Geert Bourgeois (N-VA)

Integraal: de 11 julitoespraak van Geert Bourgeois: ‘Tijd is gekomen voor Vlaamse grondwet’

Geert Bourgeois (N-VA) Europarlementslid voor N-VA en gewezen minister-president van Vlaanderen

‘De opeenvolgende staatshervormingen hebben ons ruime beleidsautonomie gegeven. Ruim, maar nog niet voldoende,’ zegt Vlaams minister-president Geert Bourgeois op de vooravond van 11 juli. Hij pleit voor een zevende staatshervorming met meer Vlaamse bevoegdheden én een Vlaamse grondwet.

Geachte viceminister-president,

Geachte volksvertegenwoordigers,

Mijnheer de burgemeester,

Geachte schepenen en raadsleden,

Geachte voorzitter en bestuursleden van het Guldensporencomité,

Geachte genodigden,

Dames en heren,


‘Souffrez donc, Messieurs, que je répète en face de ce monument le pressant appel du chroniqueur qui a chanté les exploits de nos aieux: ‘Le lion de Flandre ne doit pas sommeiller’.’

Het was koning Leopold II die honderd dertig jaar geleden de dringende oproep van de kroniekschrijver herhaalde: de Vlaamse Leeuw mag niet indommelen.

Hij deed dat op 15 augustus 1887 bij de officiële onthulling van het standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck op de Grote Markt van Brugge – en hij deed dat in het Frans.

De tijd is gekomen voor een Vlaamse grondwet

Een van het eerste tot het laatste woord Franstalige toespraak aan het monument van de ‘helden van de Guldensporenslag’: kon het Belgische staatshoofd de Vlamingen – toén al de meerderheid van de bevolking – dieper krenken?

Tot troosting van Breydel en De Coninck, en tot eer van Vlaanderen, was het standbeeld een maand eerder, op 11 juli 1887, al officieus onthuld – zonder het Brugse stadsbestuur en notabelen, maar in aanwezigheid van vele duizenden Vlamingen en met toespraken in het Nederlands.

In 1867, honderd vijftig jaar geleden, was in Brugge een commissie opgericht om geld in te zamelen voor een standbeeld van Jan Breydel en Pieter De Coninck. Van die crowdfunding avant la lettre was de liberale flamingant Julius Sabbe de drijvende kracht. Erevoorzitter van de Breydelcommissie was Hendrik Conscience, die met zijn roman De Leeuw van Vlaanderen de Guldensporenslag in het collectieve bewustzijn van de Vlamingen heeft gegrift, en Breydel en De Coninck hun mythische heldenstatus heeft gegeven.

Achttien jaar duurde het om de nodige 50.000 frank bijeen te brengen – 50.000 frank toen is ongeveer 300.000 euro vandaag.

Achttien jaar is een lange tijd, maar de initiatiefnemers bleven niet van tegenslag gespaard. Zo ging, toen de eerste elfduizend frank (65.000 euro) binnen was, de bank failliet waar het geld geparkeerd stond.

De officieuze onthulling van het standbeeld op 11 juli 1887 kan doorgaan als de eerste Guldensporenviering. Het Brugse initiatief kreeg navolging. Op steeds meer plaatsen vond de gewoonte ingang elk jaar de Guldensporenslag te herdenken. Tot diep in de 20ste eeuw hebben die 11 julivieringen bijgedragen aan de flamingantische strijdbaarheid en de Vlaamse bewustwording.

Toen Vlaanderen aan het begin van de jaren 1970 zijn eerste beleidsautonomie kreeg, was het een evidentie dat de Cultuurraad, de voorloper van het Vlaams Parlement, 11 juli uitriep tot Feestdag van de Vlaamse Gemeenschap, tot onze officiële feestdag.

Zo is 11 juli telkenjare weer de gelegenheid om als Vlamingen dankbaar achterom te kijken, vastberaden in het heden te staan en vol vertrouwen de toekomst tegemoet te treden.


Dames en heren, Vlaamse vrienden,

De twintig jaar tussen de oprichting van de Breydelcommissie in 1867 en de onthulling van het Breydelmonument in 1887, waren de periode van de doorbraak en de eerste, nog bescheiden successen van de Vlaamse Beweging.

Uit het schuchtere weerwerk van een handvol taalminnaars in de jaren 1830 en de voorzichtige protestacties van de eerste generatie flaminganten in de jaren 1840, was in enkele decennia een brede en strijdbare beweging gegroeid tegen de verfransing van het openbare leven in Vlaanderen.

De liberale regering-Rogier die in 1857 aan de macht was gekomen, had de gematigde eisenbundel van de Vlaamse Grievencommissie nog hooghartig genegeerd. De verkiezingen van 1870, die de katholieken aan de macht brachten, schiepen ruimte voor de eerste taalwetten – het prille begin van de kentering.

De Gelijkheidswet van 1898, die het Nederlands erkende als officiële staatstaal, bezegelde het einde van België als Franstalige staat in rechte, maar lang nog niet in feite. Want zowel in het gerecht als in het openbaar bestuur verliep de vernederlandsing tergend traag en was de tegenkanting mateloos groot.

Zo onredelijk waren de flaminganten nochtans niet. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog kon de brede Vlaamse Beweging zich nog vinden in het concept van een tweetalig Vlaanderen in een tweetalig België – een concept dat voor de Waalse elite onbespreekbaar was.

De Groote Oorlog radicaliseerde de flaminganten en bracht de Vlaamse emancipatiestrijd in een krachtige stroomversnelling, ook en niet het minst in de loopgraven aan de IJzer.

Een jonge generatie flaminganten vormde daar een nieuwe beweging die geen genoegen meer nam met de vooroorlogse oplossingen van de Vlaamse kwestie.


Op 11 juli 1917 – morgen precies honderd jaar geleden – verspreidde hun Frontbeweging een Open Brief aan koning Albert.

‘We willen’, zo stond in de brief, ‘een Vlaams bestuur in Vlaanderen, omdat voor ons daar het enige redmiddel ligt, omdat we noch verdrukkers noch verdrukten willen zijn’.

In het manifest Vlaanderens Dageraad aan den IJzer, van oktober 1917, vroeg de Frontbeweging zelfbestuur voor Vlaanderen in een federaal België. ‘Aan een tweeledigheid in de samenstelling dient ook een tweeledigheid in de instellingen te beantwoorden’, luidde het.

De ‘Open brieven’ van de Frontbeweging waren het eerste duurzame initiatief om voor het Vlaamse volk de status van autonome politieke entiteit op te eisen; het eerste duurzame initiatief voor de erkenning van Vlaanderen als zelfstandige politieke actor.

Maar de Frontbeweging kreeg geen gehoor. Zodra het Vredesverdrag van Versailles ondertekend was, ging het Belgische Establishment over tot de orde van de dag. Gedane beloften werden gebroken, ministers die enig begrip hadden getoond voor de Vlaamse verzuchtingen werden vervangen, de leiders van de Frontbeweging werden voor de rechter gedaagd.

De opeenvolgende staatshervormingen hebben ons ruime beleidsautonomie gegeven. Ruim, maar nog niet voldoende.

Het heeft nog veel, heel veel geduld gevraagd; het heeft nog veel, heel veel strijd gevergd; het heeft nog veel, heel veel tijd gekost vooraleer in 1970 een begin werd gemaakt met de realisatie van het zelfbestuur.

Vandaag, dames en heren, is Vlaanderen de grootste en belangrijkste deelstaat van het federale België. De opeenvolgende staatshervormingen hebben ons ruime beleidsautonomie gegeven. Ruim, maar nog niet voldoende.

In verschillende domeinen is Vlaanderen vragende partij voor een verdere bevoegdheidsoverdracht.


Een eerste domein is het arbeidsmarktbeleid. Fons Leroy, de gedelegeerd bestuurder van de VDAB, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, heeft het enkele maanden geleden treffend verwoord in het tijdschrift Samenleving en Politiek en een daarbij aansluitend interview met de krant De Tijd.

Volgens Fons Leroy biedt het huidige institutionele kader Vlaanderen niet de nodige ruimte om tegen 2020 minstens driekwart van de beroepsbevolking aan het werk te krijgen, zoals het onze doelstelling is.

‘Vlaanderen’, aldus Fons Leroy, ‘heeft nood aan echt homogene bevoegdheden om werklozen te activeren via maatwerk, en dat is vandaag onvoldoende het geval. […] Er zijn te veel gemengde, gekruiste en vervlochten bevoegdheden. Meer samenhang is nodig zodat Vlaanderen de nodige hefbomen krijgt om het activeringsbeleid te doen werken’. Einde citaat.

Bovendien, merkt de VDAB-topman op, draagt Vlaanderen de kosten van de opleiding van werkzoekenden, maar is de return voor de federale overheid en de sociale zekerheid. ‘Als Vlaanderen goed activeert en de werkzaamheidsgraad omhoog krijgt, zouden we een bonus moeten krijgen waarmee we nog meer mensen aan het werk kunnen helpen’, zegt Fons Leroy.

Vlaanderen heeft niet alleen onvoldoende beleidsautonomie, Vlaanderen heeft ook nog niet voldoende fiscale autonomie.

Daarom is er volgens hem een zevende staatshervorming nodig, die Vlaanderen de volle bevoegdheid geeft voor het arbeidsmarktbeleid.

Het lijkt me de logica zelve dat, samen met de bevoegdheden, ook de budgetten van de federale Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan de deelstaten worden overgedragen.

Erwin Devriendt, de gedelegeerd bestuurder van het in de liberale beweging gewortelde zorgbedrijf “Solidariteit voor het Gezin”, pleitte enige tijd geleden eveneens voor een nieuwe staatshervorming om een einde te maken aan de versnippering in de gezondheidszorg.

Ik citeer uit een interview met Het Nieuwsblad (30 april): ‘Er moet een einde komen aan de opdeling tussen thuiszorg – een Vlaamse bevoegdheid – en thuisverpleging – een federale bevoegdheid. Dat zijn twee compleet andere systemen. Zo werken we helemaal naast elkaar, terwijl er met samenwerking een enorme winst valt te boeken. Winst waar de patiënt of bejaarde beter van wordt.’ Einde citaat.

Zoals Vlaanderen bij de zesde staatshervorming volledig bevoegd is geworden voor de ouderenzorg, zo moet bij de volgende staatshervorming de gezondheidszorg een volledig Vlaamse bevoegdheid worden, aldus Erwin Devriendt – en ik sluit me graag en volmondig bij die stelling aan.

Ook hier vraagt de logica dat, samen met de bevoegdheden, de overeenstemmende budgetten van de ziekteverzekering naar de deelstaten gaan. Alleen op die manier kan elke deelstaat de vruchten plukken van zijn beleid.

Door ook in dat domein een beleid van responsabilisering en kostenbeheersing te voeren, kan Vlaanderen de uitgaven doen dalen en zo financiële ruimte scheppen voor een nog kwaliteitsvoller gezondheidsbeleid.

Dames en heren,

Vlaanderen heeft niet alleen onvoldoende beleidsautonomie, Vlaanderen heeft ook nog niet voldoende fiscale autonomie.

Ter zake is en blijft de tweede van de vijf resoluties die het Vlaams Parlement op 3 maart 1999 heeft goedgekeurd, richtinggevend en doelbepalend.

Ik citeer: ‘De fiscale autonomie van de deelstaten dient in de eerste plaats versterkt via de volledige overdracht van bevoegdheid inzake de personenbelasting.’.

Wat de vennootschapsbelasting betreft, zouden volgens de resolutie de belastbare basis en het tarief federaal blijven. De deelstaten Vlaanderen en Wallonië, en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest zouden, binnen afgesproken grenzen, autonoom en op eigen kosten fiscale tegemoetkomingen kunnen toekennen voor de aangelegenheden waarvoor ze bevoegd zijn.

Hoewel voor mij persoonlijk de hele bevoegdheid over de vennootschapsbelasting geregionaliseerd mag worden, lijkt de twintigste verjaardag, in 2019, me een uitstekende gelegenheid te zijn om alvast en minstens werk te maken van de uitvoering van de resolutie. Een uitstekende gelegenheid om Vlaanderen en Wallonië eindelijk substantiële fiscale autonomie te geven.

Vlaanderen krijgt vaak het verwijt dat het niet solidair zou zijn. Dat wij solidair zijn, en ter zake tot de top van Europa behoren, blijkt nog maar eens uit het kersverse rapport ‘Interregionale financiële stromen in België: een evaluatie voor 2000-2020’.

In opdracht van de Studiedienst van de Vlaamse Regering heeft het Departement Economie van de KU Leuven de omvang van de financiële transfer naar Vlaanderen naar Wallonië opnieuw berekend. De resultaten liggen helemaal in de lijn van vorige studies.

Vlaanderen is solidair met wie armer is, met wie het minder goed heeft. Maar het solidariteitsbedrag moet redelijk blijven.

Dit jaar komt de financiële stroom uit op 6,5 miljard euro of 2,7 procent van ons bbp, ons bruto binnenlands product. In verhouding tot het bbp zal, door onder meer de vergrijzing, de transfer weliswaar lichtjes afnemen, maar in absolute cijfers gaat het in 2020 nog altijd om 6,5 miljard euro.

Het komt erop neer dat wij de som die wij, met onze beperkte fiscale autonomie, jaarlijks aan personenbelasting innen, meteen weer doorschuiven naar Wallonië.

Laat mij duidelijk zijn: Vlaanderen is solidair met wie armer is, met wie het minder goed heeft.

Maar het solidariteitsbedrag moet redelijk blijven.

En de solidariteitsregeling moet eenvoudig, doorzichtig en vooral responsabiliserend zijn, dit wil zeggen: ze moet Wallonië en Brussel ertoe aanzetten een beleid te voeren dat hun financiële situatie verbetert en hun fiscale capaciteit verhoogt, zodat de transfers kunnen afnemen.

Dames en heren, Vlaamse vrienden,

Vijftig jaar geleden – pas vijftig jaar geleden – kregen de Vlamingen een officiële Nederlandstalige versie van de Belgische grondwet van 1831. Tot 1967, welgeteld 136 jaar, hebben ze daar op moeten wachten. Sinds 1925 was er weliswaar een officiële Nederlandse vertaling, maar die spoorde niet altijd met de Franstalige Grondwet en tot 1967 was enkel die Franstalige tekst rechtsgeldig.

Ook al had dat nauwelijks praktische gevolgen, dan nog was het een veelzeggende metafoor voor de tweederangspositie waarin de Vlamingen tot in de tweede helft van vorige eeuw verdrongen bleven.

Vandaag, vijftig jaar na de Nederlandse versie van de Belgische Grondwet, is de tijd gekomen voor een Vlaamse Grondwet.

In bijna alle federale staten hebben de deelstaten een eigen grondwet. Vlaanderen heeft niet eens grondwetgevende bevoegdheid. Haast alle fundamentele regels voor de inrichting en de werking van onze politieke instellingen staan in de Belgische Grondwet en de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen.

Alleen voor, in hoofdzaak, de indeling in kieskringen, het aantal leden van het Vlaams Parlement en van de Vlaamse regering, de duur van de zittingsperiode en aanvullende onverenigbaarheden voor parlementsleden en ministers hebben wij een beperkte constitutieve autonomie.

In echte federale staten zijn de deelstaten bevoegd om hun institutionele vormgeving te regelen.

Ook dat is – naast de verdere bevoegdheidsoverdracht en versterking van de fiscale autonomie – een reden waarom de federale grondwet in 2019 voor herziening moet worden opengesteld. Vlaanderen kan dan eindelijk werk maken van een eigen grondwet.

Een eigen grondwet, niet alleen als teken en drager van onze staatkundige autonomie, maar ook als teken en drager van burgerschap, van deelgenootschap aan de Vlaamse natie.

Voor ons, ‘oude’ Vlamingen, van wie de voorouders hier van generatie op generatie hebben gewoond, rust het nationaal identiteitsbesef onder meer op het gedeelde verleden. Op onze gemeenschappelijke geschiedenis en op wat door en in die geschiedenis tot ons is gekomen: onze taal, onze cultuur. Dat gedeelde verleden is een verbindende factor, een bron van cohesie, en bepalend voor het lidmaatschap van onze politieke gemeenschap, voor het burgerschap.

Voor ‘nieuwe’ Vlamingen, mensen die vanuit een vreemd land hier zijn komen wonen, of hun kinderen en kleinkinderen, gaat dat niet op.

In een heterogene samenleving als de onze moet het nationaal identiteitsbesef daarom ook rusten op het gedeelde heden en de gedeelde toekomst. Verbindende factor en bron van sociale cohesie zijn dan: onze gemeenschappelijke waarden en normen, onze rechten en vrijheden, onze politieke instellingen en procedures, de Vlaamse democratie die wij samen vormen – kortom: onze grondwet die regelt hoe wij met elkaar omgaan.

De fundamentele rechten en vrijheden, en de politieke instellingen en procedures die in de grondwet verankerd zijn, vormen de grondslag van een samenleven in diversiteit. Ook en vooral daarom heeft Vlaanderen een eigen grondwet nodig, een tekst die alle Vlamingen, die alle inwoners van Vlaanderen bindt en verbindt.

Dames en heren, Vlaamse vrienden,

Hier in Kortrijk, op een steenworp van Rekkem en in aanwezigheid van Luc Devoldere, naar wie we daarnet hebben kunnen luisteren, is het passend hulde te brengen aan Ons Erfdeel. Het is immers zestig jaar geleden dat, onder impuls van wijlen André Demedts, het tijdschrift is opgericht door Jozef Deleu, die van de uitbouw ervan zijn levenswerk heeft gemaakt.

Vlaamse dialecten kunnen mooi zijn, maar voor de publieke ruimte hebben wij maar één taal: het Nederlands.

Zestig jaar al draagt Ons Erfdeel op een belangrijke en unieke wijze bij aan de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, waar het tegelijk product en promotor van is.

Nederland is onze naaste buur en de eerste en belangrijkste partner van ons buitenlands beleid. We hebben een deels gemeenschappelijk verleden, we hebben gemeenschappelijke economische belangen, we hebben ook en vooral een gemeenschappelijke taal. En dat is de Nederlandse standaardtaal.

Ons Erfdeel is geplant op het humus van het cultuurflamingantisme, met veel aandacht voor de Nederlandse taal en de taaleenheid tussen Noord en Zuid, inclusief Frans-Vlaanderen. Voor wie toen jong was, zoals ik, en studeerde, was het vanzelfsprekend die taal, dat Standaardnederlands te leren en te gebruiken – en dat is het, wat mij betreft, nog steeds.

Standaardnederlands is volgens de Nederlandse Taalunie het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het openbare leven, onder meer dus in het bestuur, de administratie, de rechtspraak, het onderwijs en de media. Standaardnederlands is met andere woorden het Nederlands dat we in elk geval gebruiken in contacten met mensen buiten onze vertrouwde omgeving, in contacten met mensen die we helemaal niet of niet zo goed kennen.

Zowel in Vlaanderen als in Nederland neemt het informeel taalgebruik toe en staat het Standaardnederlands onder druk. Dat valt te betreuren. En daarom was ik blij met wat Luc Devoldere, in een verjaardagsinterview met Doorbraak, zei – ik citeer:

‘Onze taalemancipatie is helemaal niet beëindigd. Vandaag moet je meer dan ooit opkomen voor het intelligente gebruik en – vooral – het exclusieve gebruik van de standaardtaal in de openbare ruimte. […] Een cultuurgemeenschap heeft een cultuurtaal nodig. Als Vlaanderen ons ter harte gaat, dan moet de standaardtaal en het niveau van de Vlaamse cultuur ook ons ter harte gaan.’

Einde citaat, waarbij het ‘ons’ op de redactie van Ons Erfdeel slaat, maar we mogen en moeten dat uiteraard uitbreiden tot al wie Vlaanderen ter harte gaat, tot al wie de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, en de toenadering van Vlaanderen en Nederland ter harte gaat.

Het Standaardnederlands garandeert dat de Vlamingen elkaar verstaan, dat de Nederlanders elkaar verstaan en dat Vlamingen en Nederlanders elkaar onderling verstaan.

Het is daarenboven de taal die jaarlijks wordt onderwezen aan en geleerd door vele duizenden anderstaligen: leerlingen van secundaire scholen in onze buurlanden, studenten aan 175 universiteiten in veertig landen en vreemdelingen die in ons taalgebied komen wonen.

Vlaamse dialecten kunnen mooi zijn, maar voor de publieke ruimte hebben wij maar één taal: het Nederlands.

Het is de taal die alle Nederlandssprekenden, waar ook ter wereld, verbindt.

Het is de taal die Vlaanderen en Nederland verbindt.

Het is de taal die ‘oude’ en ‘nieuwe’ Vlamingen verbindt.

Het is ónze taal — ook al meende koning Leopold honderd dertig jaar geleden Frans te moeten spreken. Desondanks vond zijn dringende oproep gehoor: de Vlaamse Leeuw heeft zich niet laten indommelen. De Vlaamse Leeuw heeft zich niet laten temmen – en hij laat zich ook vandaag en morgen niet temmen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content