Johan De Wilde

‘Derde onderwijscommissie? Vlaanderen kiest voor een riskante aanpak’

Johan De Wilde Lerarenopleider bij Odisee hogeschool en co-voorzitter Velov

Naar aanleiding van de 20e verjaardag van de Lokale Overlegplatforms Onderwijs (LOP’s) formuleert Johan De Wilde een aantal bedenkingen bij de nieuw opgerichte Commissie Modernisering die een modern school-­ en personeelsbeleid voor het onderwijs moet uittekenen.

Als u onderwijsoverleg leest, waar denkt u dan aan? Verbeeldt u zich een grote tafel waaraan onderwijsvakbonden, koepels, politici en kabinetsmedewerkers aanschuiven? Of denkt u spontaan aan vergaderingen van een schoolraad waar directies en leerkrachten overleggen met ouders, leerlingen en de lokale gemeenschap? Vermoedelijk een van beide, want over onderwijs wordt doorgaans op macro- of op microniveau gesproken.

De realiteit is om minstens twee redenen anders. Ten eerste wordt beleid niet alleen gevoerd op formele vergaderingen. Deelnemers bereiden vergaderingen voor en stemmen nadien met elkaar af, zonder dat we er altijd de connotatie van achterkamertjespolitiek moeten aan verbinden. Ten tweede moeten we breder kijken. Zo bestaat er een onbekend en onbemind overlegniveau tussen de Vlaamse Gemeenschap en haar duizenden scholen. Het is dat van de LOP’s, de Lokale Overlegplatforms Onderwijs.

Structuur en cultuur

Er zijn een 70-tal LOP’s in Vlaanderen waar op stedelijk of regionaal niveau schooldirecties, CLB’s, ouderverenigingen, armoedeorganisaties en plaatselijke ambtenaren verantwoordelijk voor onderwijs en het flankerend onderwijsbeleid samenwerken rond gelijke onderwijskansen. De centrale aanmeldingsprocedures is zowat het enige LOP-dossier dat her en der de pers haalt, maar ze buigen zich ook over bijvoorbeeld uitsluiting van leerlingen, plaatsgebrek in het buitengewoon onderwijs of OKAN (Onthaalklas voor Anderstalige Nieuwkomers).

(Lees verder onder het artikel.)

Op veel plaatsen wordt er verrassend goed oplossingsgericht samengewerkt binnen LOP’s. Terwijl andere tussenstructuren zich wel eens gesandwicht voelen tussen consignes van leidinggevenden in Brussel en de druk van de eigen achterban thuis, lijkt hier het hogere doel meer te verenigen dan dat particuliere belangen verdelen. LOP-deelnemers stellen zich eerder op als een partner in de potentiële oplossing dan als een partij in een conflict.

Gedeeld buikgevoel

Het succes van de LOP’s aantonen is moeilijk omdat er nauwelijks wetenschappelijk onderzoek rond gebeurt. Dat nog meer regio’s vragende partij zijn om een LOP-werking op te starten is wellicht de meest overtuigende indicator. Een aanwijzing van een heel andere aard is het gegeven dat het macrobeleid naar de LOP’s luistert en haar appreciatie uitdrukt omdat LOP’s discreet en vroeg problemen en mogelijke oplossingen signaleren.

Dat de LOP’s goed functioneren is vooral een gedeeld aanvoelen bij minstens twee spelers die hierboven onvermeld bleven, namelijk de voorzitters en de ondersteunende ambtenaren van AGODI, Agentschap voor Onderwijsdiensten binnen het Departement Onderwijs. De eerste groep zijn plaatselijke, onafhankelijke figuren zoals docenten in het hoger onderwijs, welzijnswerkers of gepensioneerde ambtenaren, die gepokt en gemazeld zijn in het onderwijs. De tweede groep is zo mogelijk nog onafhankelijker en neemt het leeuwendeel van het voorbereidende werk op zich. Deze laatste kent in principe de regelgeving van binnen en van buiten en slaagt erin snel relevante data op te diepen.

Als zwart-op-wit bewijzen dat LOP’s goed functioneren onmogelijk is, dan is verklaringen zoeken voor hun vermeende succes nog meer speculeren, maar de gemengde samenstelling met cruciale stakeholders in het plaatselijke onderwijs en deskundige onafhankelijken is er wellicht niet vreemd aan.

Betrokkenheid en onafhankelijkheid

Het plaatselijke LOP-niveau verschilt fundamenteel van het hogere Vlaamse, al was het maar omdat op dat laatste niveau de regelgeving en het beleid gemaakt wordt waarbinnen op het eerste niveau gewerkt wordt. Bovendien zijn de financiële en politieke belangen op macrovlak veel groter. Het is plausibel dat die structurele verschillen grotendeels verklaren waarom het zo moeilijk is om een consistent toekomstgericht onderwijsbeleid te voeren voor de hele gemeenschap.

Het lijkt erop dat minister Weyts tot een nog verregaandere conclusie is gekomen, namelijk dat hij en de Vlaamse Regering de legitimiteit en de slagkracht ontberen om alle belangrijke onderwijsactoren op een lijn te krijgen. Volgens zijn impliciete redenering kunnen onafhankelijke commissies de patstelling misschien wel doorbreken. Hoe meer ze als onafhankelijk en deskundig gezien worden, hoe groter de legitimiteit van hun visie en hoe groter vervolgens de druk vanuit de publieke opinie om de volgende legislaturen werk te maken van de beleidsaanbevelingen . We zijn inmiddels aan de derde commissie toe. Eerst was er de Commissie Beter Onderwijs (Brinckman), dan de Kwaliteitsalliantie (De Man) en nu de Commissie Modernisering (Van Damme). Of zijn redenering steek houdt, zal pas blijken als het laatste en belangrijkste rapport landt. 

(Lees verder onder het artikel.)

Toch kunnen we ons nu al de vraag stellen of Vlaanderen daarmee niet voor een nodeloos radicale en riskante aanpak heeft gekozen. In plaats van zoveel mogelijk relevante onderwijsstakeholders en alle politieke partijen te betrekken in het uittekenen van de toekomst, geeft de minister een mandaat aan personen die verondersteld worden net niet betrokken te zijn, maar onafhankelijk en louter vanuit hun wijsheid en deskundigheid te opereren. Het is de vraag of de onderwijspartners die nu uitgesloten worden maar later de beleidsaanbevelingen in praktijk moeten brengen, zo overtuigd zullen zijn van de onafhankelijkheid en deskundigheid van de wijzen en zich geresponsabiliseerd zullen voelen. Andere politieke partijen blijven in elk geval los van elkaar onderwijsideeën spuien.    

Ware het niet beter om naar analogie met het LOP de onderwijsbetrokkenen niet te vervangen door onafhankelijken maar ze ermee aan te vullen en de onafhankelijken net als daar de rollen van voorzitter en expert toe te bedelen? Op die manier zou de confrontatie met de visies en redelijke gevoeligheden van alle onderwijsactoren en politieke partijen niet na het verschijnen van het rapport volgen maar in het denk- en schrijfproces zelf meegenomen worden. Wie zou er dan nog afstand van willen, kunnen of durven nemen?

Johan De Wilde is lerarenopleider en medewerker van Dienst Onderwijs en Kwaliteit bij Odisee hogeschool, voorzitter van de beroepsvereniging voor lerarenopleiders Velov en voorzitter van het LOP SO in Aalst.

Partner Content