Saxofonist Mattias De Craene zocht de vrijheid, en vond die bij twéé drummers

Mattias De Craene: 'Dat de mensen er maar van denken wat ze willen, intussen zullen wij wel muziek maken.' © Charlie De Keersmaecker
Bart Cornand

Tenorsaxofonist Mattias De Craene brengt dezer dagen Dreamhatcher uit, zijn eerste plaat met het trio MDC III. We spraken hem een tijdje geleden nog over steinerjazz, het conservatieve conservatorium en een heel klein beetje oorlog.

Dit artikel verscheen op 8 augustus 2018 in Knack.

Vorige maand ging er een schokje door de sociale media. Geen tweet van Trump dit keer, geen val in de Tour. Nee. Radio 1 had de song Giant Steps van saxofonist John Coltrane gedraaid, van begin tot einde. Het zegt veel over de stand van de jazz in 2018.

Een jaar of vijftien na pianist Jef Neve en saxofonist Robin Verheyen is er in ons land een generatie opgestaan die met enige achterdocht naar de traditie kijkt – if at all. Standards zijn fout, swingende drummers zijn een rariteit geworden. In de plaats daarvan kwamen invloeden uit de hiphop, de rock en de electronica, en niet te vergeten: een grote Coltrane-revival.

Het zorgt aan Vlaamse togen voor grote zenuwachtigheid: is dit nog wel jazz? Ach, la querelle des anciens et des modernes in de jazz is bijna even oud als het genre zelf. Misschien moeten we vooral onthouden dat er duizenden jongeren afkomen op geïmproviseerde instrumentale muziek. Veel klassieke jazzers zouden er de voorbije decennia vlot voor getekend hebben. Wanneer we Mattias De Craene in Gent treffen, blijkt het hem nauwelijks te raken. Een oude sax op een statief. Een kleine homestudio tegen de wand. Een matras op de grond. De improvisatie van een homo ludens. Kom hem niet zeggen dat het in de muziek niet om spelen draait.

Aan het conservatorium krijg je vijf jaar lang te horen wat je níét kunt. En op het eind kun je half zoals John Coltrane spelen, gefeliciteerd!

In 2017 speelde je met Nordmann in culturele centra voor een man of tien. Toen jullie later dat jaar op Pukkelpop mochten aantreden, stond er tweeduizend man op jullie te wachten.

Mattias De Craene: Ik kan het nog altijd niet goed vatten. Dat concert heeft ons vooral bij programmatoren veel krediet opgeleverd, wat de perfecte aanloop naar de release van ons album is gebleken. Het heeft ons een hoop nieuwe festivalboekingen bezorgd.

Opmerkelijk: jullie spelen deze zomer zowel op rock- als op jazzfestivals. Van Pukkelpop naar Jazz Middelheim, het ligt niet voor de hand.

De Craene: Terwijl we niet eens pretenderen dat we het ene of het andere genre spelen. Ik blijf het daar moeilijk mee hebben. We worden soms scheef bekeken in de jazz, en in het rockcircuit vertrouwen ze het zaakje ook niet helemaal.

Steekt het als mensen Nordmann geen jazz vinden?

De Craene: Perfect. Liever zo. (lacht) Dat de mensen ervan denken wat ze willen, intussen zullen wij wel muziek maken.

Jullie drummer speelt droogjes rechtdoor, als op een poptrack. Hoever ben je bereid te gaan in de compromissen?

De Craene: Zulke ritmes spreken een breed publiek aan, maar daarom is het toch nog geen compromis?

Kom nou.

De Craene: Als een band van bij het begin een vorm uittekent omdat hij simpelweg zin heeft in zo’n beat, dan is dat geen toegeving aan de commercie. Als er voor deze band geen saxofonist maar een zangeres had gestaan, had je die vraag nooit gesteld.

Mattias De Craene

– 1989: geboren in Gent

– 2013: Nordmann wint concours Jazz Hoeilaart

– 2014: studeert af aan KASK/jazzconservatorium Gent

– 2014: Nordmann wordt tweede op Humo’s Rock Rally

– 2015: eerste album: Alarm

– 2016: maakt kortfilm Dvalemodus met Magnumfotografe Bieke Depoorter

– 2017: tweede album: The Boiling Ground

– 2017: oprichting MDC III

– 2018: speelt met Nordmann en MDC III op Jazz Middelheim

Passen jullie je set aan aan het festival waar jullie staan?

De Craene: Nee, totaal niet. Het enige wat invloed heeft op de set, is hoeveel tijd we krijgen. Het enige wat we aan organisatoren vragen, is om voor een staand publiek te mogen spelen. Als band ervaar je dan een heel andere energie.

Je hebt een klassiek traject gevolgd: kunstacademie, jazzacademie, conservatorium. Heeft dat je gegeven wat je zocht?

De Craene: (denkt na) Ik wist niet wat ik zocht, en dat heeft me behoorlijk genekt. Als ik toen had geweten wat ik vandaag zoek, dan was ik er nooit aan begonnen. Ik had gewoon privéles moeten volgen bij mensen naar wie ik opkijk, in combinatie met beeldende kunsten. In Zwitserland kan dat op academisch niveau, hoorde ik onlangs, bij ons niet.

Wat viel er dan zo tegen aan het conservatorium?

De Craene: De manier van quoteren.

Je had gewoon slechte punten?

De Craene: Dat zeker. Ik ben niet zo’n goeie muzikant, ik heb een jaar of negen over mijn conservatorium gedaan. (lacht) Ik beheers mijn instrument wel, maar ik heb een hekel aan examens, jaar na jaar. Daar sta je dan met je sax, voor vier mensen achter een tafeltje. Wat telt er voor die mensen? Vooral de technische uitvoering. De focus ligt op wat je níét kunt. (op dreef) Maar waar is het een muzikant om te doen? Om de ideeën, toch? Wat heb je te vertellen, en hoe wil je dat brengen? Ik kick ook wel eens op muzikanten met een goeie techniek, maar daar gáát het uiteindelijk niet om. Ik vind het veel belangrijker om als maker de juiste vibe te vinden.

Die doorgedreven techniciteit heeft de bebop in de jaren veertig genekt, maar het genre blijft tot op vandaag de toetssteen aan de conservatoria. Heeft dat nog zin?

De Craene: Ik vind het onzin. Er is voor een muzikant toch zoveel meer dan kunnen rammen over een paar moeilijke akkoorden? Waarom zou muziek uit het Amerika van de jaren veertig en vijftig de waardemeter van ons leven moeten zijn? Bebop was een politiek statement van de zwarte gemeenschap in New York, zeventig jaar geleden. Dat is mijn leefwereld niet. Ik blijf me de vraag stellen: wat is er van ons? Ik kom er niet uit, en misschien moeten we die vraag gewoon loslaten. Dus vernauw ik ze tot: wat is er van mij? Precies dát is ontzettend belangrijk in een kunstopleiding, en net dát ontbreekt er. Ik voel dat veel mensen van mijn generatie daarmee zitten. Als we ons allemaal die vraag stellen, ontstaat er misschien wel een nieuwe scene. Hoe divers ook, het is geen toeval dat we bands hebben zoals Stuff, De Beren Gieren en Dans Dans. Laatst speelden we in Nederland, en daar zeiden ze: ‘Je hoort dat dit Belgisch is.’ Dat vond ik een compliment. Ik kan er mijn vinger niet op leggen, maar het heeft vast te maken met de bekende tegendraadsheid en het surrealisme.

Met de ‘New Wave of Belgian Jazz’ heeft het genre dan wel een jonger publiek gevonden, de schroom onder de muzikanten om ‘jazz’ bevonden te worden, is groot. Wat is daar nu zo vies aan?

De Craene: Niets. Ik denk dat de meesten jazz echt cool vinden. Alleen is het onderwijssysteem ertussen gekomen. Mensen die jazz konden pruimen, werden aan het conservatorium vijf jaar lang door die filter getrokken, waar je de hele tijd moet horen wat je niet kunt, waar de lat ligt en waar je je gat eraf moet oefenen om te kunnen doen wat zij willen horen. En dan kon je half zoals John Coltrane spelen, gefeliciteerd. Als je dat allemaal overleeft, moet je al heel sterk staan om te kunnen zeggen: foert, nu doe ik het op mijn manier. Pas op, ik ben ook dankbaar voor de goeie dingen die het conservatorium mij heeft meegegeven. In Bart Defoort(bekend van het Brussels Jazz Orchestra, nvdr.) had ik een fantastische leraar.

Drummer Mark Guiliana, bekend van David Bowies afscheidsplaat Blackstar, gaf in het Vlaamse jazzblad Jazz & Mo dit advies: ‘Ga naar het conservatorium om een goeie muzikant te worden, niet om een jazzmuzikant te worden.’

De Craene: De spijker op de kop. En nog scherper: niet alleen een goeie muzikant, maar een maker. Leer te appreciëren hoe iets in elkaar zit, of het nu een muziekstuk, een trap of een paar schoenen is. Nu klink ik vast als de steinerschool, maar ik meen het.

Jazzstandards zijn helemaal uit de gratie gevallen. Vind je dat jammer?

De Craene: Ik speel ze nooit. Dat neemt niet weg dat ik het vaak mooie liedjes vind en dat ik ze weleens op straat loop te fluiten. Alleen zijn ze vaak helemaal doodgespeeld. Onlangs kreeg ik nog eens zin om een klassiek jazzkwartet op te richten: sax, piano, contrabas en drums. Daar heb ik toen een heleboel standards voor bewerkt. De oefening was leuk, maar in de uitwerking miste ik het avontuur. (aarzelt) Ach, hoor mij. Overal ter wereld vind je gasten die wél avontuurlijk standards spelen. Maar toch: vaak worden die songs afgerammeld. Ik haat het als ik op een concert van bij het aftellen al weet hoe een nummer zal klinken. Neem nu Pharoah Sanders op Gent Jazz. Zó’n icoon, maar ik was erg teleurgesteld. Elke noot die hij speelde, vond ik de max. Maar die band? Elke song weer liepen ze het rijtje af om even te soleren. De structuur moeten volgen is zo saai.

Kan er voor jouw generatie een nieuwe set standards ontstaan?

De Craene: Ik mag hopen van niet. Oké, je hebt steeds meer input vanuit de pop. Tien jaar geleden begon iedereen Radiohead te bewerken, en nu hoor je ook Nick Drake, bijvoorbeeld. Als mijn generatie al op zoek is naar een nieuwe standaard, dan gaat het niet zozeer om songs, maar om een manier van aanpakken, een mentaliteit.

Het valt alvast op hoe poppy en multimediaal jullie je marketing voeren. De jazz was op dat vlak vaak erg belegen.

De Craene:We moeten wel. Wat ons bindt, is het gevoel dat alles mogelijk en snel beschikbaar is. Nu er in de muzieksector geen budgetten meer zijn, moet je veel ondernemender zijn dan vroeger. Vanuit die onzekerheid leer je foert zeggen, op een positieve manier. Het wordt in de jazzwereld soms verdacht gevonden als je jezelf promoot – de Vlaamse nederigheid, nietwaar -, maar daar zijn we intussen voorbij. We willen onze muziek bij de mensen krijgen. Als een track van MDC III wordt opgenomen op de toonaangevende Spotify-playlist, The State of Jazz, dan betekent dat veel voor mij. 15.000 streams in vier dagen tijd, alléén in Amerika, dat is niet slecht.

In september verschijnt het eerste album van die andere band van jou, MDC III. Wat kun je in dat trio kwijt wat niet bij Nordmann past?

De Craene: Ik heb even in een rare trip gezeten, alsof verschillende paden van mijn leven elkaar kruisten. Ik zat af en toe in de Ardennen, met veel donkerte en bossen en een stapels rare films en muziek, en met mijn toenmalige vriendin, Magnum-fotografe Bieke Depoorter, die mij toen erg heeft geïnspireerd. Saxofonist John Lurie en zijn National Orchestra. Apocalypse Now. Op dat knooppunt ontstond een fantasy-tribal-voodoo-junglesfeer. Die probeer ik in MDC III te vatten. Daar moest ik dan alleen nog de geschikte mensen voor vinden.

Je kwam uit bij twee drummers: Simon Segers en Lennert Jacobs. Een heel kale, gedurfde constellatie.

De Craene: Ik zocht de vrijheid. Even weg van het klassieke vangnet van bas, piano of gitaar. Ik zorg nu zelf wel voor de gelaagdheid, dankzij loops die ik live kan maken. En boven alles: het is een wild gevoel als twee drummers gas geven. Wat maakt dat bij je los, en hoe komt het eruit? Het was een prachtig onderzoek dat me veel deugd heeft gedaan, én waar ik veel van bijgeleerd heb. We zijn snel de studio in gegaan, en die opnames heb ik aan Dijf Sanders gegeven – nog zo’n toffe kop. Met zijn elektronica erbovenop werd hij zowat de vierde muzikant van de band. Ook live kiezen we helemaal voor de vibe. Op Middelheim gaan we voor veel rook en rood licht. Recht uit Apocalypse Now, de jungle in.

The horror, the horror!

De Craene: (grijnst)

Dreamhatcher van MDC III, nu uit bij WERF.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content