Het verhaal achter Lucien Cnockaert: de man die te brutaal was voor Wervik

Vader en zoon Cnockaert voor het zwembad van Wervik: een tegendraads gebouw in de stad van de slapers. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Papa’s sterven niet, staat er op zijn doodsprentje. ‘Ze leven verder in wie blijft in woorden, gedachten en verhalen. Lucien Cnockaert (°1930 Wervik – +2022 Wervik).’

Papa’s leven ook verder in gebouwen. Ik kijk rond in zijn oude huis en wrijf me de ogen uit – alsof ik niet ben afgestapt in de Hoogweg in Wervik, maar in een indrukwekkend paleis in het Romeinse Rijk. Op een muur is het verhaal van zijn gezin en hun nakomelingen geschilderd. Een paar zalen verder is Lucien zelf vereeuwigd in tegels. Metershoog in toga, samen met zijn eega.

‘Mijn vader heeft dit allemaal zelf ontworpen’, zegt zoon Frederik. ‘Zoals een voetballer wil voetballen, zo wilde hij alles versieren. Hij heeft ook alles gebouwd, samen met mijn moeder en een paar stielmannen.’ Maar zijn grootste ontwerp staat een paar kilometer verder: het zwembad van Wervik. Een paar maanden na Luciens heengaan vorig jaar ging het dicht – zoals zo veel zwembaden in Vlaanderen, geen enkel bestuur wil daar nog in investeren, de swimming days zijn voorbij.

Straks zullen ze dit merkwaardige gebouw aan de Leie slopen. Straks zullen ze ook de droom slopen van een man die deze godvergeten West-Vlaamse stad aan de grens trots wilde maken.

Lucien Cnockaert is een burgerlijk ingenieur-architect, de zoon van een bekende aannemer in Wervik. Hij wil een avontuurlijker leven dan zijn vader en gaat eind jaren vijftig in Antwerpen wonen. Overdag werkt hij als ambtenaar in het waterbouwkundig laboratorium in Borgerhout. ’s Nachts loopt hij door de straten, om naar de gebouwen te kijken, en schrijft hij in zijn dagboek.

Frederik Cnockaert, met zijn moeder Monique en zijn vader Lucien. ‘Hij wilde in Wervik een gebouw voor de eeuwigheid zetten.’
Frederik Cnockaert, met zijn moeder Monique en zijn vader Lucien. ‘Hij wilde in Wervik een gebouw voor de eeuwigheid zetten.’ © Saskia Vanderstichele

Al snel maakt Lucien carrière in Antwerpen: hij krijgt zelfs een compliment van koning Boudewijn, en maakt een grote kans om directeur te worden. Maar dan neemt hij, totaal onverwacht, ontslag en keert hij terug naar het verre Westen. In Antwerpen begrijpen ze niet waarom iemand uit vrije wil terugkeert naar ‘de stad van de slapers’ – zoals Wervik genoemd wordt, naar een beeld in de Sint-Medarduskerk. Al sinds 1433 torent die kerk zesentachtig meter boven de stad uit. ‘Het mooiste gebedshuis van het graafschap Vlaanderen’, zouden de aartshertogen Albrecht en Isabella ooit gezegd hebben. Ook de jonge Lucien wandelt er vaak rond. Samen met zijn liefde Monique, de dochter van de buurtwinkel. Ooit, zweert hij tegen haar, wil hij ook zoiets maken: een bouwwerk dat boven het maaiveld uitsteekt, één voor de eeuwigheid. Zodat ze in ‘t Stad nooit meer zouden lachen met die van Wervik.

Aan het einde van de sixties krijgt hij zijn kans: in Vlaanderen is de beste der werelden in aanmaak. Elke gemeente wil een zwembad, ook Wervik. Veel architecten wonen er op dat moment niet in de stad, dus kijkt de burgemeester al snel in de richting van Lucien. ‘We willen een sober zwembad zonder franjes’, zegt hij. Lucien gaat achter zijn tekentafel zitten en zijn verbeelding vliegt in brand: hij ziet een buitenaards insect dat uit de kosmos tuimelt. Een ruw betonnen gebouw met poten waarop de zwemkuip staat, verheven boven de aarde. Daarboven zou dan een dak komen dat golft, zoals de zee.

‘Zijn ambities botsten met de ambtenarij’, zegt Frederik. ‘Maar mijn vader gaf niet op. Hij deed alles om zijn droom waar te maken: in Brussel ging hij op ministeries schooien om toch maar aan subsidies te raken.’

© Saskia Vanderstichele

Nadat hij zijn ontwerp heeft ingediend, reist hij naar Rome. Daar ziet hij restanten van oude Romeinse zwembaden, en hij wil zijn ontwerp nog aanpassen. Er moeten ook marmeren banken komen, zoals in het Pantheon, maar dat zien de aannemer en het stadsbestuur niet zitten. ‘Natuurlijk was hij ontgoocheld. Mijn vader kon zich vreselijk ergeren aan dat gebrek aan ambitie.’ In zijn dagboek noteert Lucien: ‘Kortzichtigheid is hier in Vlaanderen onoverwinnelijk.’ Pas jaren later, in de hete zomer van 1976, wordt de eerste steen gelegd.

Opgroeien in de jaren zeventig met zo’n vader was niet altijd eenvoudig, zegt Frederik. ‘Hij was een stille man, maar kon heel streng zijn. Tegenover zijn personeel, maar ook tegenover ons. Hij besliste wat we moesten studeren. Mijn broer is architect geworden, mijn zus ingenieur en hij wilde dat ik dat ook werd. Maar, tot zijn grote frustratie, was ik een ramp in wiskunde. “Wat moet ik toch met u aanvangen?” jammerde hij.’

‘Mijn vader leefde voor zijn droom. Daardoor had hij midden jaren zeventig schulden. Hij vond dat verschrikkelijk, want hij voelde zich als kostwinner verantwoordelijk voor zijn gezin. Via via had hij kennisgemaakt met een vriend van Mobutu. “We hebben mensen nodig zoals u die bruggen bouwen in Congo”, zei die. Hij pakte zijn koffers en vertrok. “Wanneer kom je terug?” vroeg mijn moeder. “Dat weet ik niet”, antwoordde hij. Maanden is hij weggebleven, zonder nieuws. Mijn moeder was in alle staten. Zeker omdat zij toen geen eigen rekening had – zoals de meeste vrouwen in 1976 . Ze zat in de problemen. Na drie maanden is ze helemaal ingestort.’

Wat later zit er een kaart in de bus. Er staat een zwarte man op met een peniskoker en een speer. Op de achterzijde had hij genoteerd: ‘Een mensenleven is hier niets waard. Ik heb alles moeten afgeven of ze hadden me bij de krokodillen gegooid. Ik kom nog niet naar huis. Lucien.’

‘Mijn vader wilde mijn moeder geruststellen, maar die kaart maakte haar nog banger. Ik herinner me dat het huis vol kaarsen stond. Allemaal moesten we bidden voor de terugkeer van vader.’

Na maanden keert Lucien terug uit de tropen, met minder financiële zorgen, maar ook met een koffer vol spijt omdat hij zijn gezin halsoverkop achtergelaten had. Maar nog altijd staat er geen zwembad in Wervik. Pas in het najaar van 1979 wordt het geopend, maar het is niet echt feest in de stad. ‘Wat een monster’, roepen de Wervikanen. ‘Ze dachten dat dat zwembad veel gekost had,’ zegt Frederik, ‘maar dat was niet zo. Een paar dagen na de opening werd de eerste steen, waarop de namen van de burgemeester en van de architect stonden, kapotgeslagen. Bronzen letters op een marmeren bord: dat was voor veel Wervikanen het summum van decadentie. “Wij zijn Rome niet”, zeiden ze. “Wij zijn maar van Wervik.” Uiteindelijk is de burgemeester niet herkozen en mijn vader kreeg de schuld: het kwam allemaal door zijn megalomane zwembad.’

© Saskia Vanderstichele

Dat raakt Lucien. Zo erg dat hij afscheid neemt van de architectuur. Hij richt een studiebureau op en ontwerpt met andere ingenieurs infrastructuur. Maar geen gebouwen meer, behalve dan voor zichzelf. In 1970 had hij een verlaten boerderij aan de Hoogweg gekocht, op een plek waar ooit Romeinen woonden. Daar wilde hij zijn paradijs bouwen. Zonder bemoeienis van ambtenaren die er geen bal van kenden. Om inspiratie op te doen, reist hij met zijn Buick Riviera door Europa, van het Alhambra tot in Athene. Luid zingend, met zijn gezin op de achterbank. Die willen zonnen in Rimini, maar hij rijdt onverstoord voort. ‘Venetië is een droom in steen’, schrijft hij daarna in zijn dagboek. ‘Weken zou ik hier willen doorbrengen om elk gebouw in detail te bestuderen.’

‘Overal moest mijn moeder poseren, om de maat van de gebouwen op te meten’, zegt Frederik. ‘Thuis werkte hij dan voort aan de schetsen, die hij later bouwde samen met een stielman. Hij ontwierp ook tafels en stoelen, terwijl mijn moeder tegels schilderde. Ik weet nog dat ik als kind lid wilde worden van de KSA. Tijdverlies, vond hij. Ik zou beter mijn moeder helpen bij het maken van tegels.’ Daarnaast maakt Lucien ook een bunker voor zijn gezin. Want ooit, voorspelde hij, ‘zou er een atoomoorlog losbarsten’.

In afwachting van de bom wandelen vader en zoon Cnockaert weleens door Wervik. ‘Er staan hier maar twee monumenten’, zegt hij dan. ‘De kerk en het mijne.’

Na de tumultueuze start wordt dat zwembad in de jaren tachtig alsnog een succesnummer. Een rendez-vousplaats, zoals hij gedroomd had. Veel jonge Wervikanen hebben voor het eerst gekust in het water. Maar ook buiten, aan de betonnen poten van het zwembad. ‘Jan Desmarets maakte hier zijn eerste beeldhouwwerken en ook de jonge Wim Delvoye liep hier rond. Helaas hebben ze het zwembad daarna verwaarloosd. Je had zo’n gele toegangskaart nodig die je moest laten afstempelen, maar iedereen maakte die na. Door dat gesjoemel had het zwembad geen inkomsten meer en werd er ook niet meer geïnvesteerd.’

Het verval begint: op de poten van het zwembad verschijnt wat marginale graffiti. ‘Dat is het begin van het einde’, mompelt Lucien tegen zijn eeuwige liefde Monique. Maar die antwoordt steeds minder. ‘De dementie van mijn moeder raakte hem verschrikkelijk’, zegt Frederik. ‘Hij werd met het ouder worden melancholischer, milder ook. “Ik ben te streng geweest voor jullie”, zei hij weleens.’

Hij zingt steeds minder. Maar zijn trots, die neemt niemand hem af. ‘Ooit organiseerde ik een erfgoedwandeling in ons huis. Hij was die dag ziek. “Mag ik meneer Cnockaert toch even dag zeggen?” vroeg iemand. “Doe maar”, antwoordde ik. Maar plots ging heel het gezelschap mee. Achteraf was hij woest, omdat iedereen hem in pyjama had gezien. “Ze denken nu dat ik een sukkelaar ben”, zei hij.’

‘Dat het zwembad er staat, is een mirakel.’
‘Dat het zwembad er staat, is een mirakel.’ © Saskia Vanderstichele

Tegen de ouderdom heeft Lucien maar één medicijn: verder bouwen aan zijn paradijs aan de Hoogweg. ‘Zelfs op zijn tachtigste zat hij nog altijd op daken te timmeren. “Heb je nog een depot nodig?” vroeg hij dan. “Nee pa,”antwoordde ik, “kijk naar wat er allemaal al staat. Alles is gebouwd.” “Maar wat doe ik hier dan nog?” vroeg hij dan. “Ik ben moe, heb cataract en mijn vrouw herkent me niet meer.” Hij voelde zich niet meer thuis in deze wereld.’

Op een dag vorig jaar vindt Frederik zijn vader op de grond. ‘Hij trilde. Mijn moeder zat ernaast, maar had niet door wat er gebeurde. “Een beroerte”, zei de dokter. Twee dagen later is hij gestorven zoals hij gedroomd had: met het uitzicht op zijn paradijs. Zijn as ligt hier nu verspreid.’

Wat ze met het huis zullen doen, weet Frederik nog niet. ‘Soms komen mensen kijken en die zeggen dan: allemaal platgooien en strakke kantoren bouwen. Dat gaan we niet toelaten. Het zou vreemd zijn dat we ons eigen erfgoed slopen, terwijl ik een petitie begonnen ben voor het behoud van het zwembad.’

Die petitie vonden ze trouwens wel een beetje raar in zijn stad. Antwerpenaars of Gentenaars doen dat, maar Wervikanen starten geen petitie. ‘Ze zien dat hier als tegendraads gedrag.’

Zoals het zwembad van zijn vader dat ook is: een tegendraads gebouw in de stad van de slapers. ‘Wanneer ik aan de mensen hier uitleg dat dat brutalisme is, zeggen ze: “O, dat wisten we niet. In dat geval vinden we dat het moet blijven.”Al voegen ze er meestal aan toe: “Zolang de restauratie maar niet te veel belastinggeld kost.”’

Frederik doet die petitie ook uit vaderliefde. Vroeger begrepen ze elkaar niet altijd. Hij was gul met decibels, terwijl zijn oude stil en streng was. Maar intussen is hij erachter dat hij zijn gevoeligheid geërfd heeft. Zijn liefde voor mooie gebouwen, zijn trots ook. ‘Lang geleden heb ik, zoals hij, ook in Antwerpen gewerkt. Toen ik terugkeerde naar Wervik, spotten mijn collega’s: “Ligt die stad niet voorbij het bord EINDE VAN DE BESCHAVING?”’

Frederik lachte mee, maar ergens deed het wat pijn. Omdat ze ook niet helemaal ongelijk hebben. Jan Desmarets en Wim Delvoye wonen allang niet meer in Wervik. Zoals zoveel jonge mensen zijn ze hier weggetrokken. En de zelfmoordcijfers in deze streek zijn hoog, dat zal wel geen toeval zijn.

Behalve de kerk en het museum is er vandaag weinig om trots op te zijn in Wervik. ‘Ooit was er de tabaksindustrie, maar daar zijn de Japanners nu baas. Daarom is dat zwembad zo’n symbool. Sinds ik mijn petitie opstartte, contacteren architectuurliefhebbers en fotografen uit heel het land me. Er is zelfs een rockgroep die er de clip van haar single wil opnemen. Het gebouw hoeft voor mijn part niet opnieuw een zwembad te worden. Maar een exporuimte bijvoorbeeld. Er staat nu prachtige graffiti op: als er een hemel bestaat, zou mijn vader goedkeurend knikken. Hij wilde, zoals de Romeinen, voor de eeuwigheid bouwen. Nu is dingen hergebruiken en circulair ontwerpen in de mode, maar hij was daar zestig jaar geleden al mee bezig. Hij wilde anderen inspireren.’

Het stadsbestuur ziet dat niet zo. ‘Ze vertellen het niet in mijn gezicht, maar ik vermoed dat ze het een lelijk gedrocht vinden. “Zwijg over dat zwembad”, hebben ze me al gezegd. “Wij hebben geen geld om dat te restaureren. We zijn maar van Wervik. Niet te veel lawaai maken, Frederik. Doe maar gewoon uw job.”’

© Saskia Vanderstichele

Over die job: Frederik werd geen ingenieur zoals zijn vader droomde, maar wel restaurateur van kunstwerken. Een tijd geleden maakte hij iets strafs mee. Iemand van de kerk van Denderwindeke vroeg of hij een paar kunstwerken wilde herstellen. ‘Dat schilderij is niets waard’, zei die man. ‘Een kopie: weer eentje die dacht dat hij Rubens was.’ Frederik nam het mee, begon te restaureren en trok grote ogen. Vandaag hangt het werk in het MSK in Gent. Het is van Abraham Janssens, de leermeester van Theodoor Rombouts.

Hij hoopt dat het Wervikse stadsbestuur straks ook de ogen zal openen voor het magnum opus van zijn vader, zijn leermeester.

In de trein naar huis lees ik in het dagboek van Lucien, honderden bladzijden waar hij zeventig jaar aan schreef. ‘Hij was een beetje verdrietig dat wij, zijn kinderen, nog altijd geen tijd hadden gevonden om het te lezen’, had Frederik me gezegd.

Zijn geschriften gaan over de wereld van gisteren, maar ook over die van vandaag. Over politici die prachtige gebouwen laten slopen en complotten smeden met projectontwikkelaars – sommige dingen veranderen nooit. Maar ook over waarom hij naar de gebouwen van de oude meesters wilde in Europa. Hij zocht naar grandeur, naar hetzelfde grandioze gevoel dat hem ooit overweldigd had op de Acropolis in Athene.

Op 2 december 1968 vraagt hij zich af wie zijn dagboek ooit zal lezen: ‘Wat voor zin heeft het om dit bij te houden als ik nooit iets merkwaardigs gerealiseerd zal hebben, niets dat het herinneren waard was.’

‘Mensen met schoonheid betoveren,’ noteert hij even later, ‘dat is het mooiste doel dat een mens in het leven kan hebben’. Van de keizer-filosoof Marcus Aurelius had hij geleerd: ‘Als je wilt weten wat tevredenheid is, realiseer dan zo weinig mogelijk.’

En dan over dat zwembad: ‘Ik zal altijd heimwee blijven hebben naar dat verloren eiland waar ik de kleurenweelde van Isfahan met de grandeur van Le Corbusier en Gaudí dacht te kunnen verenigen.’

Ze hadden hem naïef genoemd, en gezegd dat zoiets nooit lukt in Vlaanderen, en ze hadden nog gelijk gekregen ook: ambtenaren hadden het half verprutst. ‘Maar dat het er staat, is een mirakel.’

Ik klap het dagboek dicht en kijk naar de laatste foto die Frederik van zijn vader nam, net voor zijn dood. Omdat zijn vrouw het niet meer kon, schildert hij op een tegel: ZULLEN DE STENEN SPREKEN IN UW PLAATS?

Lees meer over:
Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content