Walter De Smedt

‘Niemand krijgt nog kop of staart aan de strafuitvoering: dat creëert een gevoel van straffeloosheid’

Walter De Smedt Strafrechter op rust, enige Belg die ooit zowel lid was van het Comité P als het Comité I

Gewezen strafrechter Walter De Smedt is niet verbaasd over de commotie die ontstaan is na de beslissing om een van de moordenaars van Kitty Van Nieuwenhuysen thuis te zetten met een enkelband.

Noureddine Cheikhni werd veroordeeld tot 30 jaar cel voor de moord in 2007 op de politieagente Kitty Van Nieuwenhuyse. De strafuitvoeringsrechtbank besliste nu dat hij, na 10,5 jaar, een derde van de straf, vrij mag onder elektronisch toezicht. Terecht is daar heel wat commotie over. Vraag is echter wie er verantwoordelijk voor is. Wie kan er worden op aangesproken: Zijn de rechters in fout, is de wetgever verkeerd, of is het beleid mis?

Niemand krijgt nog kop of staart aan de strafuitvoering: dat creëert een gevoel van straffeloosheid.

Rechters moeten de wet toepassen. Dat is hier gebeurd: Cheikhni zat één derde van zijn straf uit en dus kon hij vrij komen. De rechters hadden echter ook anders kunnen oordelen en beslissen om de celstraf niet om zetten in vrijheid met een enkelband. Hadden de rechters dat gedaan zouden zij zich tegen het strafrechtelijk beleid van justitieminister Koen Geens hebben gekeerd. Want het beleid van de minister steunt op twee principes: ‘één er in is één er uit’, en een enkelband is een autonome straf die evenwaardig is aan een celstraf.

Deze zaak toont nogmaals hoe moeilijk het voor een strafrechter is geworden om een uitspraak te doen: enerzijds moet hij onafhankelijk oordelen op basis van het dossier en de persoonlijkheid van de verdachte, anderzijds doet het beleid met die uitspraak wat het wil, en laat het naargelang de gebeurtenissen van de dag de wetgeving aanpassen.

De wetgever, onze volksvertegenwoordigers, worden verondersteld zelf te bepalen wat er in een wet komt. Daartoe kunnen zij zelf het initiatief nemen, in commissievergaderingen alle elementen van de wet bekijken, en experten horen. In de praktijk is het de minister die het initiatief neemt, een wetsontwerp maakt en dat aan de goedkeuring van de volksvertegenwoordigers voorlegt. Het is nu ook de gewoonte geworden van de justitieminister om zijn ontwerpen als ‘potpourri-ontwerpen’ te doen behandelen: weggestopt en te stemmen samen met andere onderwerpen, liefst in een andere commissie dan deze van justitie, zodat de stemming snel en volgens de wil van de meerderheid kan verlopen.

Het is nu ook de gewoonte geworden van de justitieminister om zijn ontwerpen als ‘potpourri-ontwerpen’ te doen behandelen.

Het strafrechtelijk beleid, zeg maar wat er met het strafrecht in de werkelijkheid moet gebeuren, steunde vroeger op verschillende gegevens: de verschillende uitspraken van de rechters waarin door de controle van het hoogste rechtscollege, het Hof van cassatie, eenheid werd gebracht, de rechtsleer, dat is de commentaar die er door rechtsgeleerden als universiteitsprofessoren op gegeven wordt, en voor het geval er uit de rechtsspraak en de rechtsleer volgde dat de wet moest worden aangepast ook het initiatief van de volksvertegenwoordigers om de wet doelmatiger te maken. Wanneer justitieministers oordeelden zelf een initiatief te moeten nemen om een belangrijke wetswijziging te bekomen, dan stelden zijn een commissie van experten aan of werd een Koninklijke commissaris gelast met de voorbereiding van de nieuwe wet.

In alle gevallen werden de teksten dan uitvoerig en grondig in de commissie justitie, waarin advocaten en universiteitsprofessoren zaten, besproken en werd er een ruime publiciteit aan gegeven zodat de gehele gerechtelijke wereld er zijn zeg over kon doen.

Sinds 2007 legt de minister van Justitie de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, vast. Het college van procureurs-generaal moet er wel een advies bij geven maar het is maar een advies: alle leden van het openbaar ministerie moeten het beleid van de minister uitvoeren.

Politieke verantwoordelijkheid

Hoe het in de dagelijkse praktijk in het strafrecht vergaat is sinds 2007 niet meer het gevolg van de rechtsspraak of de rechtsleer maar van de persoonlijke bevoegdheid van de justitieminister. Dit is ongetwijfeld een grote versterking van de bevoegdheid van de uitvoerende macht, maar tegelijk ook een duidelijke bepaling van wie er politiek de verantwoordelijkheid voor draagt: de justitieminister in persoon. Deze zware aanspreekbaarheid van de justitieminister neemt niet weg dat de minister zich kan laten bijstaan door experten. Dat deed Koen Geens ook: hij stelde in 2015 twee experten aan om de hervorming van het strafwetboek voor te bereiden. Maar de experten, advocaat-generaal Vandermeersch en Rozie, gaven op 23 augustus hun ontslag uit onvrede met de door de minister aangebrachte wijzigingen aan hun ontwerptekst: ‘Ze kunnen dan ook alleen maar vaststellen dat ze er niet in geslaagd zijn de regering te overtuigen van onderbouwde uitgangspunten, vooral wat betreft de gevangenisstraffen en de recidive. De hele hervorming van het Strafwetboek druist bovendien ook in tegen hun overtuigingen “als mens”.’

Hoe beantwoordt Koen Geens zijn persoonlijke aanspreekbaarheid? De minister liet de wet aanpassen. Door een wet uit 2013 kwam een tot 30 jaar veroordeelde pas na vijftien jaar in aanmerking voor elektronisch toezicht. Vorig jaar werd de vijftien jaar opgetrokken tot 25 jaar. Geen van beide zijn van toepassing op de hier besproken zaak vermits de wet niet met terugwerkende kracht van toepassing is. Vraag is echter wat het allemaal uitmaakt.

Strafuitvoering als jojo

De strafuitvoering is immers een jojo-spel geworden waarbij de justitieminister naargelang het nieuws van de dag koud of warm kan blazen: enerzijds wettelijke voorzieningen met wijzigende termijnen, anderzijds een algemeen beleid dat tot doel heeft de overbevolking van de gevangenissen te vermijden door vrijlatingen of omzetting naar een enkelband. Vraag is of je hier nog van een ‘beleid’ kan spreken? Feit is dat niemand, en voor zeker de burger niet, er nog kop of staart kan aan krijgen. Weet de justitieminister zelf nog wél wat zijn beleid inhoudt? De burger weet het in ieder geval: minstens een gevoel van straffeloosheid. Hoe kom je er als verantwoordelijk minister uit? Koen Geens wast zijn handen in onschuld: ‘De minister kan niet ingaan op concrete dossiers of beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank.’ Anderzijds beweert hij wel dat er ‘zerotolerancebeleid is tegen geweld op politie’. Daarin zit het fenomeen dat nu het veiligheidsbeleid kenmerkt: straffeloosheid gaat gepaard met onverantwoordelijkheid.

Wanneer een minister aangesproken wordt op een beleidsfout loopt die er om heen. Dat deed Theo Francken vorige week ook: ondanks Safet Rustemi, één van de gevaarlijkste criminelen van Europa, 22 jaar cel moest uitzitten, werd hij door de Dienst Vreemdelingenzaken uitgezet. Wat deed Francken? Hij reageerde als Koen Geens bij de vrijlating van Chiekhni doet: je mag zelfs niet ‘insinueren’ dat er wat mis mee is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content