‘Kijken over een wat langere periode laat zien dat het optimisme van de ecomodernisten onhoudbaar is’

Emeritus hoogleraar Milieu en beleid Pieter Leroy (Radboud Universiteit) reageert op het opiniestuk van wetenschapsfilosoof Maarten Boudry over de kernuitstap. ‘Zijn vele metaforen verhullen een zeer selectieve en vaak feitelijk onjuiste presentatie van de werkelijkheid.’

Collega Maarten Boudry overviel ons vorige week met zijn pleidooi voor kernenergie. Zijn tekst laat zien hoe hij met veel metaforen en schijnargumenten enerzijds, met weglating van veel feitelijke informatie anderzijds, de werkelijkheid naar zijn hand probeert te zetten.

Er is, ook internationaal, een interessante wetenschappelijke en politieke discussie gaande over de eventuele rol van kernenergie in de overgang naar een fossiel-arme energievoorziening. Dat is een belangrijke discussie, die om feiten en nuances vraagt. Boudry heeft er kennelijk zeer eenzijdig kennis van genomen, zo blijkt uit zijn samenvatting ervan.

Kijken over een wat langere periode laat zien dat het optimisme van de ecomodernisten onhoudbaar is.

Het zou een even lang stuk als het zijne vergen om alle misperen daarin feitelijk tegen te spreken. Het gaat immers om een wirwar van technische en economische aspecten, van argumenten over eroderende expertise en opiniepeilingen, over ecologische footprints en kernafval, over beleid in andere landen en bevat zelfs een taalpolitiek trucje.

Ik beperk me tot enkele te weerleggen punten.

  • Het is pertinent onjuist te suggereren dat de overheidssubsidies voor duurzame energie ook maar enigszins de concurrentie met zowel fossiele als nucleaire energie zouden vervalsen. Die claim is intussen bij herhaling door alle serieuze economische analyses van World Bank, OECD, EU, IEA e.a. weersproken. Het omgekeerde is waar: overheden hebben de naoorlogse ontwikkeling van fossiele en nucleaire energie ondersteund met massale subsidies, waarvan de bedragen vooralsnog schril afsteken tegen de recentere subsidiëring van zonne- en windenergie. De overheidssteun voor fossiele en nucleaire energie heeft geleid tot een kunstmatig laag gehouden energieprijs. Daar is een groot deel van onze welvaart aan te danken, en een groot deel van onze milieu-ellende aan te wijten.
  • Ook vandaag kan de nucleaire sector niet zonder stevige financiële ondersteuning van de overheid. Ik verwijs in algemene zin naar het failliet van Westinghouse in de US, naar Siemens’ beslissing investeringen in de nucleaire sector stop te zetten na het besluit inzake de Atom-Ausstieg van 2011. Ik verwijs in specifieke zin naar de kostenoverschrijdingen bij de centrale van Flamanville (Frankrijk) en bij die van Hinkley Point (UK): bij die laatste rezen de kosten zodanig de pan uit dat de investeerder alleen wilde doorgaan na de afspraak over een door de overheid gegarandeerde elektriciteitsprijs.
  • Boudry zegt helemaal niets over de veiligheidsaspecten van nucleaire energie. Toch is juist die veiligheid een cruciale factor in de almaar hoger oplopende kosten ervan. De belofte van de nucleaire sector dat veilig en goedkoop (en ook nog ‘proper’) samen konden gaan, is in toenemende mate onhoudbaar gebleken. Perrow en andere specialisten in nucleaire incidenten hebben feilloos aangetoond dat TepCo, eigenaar van de centrales van Fukushima, op allerlei terreinen van veiligheid onvoldoende had geïnvesteerd. Wat voor TepCo gold, geldt ook voor andere investeerders, inclusief Engie: alleen als men daartoe wordt gedwongen, door overheden, nucleaire autoriteiten, certificatiebureaus en/of verzekeraars, wordt er voldoende in veiligheid geïnvesteerd. Het is niet juist en niet fair dat Boudry een hele (zeer discutabele) alinea wijdt aan de ‘werkelijke kosten’ van hernieuwbare energie, maar geen woord aan die van de nucleaire.
  • Het is onjuist te stellen dat een veilige oplossing voor nucleair afval ‘al lang op tafel ligt’. Er zijn plannen, er zijn voornemens, jazeker. Maar die zijn nu al decennia lang vooral van papier. De opslag voor afval van Amerikaanse kernwapens in New Mexico is tot nader order de enige die werkt (over de opslag van afval van voormalige USSR kernwapens hebben we het raden). Verder is er nergens ter wereld op dit moment een definitieve eindberging van nucleair afval werkzaam. Naast technische problemen – waarover ik al 40 jaar hoor dat ze ‘snel’ opgelost zullen worden -, spelen hier vooral twee factoren: (1) de kosten van het verpakken, transporteren en opslaan – al of niet met de mogelijkheid het weer terug te halen – blijken vele malen hoger dan initieel voorzien. De door sommige investeerders – onder druk – daarvoor gereserveerde fondsen zijn alleszins schromelijk ontoereikend, daar zal dus zeker weer overheidssubsidie voor nodig zijn. Daarnaast (2) staat ook het vinden van bergplaatsen voor nucleair afval een oplossing danig in de weg. Boudry heeft het er niet over, de oplossing ligt immers op tafel. Kijken over een wat langere tijdsperiode helpt om empirisch vast te stellen dat het optimisme van de ecomodernisten onhoudbaar is.
  • Dat ‘kernenergie letterlijk duizenden vierkante kilometers vrij (maakt) voor wilde natuur’ beschouw ik maar als een misplaatste retorische provocatie richting de hectaren die zogenaamd aan zon en wind ‘verloren’ gaan. Provocaties zijn in de politiek van alledag misschien nog geestig, maar ze helpen niet in een serieus debat. En voorts: vraag misschien even na in Hanford (US), in Dounreay en Sellafield (UK), in La Hague en in Bure (F) en, uiteraard, rondom Tsjernobyl en Fukushima.
  • In West-Europa is de nucleaire sector eigenlijk al sinds 1986 op zijn retour, weliswaar tegen verschillende snelheden in verschillende landen. Dat geldt voor R&D, het geldt voor investeringen, van overheid en privé, het geldt voor opleidingen van nucleair ingenieurs. Boudry vreest dat de kernuitstap de doodsteek voor ‘onze’ nucleaire industrie en expertise is. Dat gaat zo in de op- en neergang van technologieën. Maar voorts dit: als Boudry het Myrrha-project opvoert als bewijs dat België tot ‘de wereldtop’ behoort in het nucleaire onderzoek, vermeldt hij niet dat (1) dat project slechts een specifiek stukje expertise dekt, (2) intussen al bijna 2 miljard overheidssteun heeft gekost, bij een zeer onzekere wetenschappelijk-technologische opbrengst, en (3) dat lang niet iedereen, juist ook binnen de Belgische nucleaire sector, gelukkig is met dat project – to say the least -.
  • Overigens: als ik me zorgen maak over expertise inzake kernenergie, liggen die elders: Rusland voert een behoorlijk agressief nucleair exportbeleid, waarbij goedkope centrales, vermoedelijk ook met lagere veiligheidstandaarden, worden geleverd aan vooral Aziatische en Afrikaanse landen, die ter zake absoluut onvoldoende expertise hebben. Boudry’s optimistische ecomodernisme heeft daar geen antwoord op.
  • Het is pertinent onjuist te suggereren dat het Nederland menens is met plannen voor een nieuwe kerncentrale. Ook de verwijzingen naar het Franse beleid snijden geen empirisch hout. In Nederland wilde de minister extreemrechtse partijen wat wind uit de zeilen nemen, in Frankrijk is de nucleaire sector meer met het verwerken van de erfenis dan met nieuwe plannen bezig.
  • Typerend voor Boudry’s flexibele omgang met feiten is ook hoe hij twee opiniepeilingen behandelt: de eerste, waaruit blijkt dat 6 op 10 Vlaamse jongeren menen dat kerncentrales CO2 uitstoten, heet het gevolg van ’telkens weer dit soort propaganda’. De tweede waaruit blijkt dat ook na Fukushima 6 op 10 Belgen voorstander zijn van kernenergie is een bewijs dat de Belgische burger daar nog steeds voor gewonnen is… In het eerste examen ‘opiniepeilingen interpreteren’ zou dat een grove onvoldoende opleveren.
  • Ten slotte Boudry’s taalpolitieke trucje. Door het gehele stuk identificeert hij zich met zijn thema: ‘we behoren tot de wereldtop’, ‘wij kleine Belgen’ enz. Maar de zinsnede ‘onze eigenste kerncentrales’ vind ik een ongepast moederlijke omarming van een energiebron waar ‘we’ nauwelijks onze eigen zeg over hebben gehad – en nog steeds niet hebben -. Kernenergie is een bijproduct van de kernwapenwedloop en was onderdeel van het naoorlogse economisch-technologische aanbod van de US aan West-Europa. De uitrol ervan is een zaak geweest van grote industriële bedrijven en investeerders, met toegang tot de hoogste politieke niveaus – een regime dat overigens ook in zon en wind dominant is! – . Die geschiedenis is geen reden om voor of tegen kernenergie te zijn. Maar het dan over ‘onze eigenste kerncentrales’ hebben, is een wel heel bijzondere vorm van politieke newspeak en toe-eigening. Feit is dat we in België nog nooit een serieus, dat is, met wetenschappelijke inzichten onderbouwd maatschappelijk en politiek debat over (de toekomst van) die energiebron hebben gevoerd.

Collega Boudry schrijft fraaie zinnen, maar zijn vele metaforen verhullen een zeer selectieve en vaak feitelijk onjuiste presentatie van de werkelijkheid. Ik ga er vanuit dat hij, als wetenschapsfilosoof, voorstander is van een op feiten gebaseerd en door waarden geïnspireerd maatschappelijk debat, ook over kernenergie. Zijn stuk in Knack is volgens mij geen bijdrage aan zo’n debat. Ik houd me al heel lang met de nucleaire discussie bezig. Voordat ik toe ben aan een standpunt, laat staan aan het met grote stelligheid uitdragen daarvan, wil ik eerst wat feiten correct hebben. Dat werk heeft Boudry op bovenstaande punten niet gedaan. Toch lijkt me dat, voor academici die daartoe door de samenleving zijn vrijgesteld, een kwestie van intellectuele integriteit.

Pieter Leroy is emeritus hoogleraar Milieu en beleid aan de Radboud Universiteit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content