Othman El Hammouchi

‘Joël De Ceulaer is als een gelovige overtuigd van het heil en de wenselijkheid van de democratie’

Othman El Hammouchi Filosoof en opiniemaker, auteur van 'Lastige waarheden' (Polis)

In zijn vorig jaar verschenen boek ‘Lastige waarheden’ lijstte Othman El Hammouchi enkele bedenkingen op over de democratie. En ook na het lezen van ‘Hoera voor de democratie’, het jongste boek van Joël De Ceulaer, pleit hij er net voor om het bestuur meer te depolitiseren, zeker daar waar het de individuele vrijheid bedreigt.

Onder het genot van Berlioz’ Symphonie Fantastique heb ik daarjuist de laatste bladzijde van het nieuwe boek van journalist Joël De Ceulaer omgeslagen. Hoera! De democratie is niet perfect is geschreven aangename discursieve stijl, ik heb het dan ook vlot gelezen. Ik was natuurlijk vertrouwd met de opvattingen die De Ceulaer in dit boek in detail ontwikkelt, en in mijn eigen boek Lastige Waarheden had ik reeds mijn eigen denken over en kritiek op de democratie uiteengezet. Desalniettemin kon ik mijn verbazing bij het lezen nauwelijks bedwingen. Het werd zelfs zo ernstig dat ik een van mijn eigen lijfregels voor het eerst verbrak: ik bracht notities aan in het boek, meestal van een ietwat verontwaardigde aard. Ik overloop hier kort mijn bedenkingen.

Joël De Ceulaer is als een gelovige overtuigd van het heil en de wenselijkheid van de democratie.

In zijn verdediging van de liberale democratie, houdt De Ceulaer halt bij de grote liberale figuren, waaronder Mill en Rawls. De dubbelzinnigheid van De Ceulaers positionering in het boek bestaat er volgens mij echter in dat hij zich nooit duidelijk uitspreekt voor de objectiviteit en onbetwijfelbaarheid van de liberaal-rechtstatelijke grondprincipes die deze denkers hebben uiteengezet. Hij spreekt over een ‘heronderhandeling’ van de relatie tussen democratie en rechtsstaat die onder druk van populistische partijen aan de gang is, maar laat nooit blijken dat niet elke uitkomst aanvaardbaar is.

Schadebeginsel

Mill, en eigenlijk impliciet ook Rawls, gaven zeer duidelijk aan wat de enige aanvaardbare relatie tussen democratie en rechtsstaat is. De macht van de meerderheid dient beperkt te worden door het schadebeginsel: de vrijheid van het individu mag niet gefnuikt worden, tenzij hij objectieve schade aanricht aan een derde. Objectieve schade. Dat je je beledigd voelt, gedegouteerd bent of een sterke afkeer ervaart door bepaald gedrag, is ontoereikend.

Het is dit criterium dat we intuïtief erkennen als de maatstaf van een vrije samenleving. Als we landen als Kenia, Oeganda, Iran of Maleisië beschouwen, waar homoseksuele daden strafbaar zijn, dan is onze instinctieve reactie: ‘maar ze doen toch niemand kwaad?’. Idem voor de criminalisering van buitenhuwelijkse seksuele betrekkingen, alcoholconsumptie, het niet naleven van de vasten, heiligschennis, enz.

We hebben er echter verbazingwekkend veel moeite mee die maatstaf op onszelf toe te passen: denk maar aan het verboden op boerka’s, boerkini’s, hoofddoeken, enz. Mill merkte dit reeds op in zijn monumentale werk On Liberty wanneer hij schrijft:

‘De regels onder een groep mensen gelden lijken voor hen vanzelfsprekend en zelfrechtvaardigend. Deze bijna universele illusie is een van de voorbeelden van de invloed van gewoonte (…) Een mening over een bepaald gedrag kan echter, indien niet ondersteund door redenen, slechts gelden als de voorkeur van één persoon; en indien de redenen slechts een beroep op gelijkaardige voorkeuren bij andere mensen blijken te zijn, blijft het slechts de preferentie van velen in plaats van één.’

Dubbele maat

De Ceulaers – waarschijnlijk categorische – verwerping van deze overtredingen die door anderen gepleegd worden tegen het schadebeginsel, lijkt zich, zoals Mill al vreesde, niet te vertalen naar een even onvoorwaardelijke verwerping van onze eigen repressieve, illiberale beleidsmaatregelen en -voorstellen. Let wel, ik schrijf onvoorwaardelijk: er bestaat geen enkele twijfel bij mij dat De Ceulaer elke vorm van onvrijheid die in ons land geldt an sich ten stelligste verwerpt. Maar hij ziet de kwestie wel als vatbaar voor discussie, op een manier die hij wellicht niet zou toepassen op buitenlandse gevallen van onvrijheid en repressie.

Zo zegt hij bijvoorbeeld dat je met de politieke concepten van vrijheid en onderdrukking twee kanten op kan (p. 157), en geeft hij hierbij een volgens mij verschrikkelijk maar illustratief voorbeeld: de wonderbaarlijke hoofddoekendiscussie die we maar niet uit dit land verwijderd krijgen. ‘Moet een vrouw vrij zijn om te dragen wat ze wil, of moet ze vrij zijn om religieuze voorschriften naast zich neer te leggen?’ vraagt hij in wat naar mijn aanvoelen misschien wel de vreselijkste valse equivalentie van het boek is.

'Joël De Ceulaer is als een gelovige overtuigd van het heil en de wenselijkheid van de democratie'

Stelt De Ceulaer dan ook voor dat we in discussie treden met de Iraanse ayatollahs over het hoofddoekgebod? Nochtans hebben zij een hele resem argumenten klaarstaan om hem van hun gelijk te overtuigen. Volgens hen brengt onzedigheid in de publieke ruimte schade toe aan vrouwen, door ze te reduceren tot seksobjecten – zoals reisschrijver Rick Steves’ het verwoordt: ‘In Iran, women’s bodies are not vehicles voor advertising’. Bovendien ontstaat er algauw een artificiële, ongezonde en vernederende schoonheidsstandaard waaraan vrouwen, en vooral jonge meisjes, zich onder enorme sociale druk naar moeten schikken.

Vrijheid en onderdrukking, je kan er twee kanten mee op, toch?

Abstracte rechtsstaat

Is er echter ook maar iemand die een discussie over het opleggen van een zedige dresscode legitiem of aanvaardbaar zou vinden? Zouden daarover opiniestukken gepubliceerd worden, of debatten georganiseerd worden? Neen. Het is onaanvaardbaar. Buiten het domein van het respectabele. We luisteren zelfs niet naar de argumenten pro en contra. Ze zijn irrelevant. Over het schadebeginsel valt niet te onderhandelen. Wanneer het op persoonlijke vrijheid aankomt zeggen we: tot hier en niet verder. Tot het ‘onze’ autoritairen zijn die zulke discussies beginnen.

Zonder het schadebeginsel, valt de rechtsstaat ten prooi aan dezelfde democratie die ze in bedwang moet houden.

Zelfs als we de De Ceulaers uitspraak over het ‘heronderhandelen’ van de relatie tussen democratie en rechtsstaat buiten beschouwing laten, is het in abstracto onderschrijven van deze laatste niet voldoende. De rechtsstaat werkt in onze Westerse landen namelijk volgens een systeem van verschillende individuele rechten die tegen elkaar ‘afgewogen’ worden, wat niet volkomen overlapt met het schadebeginsel, en zeer gemakkelijk kan ontaarden in een instrument van onvrijheid en tirannie.

Men kan zich zeer gemakkelijk een Iraanse rechtshof inbeelden dat oordeelt dat het recht op ‘vivre ensemble‘ – waar het EHRM in zijn motivatie om het boerkaverbod stand te laten houden beroep op deed – sterker doorweegt dan het recht om je kledij te kiezen. De jurist zal antwoorden dat dit niet proportioneel is, maar wie zal bepalen wat dat inhoudt? Ook hier is het weer de meerderheid die via haar waarde-oordelen, cultuur en proportionaliteitsgevoel haar wil oplegt aan de rest. Zonder het schadebeginsel, valt de rechtsstaat ten prooi aan dezelfde democratie die ze in bedwang moet houden.

Voeg hierbij de moeite, tijd en geld die nodig zijn om te procederen, en de liberale rechtsstaat blijkt plots veel minder robuust dan gehoopt. Zonder bijkomende structurele inperkingen van de democratie is de rechtsstaat in haar huidige situatie niet bestand tegen autoritarisme.

Valse equivalentie

De Ceulaers ambiguë houding tegenover de rechtsstaat kan volgens mij ook gebruikt worden als een instrument om in het debat ruimte te geven aan extreemrechtse, regressieve partijen die individuele vrijheid willen fnuiken, terwijl hij tegelijk toch zijn geloof in de mensenrechten en de vrijheid kan bijven affirmeren. Daarin is hij niet alleen. Het is een ziekte die een groot deel van de media en de journalistieke klasse in dit land lijkt te hebben aangetast.

Deze houding, die men in de volksmond zou kunnen aanduiden als tsjeverig, vertaalt zich in een aantal zeer opmerkelijke valse equivalenties doorheen het boek. Zo lezen we bijvoorbeeld dat de kiezers van Vlaams Belang en Groen op mekaar lijken, want ‘de eerste is boos omdat het migratieprobleem niet wordt opgelost, de tweede is boos omdat het klimaatprobleem niet wordt aangepakt.’ (p. 33) Daartegen kan ingebracht worden dat de complexiteit en omvang van beide problemen moeilijk met elkaar vergeleken kunnen worden, ze zijn zelfs gelinkt. Maar ook dat het verzet tegen migratie door een groep VB’ers ook voortkomt uit een diepgewortelde afkeer en zelfs haat voor allochtonen.

In naam van de democratie en volkssoevereiniteit willen De Ceulaer en degenen die zijn ideeën delen de doos van Pandora openen. Ze willen de vrijheid en de mensenrechten voorwerp maken van politieke strijd. Hij geeft bijvoorbeeld gereed toe dat Baudet in Nederland ‘onzin vertelt over het klimaat’ en ‘gevaarlijk dicht aanschurkt bij wit superioriteitsdenken’ (p. 32), maar hij vindt niet dat dat hem buiten de politiek moet plaatsen. ‘Bestrijd hem, bewijs zijn ongelijk, word populairder dan hij is’, maant hij de lezer aan. Het lot van de planeet en de rechten van minderheden laten afhangen van een populariteitswedstrijdje. Ik had zelf geen prangendere kritiek van de democratie kunnen bedenken.

Both sides

Waar De Ceulaer, al dan niet bewust, voor pleit, komt volgens mij neer op de normalisering van onwetenschappelijk en haatdragende ideeën. Zo berispt hij collega’s die een mediacordon tegen Vlaams Belang willen (p. 77 tot 83), en zegt hij dat klimaatnegationistische politici geïnterviewd moeten worden (p. 168). Cordons zijn echter een belangrijk middel om de ontsporing van de democratie tegen te gaan. Voorstellen die in de banhoek gedaan zijn kunnen dan wel electoraal succes halen, ze zullen onuitspreekbaar en onuitvoerbaar zijn.

In zijn meest nefaste vorm mondt zo een beschermende laag uit in de tirannie van de politieke correctheid: wie niet gelooft in reparaties aan Afrikaanse landen of zogenaamde ‘safe spaces’ voor minderheden aan universiteiten, mag nergens publiceren of verschijnen. Het is goed om daartegen te strijden. Vandaag is de slinger volgens mij echter veel te ver doorgeslagen, en krijgen regelrechte racisten, moslimhaters en autoritairen zonder probleem een platform.

In Amerika heeft dat fenomeen een naam gekregen: bothsidesism, de laffe tendens om bij elke politieke rel twee kanten op te voeren alsof ze gelijkwaardig zijn. De term is ontstaan in de nasleep van de speech die Trump gaf na een mars van neonazi’s in Charlottesville. Daarin zei hij dat er goede mensen waren ‘aan beide zijden’, waarmee hij een morele equivalentie trok met het tegenprotest dat georganiseerd was om het racisme en het antisemitisme tegen te gaan.

In dit klimaat van tribalistisch, identitair autoritarisme is het daarom net belangrijk om het bestuur meer te depolitiseren, zeker daar waar het de individuele vrijheid bedreigt. Bovendien moet er ook een dam ertegen opgeworpen worden door middel van politieke en mediatieke cordons en het invoeren van stemexamens, zoals ik in de nasleep van de overwinning van Baudets Forum voor Democratie in Nederland heb voorgesteld. Onder deze omstandigheden pleiten voor meer democratie en de normalisering van dit enge gedachtegoed is ronduit onverantwoordelijk en gevaarlijk.

Goed bestuur

Als het aankomt op samenleven zijn dus niet alle visies gelijkwaardig, en zijn er electoraal prominente visies die beter geweerd worden. Hoe zit het met de tweede sfeer, die van bestuur? Ook hier is het antwoord bijna triviaal. Het spreekt bijvoorbeeld voor zich dat een ecologisch beleid dat fossiele brandstoffen subsidieert minder goed is dan een dat ze hoger belast. Een integratiebeleid dat migranten in staat stelt hun hele leven binnen hun taalkundige bubbel te leiden is minder goed dan een dat hen aanmoedigt om de landstaal te leren. Enzovoort.

De Ceulaer aanvaardt deze vaststelling ook, hij merkt ook op dat ‘besturen een vak is’ (p. 54). Eigen aan een vak is dat er bepaalde objectieve standaarden en methoden zijn om een goed resultaat af te leveren. Hij lijkt ook te aanvaarden dat er a priori geen reden bestaat waarom de volkswil zou samenvallen met de principes van degelijk bestuur: in Hoofdstuk 5 van zijn boek legt hij uit waarom het concept van de zogenaamde wisdom of the crowds volgens hem niet toepasbaar is op de politiek.

De logische vraag die dan rijst is natuurlijk: waarom het bestuur democratisch regelen? Als de massa minder geschikt is dan de relevante experten om het beste beleid uit te stippelen, wat is dan de meerwaarde van democratie? De Ceulaer doet aan het einde van het voornoemde hoofdstuk een halfslachtige poging om via het concept van ‘cognitieve diversiteit’ te argumenteren dat democratie superieur is aan wat hij ‘epistocratie’ noemt – en wat ik in navolging van onder meer Santayana ‘aristocratie’ zal noemen, in zijn oorspronkelijke betekenis, namelijk de heerschappij van de ‘aristos’ of besten. Maar volgens mij lag zijn hart er niet echt in.

Democratie als waarde

Het blijkt duidelijk dat democratie voor De Ceulaer vooral een kwestie van waarden is. Hij hecht veel belang aan een bepaalde conceptie van gelijkheid, en vindt democratie daar een uitdrukking van. Hij heeft volgens mij dan ook niet echt een tegenargument voor de Amerikaanse filosoof Jason Brennan, die hij opvoert als de hoofdprotagonist voor aristocratie. Volgens De Ceulaer doorbreekt aristocratie de ‘symbolische orde van politieke gelijkheid’, zoals hij het noemt, en dat vindt hij nu eenmaal slecht (p. 185).

Representativiteit is een spectrum. Er bestaan heel wat manieren om met behoud van een formele democratie toch beslissingen door deskundigen te laten nemen.

Het is vrij moeilijk, misschien wel onmogelijk, om over waarden te discussiëren. Het enige wat ik doen als reactie op De Ceulaers affirmatie, is hem wijzen op andere waardevolle zaken, en vragen of ze niet belangrijker zijn: het welzijn van de bevolking, voldoende huisvesting, bestrijding van armoede, onderhoud van wegennet en publiek transport, medische voorzieningen garanderen en bovenal: de heilige en onvervreemdbare persoonlijke vrijheid beschermen binnen de grenzen van het schadebeginsel. Deze zaken worden allemaal veel beter geregeld wanneer ze aan experten worden overgelaten. Democratisch gehalte staat in omgekeerd evenredig verband met competentie op deze gebieden.

Dat betekent niet dat we democratie meteen moeten vervangen door een complete technocratie. Representativiteit is een spectrum. Er bestaan heel wat manieren om met behoud van een formele democratie toch beslissingen door deskundigen ter zake te laten nemen – het zijn de methoden die De Ceulaer in zijn boek zo betreurt. Depolitisering, waarbij bevoegdheden naar het supranationale, meer gebureaucratiseerde niveau worden overgeheveld, vergrondrechtelijking, de invoer van examens voor wie wil stemmen, de weging van stemmen naar opleidingsniveau, enz. Het parlement (en de bijbehorende postjes) hoeven heus niet bedreigd te worden.

Ten slotte wordt ook duidelijk dat De Ceulaer de zogenaamde ‘desacralisatie’ van de democratie – dat alternatieven meer en meer als serieuze opties worden gezien – met lede ogen aanziet (p. 56). Volgens mij zegt dit zeer veel over zijn gedachtegoed. Het onderschrift van zijn boek is eigenlijk ongepast: zijn boek is niet zozeer een ‘verdediging van een onvolmaakt systeem’, als wel een preek. Dat bedoel ik niet slecht. De Ceulaer is een gelovige: hij heeft een vurige overtuiging in het heil en de wenselijkheid van de democratie, en die overtuiging is zo primordiaal dat ze voorafgaat aan eender welk argument hij ervoor kan aanbrengen, en eender welk tegenargument ertegen aangebracht kan worden. Als gelovige kan ik daar sympathie voor opbrengen. Als rationalist vind ik het volkomen absurd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content