Boekhandelaar Steven Van Ammel stopte met drinken: ‘De sirenenzang van de roes blijft’

© Carmen De Vos
Tine Hens
Tine Hens Journaliste voor Knack

Drie jaar geleden dronk boekhandelaar Steven Van Ammel zijn laatste druppel alcohol. Na de dood van zijn vader was de gezelligheidsdrinker een verslaafde geworden. ‘Ik ga heel slecht om met verlies.’

De hop heeft de fietsen tegen de gevel van het huis overwoekerd. Ze lijken er wel door verslonden. Boekhandelaar, -verzamelaar en literair programmator Steven Van Ammel kijkt er vanuit de deuropening wat meewarig naar en geeft toe dat hij niet echt een fervent fietser is. Hij loodst me het huis in, dat baadt in boeken, en sluit de drukte van de steenweg buiten.

Achter het huis en de tuin, toont hij met een armzwaai, ligt een gecontroleerd overstromingsgebied waar stilte en water een ritme geven aan het komen en gaan. Als de ganzen er neerstrijken en de watervogels broeden, is het verboden terrein voor de mens. Het is een plek, zegt Van Ammel, waar hij graag vertoeft.

Bent u een wandelaar?

Steven Van Ammel:Sinds de hond er is wel, ja. Ik vergeet soms ongelukkigerwijs dat ik een lichaam heb. De hond jaagt me naar buiten, aanvaardt geen ‘nee’ en dwingt me te bewegen. Mijn vrouw is de grote wandelaar. Zij heeft handig gebruik gemaakt van de lockdowns om oude paden in de buurt te verkennen. Ik loop graag in haar sporen. Zo is er een prachtig pad in Schelle dat amper zichtbaar begint achter een glascontainer. Vijftig meter verder vouwt zich een pracht van een landschap open. Voor we hier belandden, dachten mijn vrouw en ik dat we verknocht waren aan de stad. Maar allebei groeiden we op in een doodlopende straat, zij in Genk aan een bos, ik in Boechout. Het voelt niet helemaal vreemd om met één been in het groen te wonen.

Ik draag kleren van een dode man.

U vergeet soms dat u een lichaam hebt, zegt u.

Van Ammel: Ja, behalve wandelen doe ik amper aan lichaamsbeweging. Ondanks verwoede pogingen van mijn vrouw en dokter om daar verandering in te brengen. Ik kan volledig opgesloten zitten in mijn denkwereld en dat is niet zo gezond. De voorbije jaren ben ik vrij hard tegen een alcoholverslaving gebotst. Ondertussen – ik kruis mijn vingers – drink ik al drie jaar geen alcohol meer. Ik heb met mezelf afgesproken om het minstens vijf jaar vol te houden. In het begin tel je de uren en dagen zonder alcohol. Dan stop je met tellen en start de genezing. Ik besefte wel dat ik een problematisch drinker geworden was, maar mijn lichaam heeft de grens getrokken.

Op welke manier?

Van Ammel: Mijn leverwaarden waren desastreus. Ik heb jicht, de king’s disease noemen ze dat, de ziekte van het goede leven. Daardoor kan ik soms amper lopen. Hoe meer ik dronk, hoe minder ik die jicht onder controle kreeg. Nu gaat dat wel goed. Ik adem en slaap ook beter, ik heb geen katers meer, het leven is niet langer een waas en ik begin niet meer als een norse zombie aan de dag. De fysieke ontwenning van alcohol is niets in vergelijking met de geestelijke. Na tien dagen is het bibberen voorbij, de droge mond weg en de hoofdpijn verdwenen. Maar de sirenenzang van de roes blijft. Als een krankzinnige dialoog met jezelf.

Ik kan me voorstellen dat je geest lange tijd de ernst van een drankprobleem minimaliseert. Hoe moeilijk is het om toe te geven dat je verslaafd bent?

Van Ammel: Je hebt de ogen van anderen nodig om het te zien. Ik was een functioning alcoholic. Ik ben gulzig van aard, heb altijd veel gedronken, maar op een bepaald moment kon ik niet stoppen en werd het een dwanggedachte. Ik ging meer drinken omdat ik almaar meer nodig had om in een roes te komen. Ik maakte mezelf wijs dat ik zo creatiever werd. Alleen moet je dan de volgende dag nog weten waarin je juist creatief was. Op het ergste moment heb ik het beschreven als een mentale ruimte, een plek waar ik alleen kon zijn. Het is niet goed om daar je heil te zoeken. Uiteindelijk zit er iets heel donkers aan die mate van drinken, iets zelfdestructiefs. Als ik terugreken, weet ik ook wat de aanleiding was om van drank een vluchtheuvel te maken.

Steven Van Ammel: ‘Lezen is mijn veilige plek geworden.’
Steven Van Ammel: ‘Lezen is mijn veilige plek geworden.’ © Carmen De Vos

Wat was die aanleiding?

Van Ammel: Het overlijden van mijn vader. Na de dood van mijn beste vriend, negentien jaar geleden, ben ik nog eens een periode zwaar in de drank gevlogen. Dat ben ik ondertussen gewaargeworden: ik ga heel slecht om met verlies. Het zit ook in de familie. Mijn vader is gestopt met drinken toen hij zo oud was als ik nu ben. Vaagweg zie ik beelden van zaken die niet goed liepen thuis. Op het einde van zijn leven was hij in staat een half glas wijn bij zijn eten te drinken en het daarbij te laten. Ik hoop daar ooit te raken. Voorlopig kan ik zonder.

Is dat eenvoudig in een samenleving waarin alcohol het sociale smeermiddel is?

Van Ammel: Het moeilijkste is dat je jezelf en je omgeving conditioneert. Ik ben iemand van regelmaat en dat was ik ook in mijn drinken. Ik dronk op vaste plekken, op vaste momenten. ’s Middags een Duvel in dat café. ’s Avonds een Duvel in het stationsbuffet. Ik was de man voor wie de Duvel werd klaargezet. Als je stopt met drinken, verdwijnen die vertrouwde plekken om te zijn en te zitten. Ik vraag me soms wel af wat de rol is van mensen achter de bar.

Wordt geregeld drinken te makkelijk als normaal beschouwd?

Van Ammel: Ik deins ervoor terug daar grote theorieën over te verkondigen, maar ik heb wel gemerkt hoe makkelijk de ernst van overmatig drankgebruik wordt weggewuifd. Zeker als je probeert te stoppen. Uiteindelijk is het me gelukt met de hulp van mijn gezin, mijn huisarts en enkele goede vrienden. Ik heb wel therapeuten bezocht, maar dat werkte niet voor mij. Ik hield me overeind aan een paar half verteerde slagzinnen, flarden uit gesprekken met vrienden. Banale dingen. ‘Je moet gewoon die eerste niet drinken’, zei de huisarts. Ja, voor u is dat simpel, dacht ik, maar het is een van de zinnen die is blijven resoneren. Het werd almaar makkelijker om die eerste niet de drinken. Al heb ik wel drie pogingen nodig gehad om echt te stoppen. Telkens als je hervalt, overvalt de schaamte je. Een verslaving gaat gepaard met heel veel schaamte.

Ondanks de schaamte praat u er makkelijk over.

Van Ammel: Als ik anderen kan helpen door erover te praten, is dat misschien het nuttigste wat ik gedaan heb in mijn leven.

U gaf daarnet aan dat u gulzig van aard bent. Geldt dat ook voor eten? Eet u graag?

Van Ammel: Ontzettend graag. We zijn zo’n gezin dat vaak over eten praat. Mijn vrouw is kok van opleiding en werkt nu als culinair journalist. Ook in het huis waar ik ben opgegroeid, nam eten een centrale plaats in. We woonden in een groot huis, een soort Villa Kakelbont, met meerdere generaties samen. Mijn grootvader is naast allerlei andere beroepen ook slager geweest, mijn moeder was een goede kok die niet graag kookte en toen ik als tiener vegetariër werd, moest ik mijn eigen potje koken. Daar wilde dat gezin van vleeseters zich niet aan wagen. Ik heb toen twee keukens gevonden die bijzonder geschikt zijn voor een vleesloos dieet: de Italiaanse en de Indonesische.

Eet u nog altijd vegetarisch?

Van Ammel: Nee. We proberen erop te letten, maar helemaal zonder vlees zie ik me niet meer leven. Acht jaar lang heb ik geen vlees gegeten, uit verliefdheid. De halve klas was verliefd op hetzelfde meisje. Ze was vegetariër en allemaal wilden we dat haar oog op ons viel. De eerste keer dat ik opnieuw vlees proefde, was een heel lullig moment. Ik baatte een boekenantiquariaat uit, en ik was met een bevriend antiquair overeengekomen de uitverkoop van een winkel te verzorgen. Per dag dat ik voor hem werkte, betaalde hij me ’s avonds een maaltijd, altijd in hetzelfde restaurant. Er stond één vegetarische schotel op het menu. Na zes dagen was ik die zo beu, dat ik ‘Breng de kip!’ zei. Ik dacht dat ik wel rond de kip kon eten. Tot ze kwam. Ik nam een hap, de smaak overrompelde me en ik kon me niet herinneren waarom ik geen vlees meer at.

Het was wat beschamend dat ik thuiskwam met een boek dat ik al had.

Houdt u ervan nieuwe en ongekende smaken te ontdekken?

Van Ammel: O ja, ik wil alles wel eens proeven. Een paar jaar geleden heb ik de Szechuankeuken ontdekt en dan vind ik het fantastisch om die bijna methodisch te verkennen. Ik eet zaken die de meeste mensen niet willen eten, van darmen tot kippenpootjes. Gewoon, om te trachten de aantrekkingskracht ervan te begrijpen. Ondertussen weet ik dat eendenvliezen en kippenpoten niets voor mij zijn.

Zijn er nog zaken waarin u gulzig bent?

Van Ammel: Boeken. Ik verzamel boeken. Ook dat is een familietrek. Niet de boeken, wel het verzamelen. Ik stam uit een familie van hamsteraars. Mijn grootmoeder verzamelde elastiekjes en plastic zakken, mijn vader platen en bakelieten radio’s en mijn moeder verzamelt verzamelingen. Ze heeft zich al eens toegelegd op miniatuurhuisjes, op eenden. Die drang heb ik niet. Mijn verzamelen is vooral praktisch van aard. Ik heb naar schatting vijftienduizend boeken in huis. Ik zal ze nooit allemaal gelezen krijgen, maar ik gebruik ze wel. Het is een bibliotheek waarmee ik bezig ben. De titels zitten in mijn hoofd en sinds een aantal jaren zijn ze digitaal geordend. Dat was nodig. Het geheugen is feilbaar en het was wat beschamend dat ik thuiskwam met een boek dat ik al had. Bij twijfel, heb ik met mezelf afgesproken, koop ik niet, maar check ik eerst mijn inventaris.

© Carmen De Vos

Hebt u enig idee waar de liefde voor boeken vandaan komt?

Van Ammel: Ik heb nooit iets anders gedaan dan het boekenvak. Ik ben op mijn tweeëntwintigste begonnen bij Fnac in Antwerpen, nadat ik mezelf had voorbereid op een bestaan als beeldend kunstenaar. Mijn vader was een ongeschoolde arbeider, maar ook een zondagsschilder. Het was het pad dat ik mezelf zag gaan. Ik heb kunsthumaniora gedaan, maar niet afgemaakt. Technisch werd ik wel beter, maar het sijpelde ook door dat ik niet het talent had om uit te blinken of oorspronkelijk te zijn. Aan dat besef heb ik een loeier van een depressie overgehouden. Een jaar, misschien wel twee jaar, ben ik amper buitengekomen en heb ik met niemand gesproken. Mijn ouders wisten niet goed hoe ze ermee om moesten gaan. Ik zat thuis, had mezelf op zolder een plek gegeven. Uiteindelijk ben ik bij de bibliotheek wat boeken gaan ontlenen. Thuis hadden we geen boeken, ik had geen idee wat ik moest lezen. Ik ben letterlijk bij de A begonnen, ik denk Kobe Abe, en ben tot aan de P geraakt. Het was een soort vlucht, die boeken. Lezen werd mijn veilige plek.

Hebben boeken u gered?

Van Ammel: Het is een groot woord, maar het klopt wel. Het was een hele eenzame periode en het klinkt melig en fout, maar boeken waren mijn vrienden. Om verder op de vorige vraag te beantwoorden: ik hou van literatuur en boeken omdat het zo’n intieme en democratische kunstvorm is. Nog altijd is een boek niet duur. Het is toegankelijk voor iedereen die kan lezen en wie leest, voert een dialoog met de schrijver. Boeken hebben een magie die niet verdwijnt. Bij beeldende kunst ben ik dat wel kwijt.

Tekent u nog?

Van Ammel: Nee. Ik merk dat onze dochter graag tekenaar wil worden. Ik moedig haar aan, maar bij mij ligt het anders. Er is iets gebroken. Als ik toch nog eens teken, geniet ik er niet van. Er duikt iets competitiefs op dat allang weg had moeten zijn. Sowieso stel ik me vragen bij het dwingende van de beeldcultuur waarin we leven. We zijn verzadigd met beelden, waardoor het moeilijk te achterhalen is wat ons nog kan raken.

Die beeldcultuur hangt vaak samen met een schoonheidsideaal. Een strak en gezond lichaam geldt als na te streven ideaal. U beantwoordt daar niet volledig aan. Weegt dat door?

Van Ammel: Zeg maar gerust dat ik níét beantwoord aan dat ideaal. Ik ben zwaar en zeer behaard. Tijdens mijn tienerjaren was dat niet zo aangenaam. Ooit was ik sportief, ik zwom heel veel, maar aan het einde van de humaniora begon ik aan te komen. Misschien was dat al een teken van die depressie. Ik worstelde ook met faalangst. Ik liep zelfs weg van examens. Ondertussen trek ik me niets meer aan van hoe ik eruitzie. Ik erfde een koffer kleren van een vriendin van mijn moeder wier man overleden is. Ik draag dus letterlijk kleren van een dode man. Misschien ook omdat ik het vreselijk vind om kleren te passen en almaar weer te moeten zeggen dat ze te klein zijn.

Speelt faalangst u nog altijd parten?

Van Ammel: Ik sta enorm gretig in het leven, vind het heel moeilijk om nee te zeggen en misschien is dat wel een reactie op de sluimerende angst om te mislukken. Ik had vroeger een verlammende podiumvrees. Ik stotterde en zweette en de enige manier om ervan af te raken is die dingen vaker doen. Ondertussen heb ik dat losgelaten. Ook dankzij mijn vrouw. Zij heeft weinig geduld met die zelftwijfel. Het is zoals wijlen mijn beste vriend zei: ‘Get the fat boy out of your head.’ Dat is aan het lukken. Al heeft het lang geduurd. Langer dan gehoopt.

Bio Steven Van Ammel

1976: Geboren in Antwerpen, getogen in Boechout.

Woont met vrouw en dochter in Hemiksem.

Leerde lezen in de bibliotheek.

Is boekhandelaar en programmamaker bij literatuurhuis Passa Porta.

Werkt tussen de bedrijven door aan een boek over bibliomanie en andere begeertes.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content