‘Is recht gewoon een instrument geworden van wie toevallig aan de macht is?’

‘De erosie van de rechtsstaat en de lichtzinnigheid waarmee politici met fundamentele vrijheden goochelen in de coronacrisis, is deels te wijten aan de manier waarop rechtsfaculteiten de juristen van morgen opleiden’, schrijft advocaat en LVV-voorzitter Thibault Viaene.

We schrijven 2009. Als derdejaars rechtenstudent aan de Universiteit Gent volg ik een werkcollege voor het vak strafrecht. Opdracht van de dag: een procedure voor de correctionele rechtbank ensceneren. Tot mijn grote vreugde word ik ingedeeld in een groepje met mijn beste maat, één van de intellectuele hoogvliegers van ons jaar. De opdracht die ons werd toegeschoven: het toenmalige Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (het “CGKR”, vandaag beter bekend als Unia) verdedigen in een strafzaak.

Is recht gewoon een instrument geworden van wie toevallig aan de macht is?

Plichtsgetrouw vertolken we in onze mondelinge pleidooien het standpunt van onze fictieve cliënt. Hoewel we uiteindelijk bakzeil halen in de procedure, was het werkcollege een boeiende oefening. Als advocaat moet je in het belang van de cliënt een overtuigend betoog kunnen houden, los van eigen politieke of filosofische overtuigingen.

Toch wensen mijn kompaan en ik na de pleidooien een epiloog te breien aan het werkcollege. Hoewel racisme en discriminatie uiteraard het hoofd moeten geboden worden, werpen we de assistent-professor de vraag voor de voeten of het bestaan van instellingen zoals het CGKR en antidiscriminatiewetgeving niet op gespannen voet staan met het recht op vrije meningsuiting. Ze antwoordt verwonderd: “Het feit dat er antidiscriminatiewetten bestaan, wil zeggen dat er een maatschappelijke nood aan is. Het komt er als advocaat op aan te werken binnen de juridische contouren die de wetgever heeft uitgetekend.”

Recht en moraliteit

Bovenstaande uitspraak van de assistent-professor is een treffende illustratie van de heersende ideologie van het “rechtspositivisme” binnen onze juridische faculteiten. Rechtenstudenten beperken zich tot het beschrijven en interpreteren van wetgeving. Te weinig wordt er van hen verwacht om rechtsregels te beoordelen op hun morele kwaliteiten, wat hen in staat zou stellen om recht van onrecht te kunnen onderscheiden. Ze bestuderen “what is“, zelden “what ought to be”.

Tot diep in de jaren 1960 werden juristen in spe, vooraleer ze de rechtenopleiding mochten aanvatten, twee jaar lang klaargestoomd aan de faculteit letteren en wijsbegeerte. Daar werden ze quasi uitsluitend blootgesteld aan niet-juridische vakken. Dit om een brede, universele kijk op de samenleving te ontwikkelen, in lijn met de letterlijke betekenis van de term “universiteit”.

Vandaag worden dergelijke vakken zoals rechtsfilosofie, als een obligatoir tussendoortje beschouwd: academisch gebrabbel en irrelevant voor de arbeidsmarkt. De rechtswetenschap zoals die vandaag beoefend wordt, knipt de band tussen recht en moraliteit door. Essentieel is dat wetgeving logisch en coherent is. Als een wet het parlementair proces heeft doorlopen, is de kous af. Legitimiteit wordt herleid tot legaliteit. Het huidige recht is het “goede” recht en moet toegepast worden. Rechtenstudenten worden opgeleid tot kritiekloze robotten die wetten reproduceren.

Rechtsstaat en vaccinatieplicht

Recht werd lang gezien als een plaats- en cultuurgebonden geheel aan regels die, door trial and error, over de eeuwen heen gegroeid waren. Uniek aan Westerse samenlevingen is dat die evolutie culmineerde in de rechtsstaat: de idee dat zowel burgers als de overheid door dezelfde rechtsregels gebonden zijn. Centraal in die gedachte staat dat elke burger over onvervreemdbare rechten en vrijheden beschikt als buffer tegen arbitrair overheidsoptreden of vrijheidsschendingen van medeburgers (de zogenaamde “negatieve vrijheden”).

Sinds enkele decennia worden “rechten” evenwel aan de lopende band geproduceerd, de “positieve vrijheden”. Het almaar uitdijende mensenrechtendiscours is daar een treffend voorbeeld van. Politici zien recht als een instrument om aan beleid te doen, om maatschappelijk wenselijke uitkomsten te genereren. Rechten zijn politieke producten geworden. Uiteraard zijn positieve vrijheden onontbeerlijk voor pakweg het uitbouwen van een welvaarstaat, maar het punt is dat de slinger volledig is doorgeslagen. Ergens onderweg zijn we die negatieve vrijheden uit het oog verloren. De actualiteit toont aan dat fundamentele burgerrechten en vrijheden zo tot de irrelevantie gedegradeerd worden en elke rechtstatelijke reflex zoek is. Net omdat de oorspronkelijke, ethisch geladen betekenis van recht compleet vervaagd is.

Het bijwijlen hallucinant vaccinatiediscours van Vooruit-voorzitter Conner Rousseau, een gediplomeerd jurist, hoeft dan ook niet te verwonderen. In zijn pleidooi voor een algemene vaccinatieplicht stelde hij dat burgers die een vaccin laten zetten, “een beetje meer vrijheid kunnen bekomen“. Rechten en vrijheden zijn dus geen “a priori” posities die slechts in een heel beperkt aantal gevallen kunnen ingeperkt worden, maar een cadeau van de overheid, een gunst, een privilege.

Rousseau bezigt een uitermate gevaarlijk discours. Hij stelt recht immers gelijk met macht. Recht hoeft geen ethische toets te doorstaan, maar is gewoon een instrument van wie toevallig aan de macht is.

Recht of wetgeving?

Het hoeft niet te verwonderen dat het gros van onze beleidsmakers uit juristen bestaat. Net als Rousseau zijn zij kinderen van een opleiding die rechtenstudenten de idee voedt dat recht een moreel blinde constructie is, een beleidstool. Recht kan op die manier eender wat zijn, zolang het maar aan de formalistische vereisten voldoet. Rechtenstudies zijn eigenlijk een opleiding “wetgeving”.

Op die manier is de samenleving weerloos tegen willekeurige, vrijheidsbeknottende rechtsregels. Bij elke bedenking over het coronabeleid word je om de oren geslagen met formalistische argumenten genre “De Raad van State heeft zich erover gebogen, dus berg je kritiek maar op.” Dit kan enkel omdat we recht zijn beginnen zien als een ontwortelde, cultuurloze constructie die weinig uitstaans heeft met moraliteit en rechtvaardigheid. De rechtswetenschap is zo de dienstmaagd van een overheid die zichzelf almaar meer bevoegdheden toekent. Wie hier geen hellend vlak in ziet, is ziende blind.

Thibault Viaene is advocaat. Hij is voorzitter van het Liberaal Vlaams Verbond (LVV) en lid van de denktank Vrijdaggroep.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content