‘Het reduceren van de ander tot groepskenmerken en vooroordelen, is een heilloze weg’

Rector Caroline Pauwels legt uit waarom de VUB een eredoctoraat uitreikt aan Simon Gronowski en Koenraad Tinel, nadat daarover een polemiek was ontstaan binnen een deel van de joodse gemeenschap.

Op dinsdag 22 september reikt de VUB, ter gelegenheid van haar Academische Opening, met de ULB een gezamenlijk eredoctoraat uit aan Simon Gronowski en Koenraad Tinel. Het eredoctoraat kadert in het vijftigjarig bestaan van de VUB en zou normaal in maart 2020 worden uitgereikt, tot covid daar anders over besliste. Over dat eredoctoraat ontstond een polemiek in een deel van de Brusselse Franstalige joodse gemeenschap. In een gesprek met leden van die gemeenschap legde ik uit waarom we het eredoctoraat uitreiken. Ik kon ze niet overtuigen en begrijp ook, nederig en met respect voor diep verdriet, waarom dat niet lukte. Ik verduidelijk onze keuze en onze overwegingen evenwel graag tegenover een breder publiek.

Simon Gronowski en Koenraad Tinel waren allebei kind tijdens de Tweede Wereldoorlog. Simon was negen toen de oorlog uitbrak, Koenraad zes. Simon was kind van joodse ouders, Koenraad groeide op in een gezin dat dweepte met het nationaalsocialisme en dat betrokken was in de zwaarste vorm van collaboratie. Door toeval kruisten later in het leven hun paden. Op basis van vele gesprekken leerden ze elkaar kennen en groeiden ze naar elkaar toe. Samen besloten ze de jongere generaties, waarvoor de Tweede Wereldoorlog steeds meer iets uit een ver verleden wordt, te waarschuwen voor racisme, antisemitisme, onverdraagzaamheid. Die boodschap brachten ze in scholen, in theaterzalen, in kranten en tijdschriften, op radio en televisie.

Simon maakte van deze bewustmaking zijn levensopdracht, Koenraad draagt door zijn artistiek werk de waarden van humanisme uit. Allebei ondervonden ze wat ontmenselijking kan aanrichten en hoe ver dwaling en verdwazing kunnen gaan. Allebei vinden ze het belangrijk hun verhaal te brengen, omdat de terugkeer van de ontmenselijking en van de verdwazing te allen tijde mogelijk zijn.

De Vrije Universiteit Brussel wil met dit eredoctoraat, in een tijd waar in binnen- en buitenland racisme, antisemitisme en onverdraagzaamheid opnieuw welig tieren, twee personen eer betuigen die in hun persoonlijk leven, doorheen hun vriendschap en hun publieke optredens, de boodschap brengen dat mensen die door levensloop en lot nooit tot elkaar waren voorbestemd, toch in staat zijn naar elkaar te luisteren, in dialoog te treden, elkaar te erkennen. Ze bewijzen dat het reduceren van de ander tot groepskenmerken, het koesteren en verspreiden van vooroordelen, het aanwakkeren van haat en geweld, een heilloze weg is.

Het toekennen van dit gezamenlijke eredoctoraat betekent op geen enkele manier dat we het leed dat Simon en Koenraad als opgroeiende kinderen ondergingen, gelijk zouden stellen. Het betekent evenmin dat we op één of andere manier een equivalentie zouden stellen tussen de slachtoffers van de holocaust en diegenen die later bestraft werden omwille van de collaboratie en de gruwelijke misdaden gepleegd tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onze moederuniversiteit de ULB sloot tijdens de oorlogsjaren de deuren, omdat ze elke vorm van collaboratie met het nationaalsocialisme weigerde. Studenten en professoren stapten in het verzet en velen betaalden daarvoor een zware prijs. Het toeval wil zelfs dat enkele ULB studenten mee het 21ste konvooi tegenhielden dat vanuit de Dossinkazerne naar de vernietigingskampen vertrok; het konvooi waaruit Simon ontsnapte, zonder zijn moeder en zus, die in de trein achterbleven en die de holocaust niet overleefden. Elk jaar herdenken we met VUB en ULB diegenen die het leven lieten omwille van de vrijheidsidealen die nog altijd de onze zijn. Die herinnering houden we levend. De suggestie dat we met dit gezamenlijke eredoctoraat de collaboratie of het antisemitisme zouden vergoelijken, is dan ook bijzonder vergezocht.

Het eredoctoraat dat we uitreiken aan Simon Gronowski en Koenraad Tinel heeft ook voor mezelf een grote betekenis. Ik heb mijn kinderen, van zodra ze daar klaar voor waren, verteld over het lijden dat mensen elkaar kunnen aandoen. We hebben samen vaak gepraat over de Holocaust, we bezochten het kamp van Breendonk, de Dossinkazerne, de kerkhoven van Berlijn, Praag, Boedapest. Telkens weer ben je verbijsterd als je hoort en ziet waartoe wij mensen in staat zijn. De Holocaust went nooit en mag ook nooit wennen. Dit mogen we nooit vergeten, noch ons er mee verzoenen.

Hoewel ik zelf niet heel veel joodse vrienden heb, begrijp ik hoe in de joodse gemeenschap elke generatie dit duistere, onbevattelijke verleden met zich meedraagt en doorgeeft. Ik begrijp dat het gedane leed zo verschrikkelijk groot is, dat het onmogelijk is er onderuit geraken, zonder het diepe gevoel te hebben dat je daardoor verraad pleegt tegenover de gemeenschap, tegenover de slachtoffers, tegenover de familie en vrienden die werden vermoord. Dat leed verwerken moet onnoemelijk en onmenselijk zwaar zijn. Als je het niet zelf meemaakte, kan je niet voelen hoe diep dit verdriet zich nestelt, hoe onoverbrugbaar het blijkt.

Het verhaal van Simon Gronowski en Koenraad Tinel is evenwel een persoonlijk verhaal: het gaat over twee mannen, allebei gepijnigd door vragen en trauma’s, de ene door verdriet, de andere door schuld. Het is het verhaal van twee mannen die, ondanks alles, besloten de toekomst toch te omarmen, door zelf en persoonlijk met leed, verdriet, schuld en schuldbekentenis om te gaan. Allebei besloten ze de steile berg te beklimmen van de ontmoeting van slachtoffer en van zoon van daders. Ze durfden elkaar in de ogen te kijken, veel en oprecht te praten, vriendschap te sluiten en, ja, zelfs een beetje in het reine komen met eigen verdriet en eigen schuld.

Het reduceren van de ander tot groepskenmerken en vooroordelen, is een heilloze weg.

Het eredoctoraat dat we uitreiken is geenszins een pleidooi voor het grote pardon. Het eert wel het verhaal van twee mensen die door het lot een vonnis meekregen: dit verdriet voor de ene, deze schuld voor de andere… Koenraad en Simon kozen ervoor zelf hun levenspad vorm te geven. Hun ontmoeting en hun gesprekken vormden de weg naar een onmogelijk gewaande vriendschap en daardoor, voor beiden, ook naar een rijker en beter leven. Doorheen die vriendschap heeft Simon Koenraad ook zelf vergiffenis geschonken. Een volstrekt en uitsluitend persoonlijk gebaar, dat enkel de pretentie heeft anderen te zeggen dat zij twee er persoonlijk beter van ademden, gretiger door leefden, er een zekere vrede in het eigen getourmenteerde hart door vonden. Dat persoonlijke gebaar heeft geen enkele ambitie tot generalisatie, want dat kan gewoon niet. De holocaust is een niet te vergeven horror.

Maar menselijke levens en gemeenschappen kunnen niet blijvend opgebouwd en samengehouden worden, enkel en alleen op basis van de herinnering aan die onbevattelijke en onvergeeflijke horror. We moeten nieuwe generaties ook perspectief geven: het is mogelijk vooroordelen en vijandbeelden opzij te zetten. Het is mogelijk je los te maken van het leven waartoe het verleden je lijkt te veroordelen. Elkaar ontmoeten, naar elkaar luisteren, elkaars geschiedenis proberen te begrijpen, is mogelijk. Vriendschap sluiten over al het onbevattelijke en onmenselijke heen, is mogelijk. Dat is wat Simon en Koenraad ons hebben willen tonen. Daarvoor ben ik ze beiden bijzonder erkentelijk.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content