Line De Witte (PVDA)

‘Hoe Rik Torfs het democratisch onderwijs bij het grof huisvuil zet’

Line De Witte (PVDA) Voorzitter PVDA Leuven en auteur van 'TTIP en CETA voor beginners - Is het gevaar geweken?' (EPO)

‘De universiteit is niet voor iedereen’, aldus Rik Torfs, rector van de KU Leuven. Hij zet met deze uitspraak het zoveelste ideologische offensief in voor een elitair onderwijs.

Torfs gaat steeds openlijker in de aanval tegen het idee van democratisering van het hoger onderwijs. Een universiteit is voor hem een elite-instelling, voor de lucky few. Het Vlaamse onderwijs is kampioen in ongelijkheid, dit zowel in het kleuter, het lager, het secundair als het hoger onderwijs. Dat de bezorgdheid van Torfs niet daar ligt, maar wel bij het feit dat te veel studenten aan zijn universiteit zouden worden toegelaten, is sprekend voor zijn maatschappijvisie. Torfs negeert niet enkel de bestaande sociale ongelijkheid, hij legitimeert ze ook.

Hoe Rik Torfs het democratisch onderwijs bij het grof huisvuil zet

Jongeren uit de 10 procent rijkste milieus hebben bijna 90 procent kans om Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) te volgen, bij jongeren uit de 10 procent armste milieus is dat slechts 10 procent. Als we kijken naar de doorstroom naar het hoger onderwijs, wordt deze ongelijkheid nog versterkt. Enerzijds stromen minder jongeren door omwille van het lager behaalde diploma tijdens het secundair onderwijs, maar anderzijds spelen financiële, culturele en sociale middelen waarover het gezin en de student beschikken ook een rol in de keuze voor een hogere opleiding. Het onderwijsniveau en de economische (in)activiteit van de ouders zijn sterke voorspellers voor de kans dat een jongere na zijn of haar secundaire schoolloopbaan ook een tertiaire schoolloopbaan aanvangt.

Op basis van de Educational Equity Index werd de sociaal-economische invloed op de toegang tot het hoger onderwijs vastgesteld. België doet het erg slecht: 50 procent van de universiteitsstudenten heeft ouders met een universitaire graad, tegenover 18 procent van de relevante doelgroep binnen de algemene bevolking. Omgekeerd zien we ook dat slechts 5,57 procent van de studenten, laaggeschoolde ouders heeft, terwijl deze groep ook 18 procent van de bevolking uitmaakt.

Verder is niet enkel de toegang, maar zijn ook slaagkansen aan hogeschool en universiteit gelieerd aan sociale afkomst. Onderzoek wijst uit dat studenten die een studiebeurs ontvangen en jongeren met een niet-Belgische nationaliteit, lagere slaagkansen hebben dan andere studenten.

Kortom, er wordt vandaag niet geselecteerd op capaciteiten van jongeren, maar wel op sociale afkomst. Jongeren uit beter gegoede milieus, hebben meer kans om door te stromen naar het hoger onderwijs dan andere jongeren. Torfs spreekt over ‘de juiste persoonlijkheid’, en doet alsof die volledig los staat van de sociale ongelijkheid die ik hierboven schets.

Dit is een gevaarlijk discours, het is een discours dat ons wil doen geloven dat als 90 procent van de jongeren uit de armste gezinnen niet doorstroomt naar het ASO, dat in de eerste plaats ligt aan het feit dat ze ‘niet de juiste persoonlijkheid’ hebben. Een discours waarin wordt beweerd dat de wereld nu eenmaal is zoals ze is, en dat we daar niets aan kunnen veranderen. Torfs negeert zo niet enkel de bestaande sociale ongelijkheid, hij legitimeert ze ook.

Om sociale ongelijkheid uit het onderwijs te bannen, moeten we natuurlijk ook werken aan het secundair onderwijs. Waar het watervalsysteem voor een versterking van de impact van sociale afkomst op onderwijsuitkomsten zorgt. Voor een democratische onderwijshervorming die de sociale segregatie en ongelijkheid vermindert, kan het Finse onderwijssysteem ons inspireren.

Mogen we eigenlijk geen betere resultaten verwachten van één van de meest ontwikkelde landen ter wereld?

Maar we moeten niet wachten op die onderwijshervorming in het secundair onderwijs, om ook in het hoger onderwijs actie te ondernemen. Als we het hoger onderwijs willen democratiseren, en de toegang vergroten voor alle groepen in de samenleving, is er nog werk aan de winkel. En in plaats van daaraan te werken, verhoogt de regering het inschrijvingsgeld, worden extra selectiemechanismen ingebouwd door hogescholen en universiteiten en spreekt de rector van de grootste universiteit van Vlaanderen over niets anders dan elitarisering. Die elitarisering zal – ik hoef er geen tekening bij te maken – een toplaag creëren die vooral bestaat uit jongeren uit meer begoede gezinnen. Waar zijn we in godsnaam mee bezig?

Op dit moment heeft minder dan 15 procent van de volwassen bevolking in ons land een diploma universitair onderwijs. Dat is echt niet zo veel. Mogen we eigenlijk geen betere resultaten verwachten van één van de meest ontwikkelde landen ter wereld? Moeten we niet net de richting uit van meer hoogopgeleiden? Waarom zou het hoger onderwijs enkel voorbehouden mogen zijn voor een kleine groep? Een universiteit is typisch een plaats voor zelfontplooiing, waar jongeren op zoek gaan naar zichzelf. Ik vind het best geoorloofd om te pleiten voor het feit dat meer mensen daar deel van mogen uitmaken, dat er geen enkele drempel mag worden opgeworpen die ook maar iets met sociale afkomst te maken heeft.

‘Maar er moeten toch ook mensen achter de vuilkar staan? Niet iedereen is gemaakt voor hoger onderwijs?’ hoor ik u denken. Misschien kan het verhogen van het onderwijsniveau in de gehele samenleving, net ook de positie verbeteren van iedereen die geen hoger onderwijsdiploma heeft.

Volg even mijn denkspoor. Wordt iedereen bijvoorbeeld te geschoold om vuilnisophaler te zijn, dan zijn er toch nog steeds vuilnisophalers nodig. De behoefte om afval te verwijderen zal niet verdwenen zijn. De samenleving zal dus verplicht zijn om een oplossing te vinden als ze niet wil vergaan onder een berg afval.

Dat zal allicht drie zaken inhouden. Vooreerst een verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor vuilnisophalers om het beroep aantrekkelijker te maken. Ten tweede een verdeling van het ‘vuile werk’ (opdat het niet alleen voorbehouden zou zijn aan een bepaalde laag van de bevolking). En ten slotte een veel grotere zorg vanuit de samenleving om de werkomstandigheden te verbeteren. I

nderdaad, als het lastigere werk iedereen aanbelangt, dan zal dat tot een algemene bezorgdheid leiden voor de kwaliteit van de arbeidsvoorwaarden in alle sectoren.

Laten we, in afwachting, realistisch zijn. De samenleving staat nog zeer veraf van het moeten omgaan met dit soort situatie. Momenteel stelt de vraag “Hoe omgaan met een goed opgeleide samenleving?” zich niet. Momenteel is de uitdaging: “Hoe lossen we het probleem van het gebrek aan toegang tot het hoger onderwijs, de sociale selectie op”.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content