Piet Swimberghe

‘Is 80 procent van de hedendaagse kunst over 20 jaar onverkoopbaar?’

Deze straffe quote komt (gepubliceerd in The Art Newspaper) van niemand minder dan Marc Spiegler, directeur van Art Basel. Nu ook de grote veilinghuizen onlangs tot soms bijna de helft minder incasseerden voor hun veilingen moderne en hedendaagse kunst, wint deze uitspraak aan invloed.

Over de kunstmarkt niets dan goed nieuws. Dat zou je toch denken, met de grote kunstbeurzen à la TEFAF, Frieze en Art Basel in het verschiet. Om de haverklap noteren Christie’s en Sotheby’s recordprijzen voor moderne en hedendaagse kunst. Tussen haakjes, dat was tot voor kort zo, nu lijken veel prijzen wat te dalen, maar niet iedereen let daar op. Bij namen als Andy Warhol, Ai Weiwei en Damien Hirst denken de meesten eerst aan dollartekens in plaats van aan kunst. Dat gaat trouwens ook op voor onze bekendste landgenoten uit de beeldende kunst, laten we geen namen noemen, te delicaat, van wie de artistieke jetset de prijsevolutie net iets belangrijker vindt. En dan beweert Marc Spiegler doodbedaard dat 80 procent van de kunstenaars die momenteel goed verkopen, over 20 jaar onverkoopbaar zullen zijn: best gedurfd. Hij vindt dat trouwens goed, want het gaat om een selectie. Natuurlijk sneu voor al wie in die namen heeft geloofd, als criticus, liefhebber of als collectioneur.

Kaf en koren

Is 80 procent van de hedendaagse kunst over 20 jaar onverkoopbaar?

Feit is dat een selectie van 80 procent vrij normaal is. Neem enkele tentoonstellingscatalogi uit de jaren 30 of 60, en verifieer even de namen, en je zult merken dat er daar heel wat bij zijn waarover men nu nog amper spreekt. De geschiedenis scheidt het kaf van het koren. En regelmatig heb je dan een vergeten naam die naar voor wordt geschoven en toch belangrijker blijkt dan gedacht. Het is dus een komen en gaan. Alleen ronken die namen van vroeger soms wat minder dan de tenoren van nu. Hoewel. Terwijl vorige generaties in Vlaanderen dweepten met onze expressionisten en bijvoorbeeld flink wat duiten ophoestten voor werk van Permeke, blijkt zijn werk nu veel minder verkoopbaar. Hoewel zijn naam kunsthistorisch belangrijk blijft, volgt de markt niet, de collectioneurs die iets van Permeke erven zullen dat vlug inruilen voor wat modern. Want Permeke heeft zijn sociale uitstraling verloren. Met een werk van Permeke aan de muur kan je niet meer uitpakken als een grote kunstconnaisseur. Er zijn wel meer namen die ooit flink wat renommee hadden en die nu moeilijk verkoopbaar zijn, zoals Pol Mara en Octave Landuyt. Vroeg of laat worden ze wellicht herontdekt.

De Medici’s wisten al dat kunst rijkdom en prestige uitstraalt. Maar voor alle duidelijkheid: dit was een andere tijd. Kunst heeft altijd wel een functie gehad als statussymbool. Maar er gaat wel een hele evolutie achter schuil. Tot voor een kleine twintig jaar geleden waren Oude Meesters en antiquiteiten erg in bij juristen en dokters. Met een zeventiende-eeuwse kussenkast, wat Chinees porselein en Delfts aardewerk had je een stijlvol, weliswaar burgerlijk, interieur waar je mee kon uitpakken. Maar die tijd is voorbij. Op een gegeven moment werden minimalistische interieurs met design een teken van ‘rijkdom’. Maar het gaat niet enkel om de stijl. We hebben ook te maken met andere kunstverzamelaars, merkt Spiegler fijntjes op.

De kunstspeculanten.

De rol van de kunstgaleries en veilinghuizen was vroeger echter minder dominant. Daardoor evolueerden de prijzen veel langzamer, omdat ze niet artificieel werden opgepept.

De vermaarde en gevreesde kunstmarktexpert Souren Melikian, die tot voor kort recenseerde voor The New York Times, stelde vast dat de kopers van kunst en antiek tegenwoordig te veel denken over de meerwaarde van hun collectie. Sommigen denken aan niets anders. Een vijftiental jaar geleden werden vintage design, moderne en hedendaagse kunst de nieuwe statussymbolen. Dat werd zo ingelepeld via magazines, grote kunstbeurzen, toonaangevende veilingen en booming-jetset-galeries. De rol van de kunstgaleries en veilinghuizen was vroeger echter minder dominant. Daardoor evolueerden de prijzen veel langzamer, omdat ze niet artificieel werden opgepept. De markt was grotendeels gebaseerd op vraag en aanbod. Wat gezocht en zeldzaam was, steeg in waarde, maar nooit zo spectaculair als tegenwoordig. Maar een aantal van de grote veilinghuizen en grote kunstgaleries zijn zich vanaf de jaren 90 en vooral na 2000, meer en meer zijn gaan interesseren voor de talrijke nieuwe kopers die het reilen en zeilen van de markt niet kennen en een makkelijke prooi blijken te zijn voor een speculatieve handel. Dit publiek, ondertussen alomtegenwoordig en vrij dominant aanwezig op veilingen en artfairs, werd een speculatieve reflex bijgebracht, waardoor het meer denkt aan de meerwaarde en investeringen, dan aan de kwaliteit, dixit Melikian.

Spiegler gaat daar dieper op in. Hij verwijst naar de auteur Chrystia Freeland die in haar artikel “The Rise of the New Global Elite” in de Atlantic (2011) vaststelde dat de 1 procent rijkste Amerikanen in 1916 slechts een vijfde van hun inkomen verkregen uit werk. In 2004 moet deze klasse daar 60 procent voor werken. Dat wil zeggen dat de rijken gewoon werken en veel minder tijd hebben dan hun voorgangers om kunst te verzamelen, zich cultureel te verrijken en musea te bezoeken. De hedendaags collectioneur heeft amper tijd om snel naar een vernissage te trekken of naar een kunstbeurs om even wat te shoppen. Of ze kopen vlug iets op de veiling. De meesten komen bovendien niet uit families met een verzameltraditie, velen zijn van eenvoudige komaf. Hun culturele bagage is gering, aldus Spiegler. Ze kunnen veel minder goed inschatten wat wel en niet belangrijk is. Ze zijn ook veel makkelijker beïnvloedbaar door de artistieke peptalk van de kunsthandel. En zijn veel meer dat de collectioneurs van vroeger bezig met de meerwaarde, ze willen winst en status oogsten. Dit lees je ook bij Melikian. Uiteraard is er daar op zich niet altijd iets verkeerd mee en kan kunst voor beleggers inderdaad een veilige thuishaven zijn waar meerwaarde aan vast zit.

Hoe kan dit in zijn werk gaan?

Hoe wekt men makkelijk de illusie op dat de prijzen snel stijgen? Een voorbeeld. Hier en daar worden enkele topstukken van renommees als Picasso of Warhol afgehamerd voor een recordprijs die driedubbel zo hoog is dan de prijs die er vijf jaar geleden voor werd opgehoest. Dit exciteert natuurlijk iedereen met geld. Dit wordt dan goed in de verf gezet in de media en versterkt de vraag. Het wordt ook allemaal gepubliceerd op de prijzensites als Artnet en Artprice. Maar die prijsexplosies gelden niet voor alle werken van zo’n meester, merkt Melikian fijntjes op. En het kan bovendien ook zijn dat die topprijs wat aangewakkerd werd door galeries of verzamelaars met een grote stock van die meesters, die dus meebieden om de algemene prijsquotering op te krikken. Vervolgens worden een pak minder goeie werken van die iconen op de markt gebracht waarvan de illusie wordt gewekt dat ze ook allemaal heel veel waard zijn.

Een kunstenaar moet aan zijn vijftigste een retrospectieve krijgen in het MoMa, anders horen hij of zij niet langer bij de tenoren.

Maar! Een mindere Picasso stijgt nooit zoveel en zo snel in waarde, aldus Melikian. Het aanwakkeren van de prijzen voor moderne en zeker hedendaagse kunst houdt het gevaar in voor een bubbeleffect. Voor de hedendaagse kunst ligt dat heel gevoelig. Trouwens vroeger werd er amper hedendaagse kunst verkocht via de veiling, het ging dus om wat oudere kunst van moderne meesters, kunst die al een rijpings- en schiftingsproces heeft doorgemaakt. Want ook dat stelt Spiegler vast: het moet nu zo snel gaan. Een kunstenaar moet aan zijn vijftigste een retrospectieve krijgen in het MoMa, anders horen hij of zij niet langer bij de tenoren. Hij vergelijkt het met de carrières van voetbalspelers of modellen.

Dalende prijzen

Ondertussen krijgt de top van de handel rake klappen. Natuurlijk niet alles, maar het hedendaagse segment wel meer. Deze trend werd al eind vorig jaar ingezet. De eerste grote veilingen van moderne en hedendaagse kunst van dit jaar laten niet alleen lagere prijzen zien, maar ook meer onverkocht werk. De algemene opbrengsten van de grote veilinghuizen zoals Christie’s en Sotheby’s liggen tot 40 à 50 procent lager ten opzichte van hetzelfde moment vorig jaar. Ook de algemene winst en de aandelen van deze bedrijven zijn flink gedaald. Het loopt allemaal minder vlot. Zou het Spiegler-effect dan toch wat invloed hebben? Feit is dat de top van de markt daar momenteel gevoeliger voor is dan de middelmarkt waar er meer ‘gewone’ liefhebbers en minder speculanten actief zijn, en waar vraag en aanbod op een meer ‘natuurlijke’ wijze spelen. En daar valt heus veel te beleven en te kopen. Kijk maar de grote herontdekkingsgolf waar het middensegment van de handel nu op focust, van kunstenaars uit de periode 1950 tot 1990. Niet de grote tenoren, maar de iets minder bekende namen zijn verrassend interessant en gezocht. Maar dan duik je wel in lagere prijsechelons, van 5.000 tot 50.000 euro. En wie net een villa heeft gebouwd voor pakweg 50 à 100 ton, kan zoiets beterkoop toch niet exposeren, niet?

Om af te ronden nog een doordenker. Waarom mag de kunstverzamelaar zich niet weer als een soort detective gedragen, zoekend naar wat ongewoon, bijzonder, anders en ietwat zeldzaam is? Prijs en waarde zijn van secundair belang. Voor dit ‘zoeken’ heeft hij wel wat tijd nodig. Een echte verzamelaar spijkert zijn aanzien bij door zijn eigen neus. En als iets dan ooit flink in waarde toeneemt is dat niet alleen mooi meegenomen, maar ook een bevestiging voor het talent van de speurneus.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content