit de Federale Adviesraad voor Ouderen voor de invoering van zo’n taks. Met een miljonairstaks van 1% op de vermogens boven de 1,5 miljoen euro zullen de meest vermogenden geen boterham minder eten. Het Franse voorbeeld toont bovendien aan dat de kapitaalvlucht zeer beperkt is (2 procent volgens een officieel onderzoek van de Franse senaat) en zo’n taks dus wel degelijk rendeert.

Partner Content