Etienne Vermeersch: ‘Ik heb altijd een mateloze behoefte gehad aan helderheid’

Zijn hele leven heeft hij niets anders gedaan dan nadenken, nadenken, nadenken. Maar was dat eigenlijk wel de moeite waard? En wat heeft hij ervan geleerd. In 2011 sprak Knack met Etienne Vermeersch over de wereld en het leven.

Dit interview verscheen in Knack op 29 Juni 2011

Etienne Vermeersch: 'Ik heb altijd een mateloze behoefte gehad aan helderheid'
© Filip Van Roe

‘Als ik opnieuw kon beginnen, dan zou ik toch wat minder op stap gaan’, zegt Etienne Vermeersch ietwat verrassend. ‘Als student ging ik elke avond iets drinken. Niet erg lang, en niet erg veel, maar wel elke avond, ook tijdens de examens. Dat zou ik niet meer doen.’

Vermeersch zegt nooit dat hij iets bestudeerd heeft. Hij zegt altijd dat hij dat gróndig heeft gedaan. Vandaag verloopt dat iets moeizamer dan vroeger, geeft hij toe, maar nog altijd vult hij zijn dagen met denken, met lezen, studeren en schrijven. Google is zijn beste vriend: ‘Dat internet is echt een droom voor mij.’

Vermeersch, het is genoegzaam bekend, trad als jongeman in bij de jezuïeten. Na vijf jaar hield hij het kloosterleven evenwel voor bekeken. Hij werd filosoof. Lesgeven doet hij niet meer, maar filosoof is hij voor het leven. Er is in Vlaanderen de afgelopen decennia geen enkel belangrijk debat gevoerd of hij heeft ertoe bijgedragen.

We hebben postgevat in zijn kantoor. Zijn legendarische, bomvol dozen en boeken gestouwde kantoor. Er is ternauwernood plaats voor twee stoeltjes. In geen dertig jaar is hier gepoetst of gestofzuigd of opgeruimd. Hier is alleen maar nagedacht.

Ludwig Wittgenstein heeft op zijn doodsbed gezegd:‘Tell them I have had a wonderful life.’Vertel de vrienden dat ik een prachtig leven heb gehad. Ik zou dat ook kunnen zeggen.

Hebt u niet te veel nagedacht, professor, en te weinig geleefd?

Etienne Vermeersch: Natuurlijk niet. Nadenken is ook leven. Waarom zou ik te weinig geleefd hebben? Ik heb weliswaar de Mount Everest niet beklommen, maar ik heb een mooi leven gehad. Een behoorlijk, een bevredigend leven. Ludwig Wittgenstein heeft op zijn doodsbed gezegd: ‘Tell them I have had a wonderful life.’ Vertel de vrienden dat ik een prachtig leven heb gehad. Ik zou dat ook kunnen zeggen.

Bent u gelukkig?

Vermeersch: Doorsnee, zou ik zeggen. Ik ben geen man van uitersten. Hoge pieken en diepe dalen ken ik niet. Ik ben vooral een gelukzak, ik heb veel geluk gehad in mijn leven. Daar mag ik mij niet op beroemen, want daar kan ik niets aan doen. Als kind leed ik daar zelfs een beetje onder. Mijn broer, die twee jaar ouder is dan ik, was vaak ziek. Ik nooit, ik ben in mijn jeugd nooit ziek geweest. Op latere leeftijd wel. Ik heb een paar niercrisissen gehad, en een paar hartaanvallen. Maar dat is alles. En het enige echte verdriet dat ik in mijn leven gehad heb, was bij de dood van mijn moeder.

Hebt u de waarheid gevonden?

Vermeersch: Dé waarheid? Nee, dat is waarschijnlijk niet mogelijk. Je kunt alleen maar een beeld van de werkelijkheid vormen dat de waarheid steeds beter benadert. Dat neemt niet weg dat we veel weten. Ik heb dankzij de wetenschap inzicht verworven. Over de structuur van de werkelijkheid heb ik geen fundamentele vragen meer. Ik heb een wereldbeeld opgebouwd dat mij volkomen bevredigt. De werkelijkheid bestaat uit materie, energie en informatie. Materie en energie worden gedefinieerd in de fysica, informatie is gestructureerde materie en energie. Dat is alles wat er bestaat.

Hebt u echt geen fundamentele vragen meer?

Vermeersch: Neen. Iemand zoals Roger Penrose, die een groot fysicus is, gelooft dat er nog iets moet zijn dat wij nog niet kennen: een fysisch fenomeen om het bewustzijn te verklaren. Ik vind dat dit niet nodig is. Er is geen nieuw basisgegeven nodig om alles te kunnen verklaren. We moeten die structuren nog beter leren kennen, maar het zullen structuren van materie en energie zijn, dat staat vast. Penrose heeft nog een fundamentele onzekerheid. Ik niet. Ik heb geen behoefte aan bijkomende grondslagen om mij rustig te voelen bij de wereld.

Wat was de eerste grote vraag die u zich als kind stelde?

Vermeersch: Dat had essentieel met God te maken. Ik ben van kindsbeen af diepgelovig geweest. Ik verveelde mij nooit in de mis, ik ging daar graag naartoe. Ik had er soms mystieke belevenissen, ik voelde mij in verbinding met God, en dat waren gevoelens van ontroering. Ik beleefde dat allemaal met grote vreugde.

Vond men u een rare jongen, of was u niet de enige?

Vermeersch: In het college was ik vrij uitzonderlijk. Ik was misschien de enige die op zondag voor zijn plezier zowel naar de vespers als naar het lof ging. En elke vrijdag deed ik de kruisweg, zonder dat iemand mij daartoe verplichtte. Tijdens de speeltijd. Ik voelde mij geborgen bij God, het was een vorm van liefde. Het besef dat God mij beminde, gaf mij rust en vreugde.

Dan worstelde u niet met de grote vragen?

Vermeersch: Ik had veel concrete vragen, dat vooral. Zo vroeg ik in het vierde leerjaar eens aan de pastoor waarom wij van Adam en Eva de erfzonde hadden gekregen. Wij hadden toch niets misdaan, dus waarom moesten wij dan de gevolgen dragen van het gedrag van Adam en Eva? De pastoor kon mij geen bevredigend antwoord geven, maar ik dacht: er zullen vast wel geleerde theologen zijn die daar een uitleg voor hebben.

Discussieerde u vaak met mijnheer pastoor?

Vermeersch: Ik discussieerde voortdurend. Zo bracht ik bijvoorbeeld de predestinatieleer ter sprake. Dan ging ik van tevoren naar de stadsbibliotheek en bestudeerde daar de Summa Theologica van Thomas van Aquino. Zo was ik gewapend om in de klas te discussiëren. En vaak wist ik er meer van af dan de leraar zelf.

‘Ik ben geen systeembouwer. Ik ben daar veel te lui voor. Ziet u mij al dikke boeken schrijven zoals Hegel? Niets voor mij.’

Werd u gestimuleerd door uw ouders?

Vermeersch: Mijn vader was machinist bij de spoorwegen en zei altijd: ‘Als ge niet de eerste van de klas zijt, dan moet ge maar op de voiestravaux gaan werken.’ Maar die aanmoediging had ik zelfs niet nodig. Ik had een spontane belangstelling voor alles. Voor alles, alles, alles. Ik wilde weten hoe de dingen in elkaar zaten. Ik gooide radio’s open, ik leerde alles over elektriciteit, ik had een laboratorium in het oude duivenkot van mijn vader.

Hoe verzoende u die wetenschappelijke belangstelling met uw geloof?

Vermeersch: Dat vormde voor mij geen probleem. Ik heb de evolutietheorie bijvoorbeeld meteen kunnen aanvaarden. Zodra ik daarmee in contact kwam en erover las, wist ik: dat is correct, zo is het. Als kind was het mijn grote droom om wetenschapper te worden. Ik wilde eigenlijk natuurkunde gaan studeren, maar die droom heb ik opgegeven om bij de jezuïeten binnen te gaan. Dat was mijn sprong naar het geloof.

Hoe was u daartoe gekomen?

Vermeersch: In het voorlaatste jaar van mijn humaniora was ik ongelovig geworden, door de lectuur van Zuster Virgilia van Gerard Walschap. Maar ik kon daar niet mee leven, met het feit dat ik niet meer geloofde. Ik kon zonder dat geloof geen fundament vinden voor de waarden. Zonder God werd het leven absurd. Onder invloed van het existentialisme besefte ik dat ik de keuze had: ofwel in het absurde springen, ofwel naar God springen. Ik heb dan met tranen in de ogen mijn laboratorium afgebroken en ben ingetreden.

Bent u in het klooster van uw geloof gevallen?

Vermeersch: Nee. Mijn probleem was dat er structurele inconsequenties in het kloostersysteem zaten. Interne contradicties die maakten dat ik mijn motivatie verloor. Ik herinner mij bijvoorbeeld nog goed dat ik te laat kwam voor de meditatie omdat ik een zieke vriend had bezocht, die tbc had. Ik vond dat ik een goede daad had gesteld, want die jongen had dat nodig. Maar de overste wist mij ervan te overtuigen dat dit te laat komen toch een zonde was. Dat heb ik mijzelf later kwalijk genomen, dat ik mijn diepste ethische overtuiging had laten beïnvloeden, dat ik mijzelf niet trouw was gebleven.

Hoe zwaar is dat, zo’n kloosterleven?

Vermeersch: Zeer zwaar, niet te onderschatten. Bijna heldhaftig. Je offert enorm veel op. Je bent in een groot aantal opzichten niet vrij. Alles is geordend, en gesloten. En er is natuurlijk de seksualiteit, die je moet afblokken, ook als je impulsen krijgt. Dat is doenbaar, maar je moet sterk gemotiveerd zijn. Vrijwillige wellust, buiten het huwelijk, is volgens de Kerk doodzonde, dus als je wakker wordt met een erectie en daar eventjes bij blijft stilstaan – als ik het zo mag uitdrukken – dan bega je een doodzonde. En dan ga je naar de hel. Ik heb niet gemasturbeerd tot mijn vierentwintigste.

Toen u uittrad, geloofde u toen nog in God?

Vermeersch: Mijn geloof in de Kerk was ik kwijt, mijn godsgeloof nog niet. Het heeft nog anderhalf jaar geduurd voor ik zeker wist dat ik atheïst was. In dat anderhalf jaar studeerde ik filosofie aan de Gentse universiteit, bij Jaap Kruithof en Leo Apostel. Het is door met die twee professoren te discussiëren, dat ik ongelovig ben geworden.

Ik heb niet gemasturbeerd tot mijn vierentwintigste.

Hebben zij een atheïst van u gemaakt?

Vermeersch: Nee, de discussie met hen heeft dat met mij gedaan. Wij waren het nooit volledig met elkaar eens, maar zij dwongen mij om mijn standpunten altijd maar duidelijker en duidelijker te formuleren. En na verloop van tijd merkte ik dat ik God nooit als argument gebruikte, dat ik God niet als argument kón gebruiken. Terwijl ik op zondag toch nog naar de mis ging. Dat was een onhoudbare contradictie. Na verloop van tijd merkte ik dat ik niet meer kon functioneren in dat geloof. Ik kon er niet meer in redeneren, en vervolgens was ook de emotionele band verdwenen. Al heb ik nog lange tijd het gevoel gehad dat ik God had verraden, alsof ik een vriend in de steek had gelaten.

Iemand die niet bestaat, kun je toch niet verraden?

Vermeersch: Nee, maar die God zat in mijn hoofd, in mijn opvattingen, in mijn geheugen. Ik vergelijk het graag met de hallucinaties van John Nash in de film A Beautiful Mind. Op een bepaald moment weet hij dat zijn zogezegde vrienden eigenlijk hallucinaties zijn, maar hij blijft ze zien. En ze zeggen tegen hem: ‘Waarom verraad je ons?’ Zoiets had ik met God. Hij voelde zich verraden, net omdat ik zei dat hij niet bestaat.

Wat is er in de plaats gekomen van uw mystieke eenheid met God?

Vermeersch: Muziek. Bach en de anderen… Waar ik diep door kan worden ontroerd. Wetenschap is ook belangrijk. Goethe zei: ‘Wie wetenschap en kunst heeft, die heeft al religie, wie die beide niet heeft, laat die maar religie hebben.’ Die uitspraak is helemaal op mij van toepassing.

Religie, kunst en wetenschap: wat is de plaats van filosofie daartussen?

Vermeersch: Filosofie is een poging om antwoorden te geven op vragen waarvoor de wetenschap nog geen oplossingsmethode heeft ontwikkeld. Vragen in verband met de mens, de maatschappij, vragen over onze moraal bijvoorbeeld, over de manier waarop we de maatschappij moeten inrichten… Daarvoor hebben we nog geen wetenschappelijke methode, en dus moeten we proberen om er een filosofische, een maximaal rationele benadering voor te ontwikkelen. In de tijd van Aristoteles was fysica nog een onderdeel van de filosofie. Sinds Newton is de fysica een wetenschap geworden.

Kan de filosofie troost bieden bij levensproblemen?

Vermeersch: Dat is verschillend van mens tot mens. Voor mij biedt Spinoza troost, omdat hij uitlegt hoe je je leven kunt laten leiden door de rede. Mensen die belang hechten aan rationaliteit, kunnen bij Spinoza lezen hoe je de emoties binnen de perken kunt houden. Maar mensen bij wie de passie de bovenhand haalt, schieten met Spinoza natuurlijk weinig op. Ik ben een man van de rede. Leo Apostel was bijvoorbeeld een heel passionele man. Hij was zeer verstandig en rationeel, maar leed ook aan angsten en depressies. Voor zulke mensen is het moeilijker om troost te vinden in de filosofie. Toch probeerde Apostel bijvoorbeeld om zijn doodsangst te bezweren door na te denken over de logische structuur van de zin ‘Ik zal sterven’. Dat maakte hem rustiger. Ik heb dat niet nodig. Ik ben nooit bang geweest voor de dood.

Dood zijn is niet erg.

Vermeersch: Precies, waarom zou iemand nu bang zijn voor de dood? Dat was mijn eeuwige discussie met Kruithof. Er waren twee dingen die hij niet geloofde. Dat ik niet bang ben voor de dood. En dat ik tot mijn vierentwintigste niet heb gemasturbeerd. Hij wou dat niet geloven. Maar goed, er bestaan geen fundamentele antwoorden die iedereen bevredigen. Ik ben een heel ander mens dan Apostel. Ik ben wellicht stabieler. En de zwakke momenten, die wil ik niet tonen. Als ik pijn heb, wil ik geen troost. Bij mijn eerste hartinfarct heb ik aan mijn vrouw een fles cognac gevraagd, en verder moest ze mij met rust laten.

Wordt u niet graag vertroeteld?

Vermeersch:(fel) Nee, zeker niet! Als ik een klein beetje pijn heb, zal ik misschien eens wat vaker zuchten. Maar dat is maar een spel.

En psychische pijn is u dus bespaard gebleven, de dood van uw moeder buiten beschouwing gelaten.

Vermeersch: Ik heb ooit eens het gevoel gehad dat iemand mij in de steek liet, maar dat is overgegaan. Dus ja, psychische pijn is mij grotendeels bespaard gebleven. Het is natuurlijk, in dat opzicht, een voordeel dat ik geen kinderen heb. Ik kan mij goed voorstellen dat het lijden van mijn kinderen voor mij ondraaglijk zou zijn. Ik denk soms: wat is het ergste dat mij zou kunnen overkomen? Wel, dat ik door mijn eigen fout een kind doodrijd. Ik denk dat ik dat niet zou overleven.

Zou u dan zelfmoord plegen?

Vermeersch: Waarschijnlijk wel. Tenzij ik zou vinden dat ik moest boeten voor mijn fout. Dan zou ik zelfmoord wellicht als een vlucht beschouwen. En zou ik liever de gevangenis ingaan. Voorts kan er mij niet veel meer overkomen. Bij ernstig lijden kies ik voor euthanasie, dat staat allemaal allang in mijn wilsverklaring. Dus dramatische dingen kunnen er, hoop ik, niet meer gebeuren.

Werkt u eigenlijk aan een autobiografie?

Vermeersch: Nee, dat vind ik ondenkbaar. En ik hoop dat er ook niemand ooit een biografie van mij zal schrijven. Het enige wat ik doe, is een lijst maken van alles wat ik heb gedaan, zodat niemand ooit onjuistheden over mij zal zeggen. Maar verder is mijn leven onbelangrijk. Mijn leven is belangrijk geweest voor mij, dat spreekt vanzelf. Maar toch niet voor andere mensen. Ik zie werkelijk het nut van een biografie niet in.

U leest vast zelf graag biografieën.

Vermeersch: Ja, over mensen die de moeite waard zijn. De autobiografie van Bertrand Russell is bijvoorbeeld interessant, omdat die man een intens leven heeft geleid – zowel op intellectueel als op politiek en romantisch vlak. Bij mij is dat soort informatie onbelangrijk. De biografie van Darwin, die is ook interessant, omdat zijn leven een grote impact had op zijn werk. Bij mij niet. Welk belang heeft het nu dat mensen weten dat ik al vijfentwintig was toen ik voor het eerst een meisje kuste. En dat ze pas mosselen gegeten had? (lacht) Ik herinner mij dat nog, omdat ik dat niet zo prettig vond.

U zegt altijd dat u geen groot filosoof bent, maar een goed filosoof. Wat is het verschil?

Vermeersch: Ik heb een impact gehad op het maatschappelijk debat, maar ik ben geen systeembouwer. Ik ben daar veel te lui voor. Ziet u mij al grote dikke boeken schrijven zoals Hegel? Niets voor mij. Een systeemdenker moet zijn hele leven consequent over hetzelfde blijven nadenken, altijd over hetzelfde. Zoveel systeembouwers zijn er ook niet. En dan nog, wat blijft er van hen over? Wat blijft er over van Hegel? Van Marx? Zeer weinig. Van Hume, ja. Van Kant ook. Maar filosofen van dat niveau zijn zeer dun gezaaid in de geschiedenis.

Wie was de laatste grote filosoof uit onze contreien?

Vermeersch: Van de lage landen was Spinoza zeker de laatste grote filosoof. Hij was een systeembouwer. Hij schreef over alles, ook over vrijheid van meningsuiting, over de basis van de democratische staat. Vandaag is het praktisch niet meer mogelijk om dat niveau te halen, omdat je te veel moet kennen. Sommigen vinden Martin Heidegger een groot filosoof, en hij heeft zeker interessante dingen geschreven, maar iemand die er niet in slaagt om zijn volk op de meest cruciale momenten op de juiste weg te helpen, is voor mij geen groot filosoof. Hij was lid van de nationaalsocialistische partij en is zelfs rector geworden onder Hitler. Maar nog los daarvan is Heidegger niet mijn soort filosoof.

Vindt u zijn werk nodeloze moeilijkdoenerij, is het dat?

Vermeersch: Dat speelt mee. Ik herinner mij nog zijn laatste interview in Der Spiegel. In de kop stond: ‘Nur ein Gott kan uns retten’. Dat is typisch. Als hij zich als gelovige had willen blootgeven, had hij dat zonder lidwoord moeten zeggen: ‘Nur Gott kan uns retten’. En als ongelovige had hij moeten zeggen: ‘Niemand kan uns retten’. Maar nee, hij bleef tussen de twee zweven. Typisch Heidegger. Ik heb altijd een mateloze behoefte gehad aan helderheid.

‘Bij mijn hartinfarct heb ik aan mijn vrouw een fles cognac gevraagd, en verder moest ze mij met rust laten.’

U bent een rationalist.

Vermeersch: Ik ben een positivist. Dat wil zeggen dat woorden voor mij een duidelijke betekenis moeten hebben. Dat je je altijd moet laten leiden door de feiten. En dat je niet in contradicties mag vervallen. Niet dat ik de wetenschap verabsoluteer. Na de lectuur van Grenzen aan de groei, begin jaren zeventig, besefte ik dat wetenschappelijke ontwikkelingen soms moeten worden getemperd. Wetenschap kan helpen om de wereld te verbeteren, maar je mag de technologie niet op hol laten slaan. Ik ben een positivist, met dien verstande dat ik vind dat we wetenschap en technologie aan maatschappelijke kritiek moeten onderwerpen.

Wat moet volgens u de leidraad zijn voor wereldverbeteraars: het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal?

Vermeersch: Zo zou je dat kunnen zeggen. Al vind ik vooral dat je moet proberen om het lijden te verminderen, veeleer dan het geluk te verhogen. Het grote lijden drastisch reduceren, dat is voor mij het belangrijkste. Vandaar bijvoorbeeld mijn inzet voor de euthanasiewetgeving.

Beschouwt u dat als uw grootste bijdrage?

Vermeersch: Ja. Ik ben in de jaren zestig over dat onderwerp beginnen na te denken. Ik heb deelgenomen aan het eerste televisiedebat over euthanasie, in 1971. Ik was voorzitter van de bijzondere commissie inzake euthanasie van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek. In de Senaatscommissie heb ik voor het beslissende amendement gepleit. Er was grote tegenstand van de Franstalige groenen en liberalen, tegen euthanasie voor mensen die niet terminaal zijn. Voor die gevallen suggereerde ik om een extra arts en een extra maand bedenktijd te vereisen. Dankzij die suggestie heeft het wetsvoorstel uiteindelijk een meerderheid gekregen. Dat beschouw ik dus als een belangrijke bijdrage.

Uw strijd tegen de overbevolking is ook een strijd tegen het lijden?

Vermeersch: Natuurlijk. Als je ziet dat bijna een miljard mensen vandaag honger lijden, dat is toch verschrikkelijk. Vandaar mijn voorstel om in bepaalde landen vrouwen vijfhonderd dollar te geven als ze zich laten steriliseren. Kijk vandaag alleen nog maar naar Egypte. Daar wonen meer dan tachtig miljoen mensen op een vruchtbare oppervlakte zo groot als België. Over vijftien jaar zullen dat er honderd miljoen zijn. Dat kan niet blijven duren. Uiteindelijk zullen mensen elkaar de kop inslaan, zoals in Rwanda is gebeurd. Die overbevolking is vandaag het grootste probleem ter wereld. En een filosoof moet zich bezighouden met elk belangrijk maatschappelijk probleem van zijn tijd.

Mijn leven is belangrijk geweest voor mij, dat spreekt vanzelf. Maar toch niet voor andere mensen.

Komen mensen u soms persoonlijk om raad vragen?

Vermeersch: Dat gebeurt. Er was eens een prostituee die in het glazen straatje in Gent werkte. Ze had vroeger een winkel in schoonheidsproducten gehad, maar ze had alles moeten verkopen om de schulden van haar zoon af te betalen. Zo was ze in de prostitutie terechtgekomen. Maar ’s nachts droomde ze voortdurend van haar moeder, die haar verweet dat ze op het slechte pad geraakt was. Daar werd ze heel ongelukkig van. Een politieagent heeft haar dan naar mij doorverwezen, ik heb met haar gepraat. Ze wilde weten of haar moeder nog ergens bestond, of die haar nog in de gaten kon houden. Ik heb haar uitgelegd dat ze daar hoegenaamd niet bang voor hoefde te zijn. Dat haar moeder niet meer bestond. Welnu, toen was die vrouw toch een beetje opgelucht. (grijnst) En ik heb mij niet in natura laten betalen.

U bent weleens naar een prostituee geweest, hebt u al vaak verteld.

Vermeersch: Ja, zeer lang geleden. Ik had een discussie met Leo Apostel. Volgens hem verkochten die vrouwen hun volledige intimiteit. En ik geloofde dat niet. Ik zou niemand aanraden om in dat vak te gaan, maar er bestaat wel degelijk zoiets als vrijwillige prostitutie. En het is niet zo dat ze zich volledig prijsgeven. Ze kussen bijvoorbeeld niet, er is geen echte intimiteit.

Zijn er eigenlijk dingen die wij nog niet over u weten?

Vermeersch: Natuurlijk. Iedereen heeft zijn geheime tuin. Ik zou u bijvoorbeeld kunnen vertellen dat ik begrijp waarom mensen aan sm doen. Ik kan dat aanvoelen, de sadomasochistische seksualiteit. Ik kan daardoor geprikkeld worden. Niet dat ik het ooit zou doen in het echte leven, maar in de wereld van de verbeelding spreekt het mij wel aan. Markies de Sade gaat voor mij te ver, maar L’Histoire d’O vind ik de mooiste pornografische roman ooit, over een bijna mystieke overgave. Maar moet ik dat nu overal gaan rondbazuinen?

Het staat nu wel in Knack, natuurlijk.

Vermeersch: Och, het is maar een voorbeeld. Er staan nog dingen in mijn geheime tuin waarover ik niet zal uitweiden.

Waarom zou iemand nu bang zijn voor de dood?

Leeft u in vrede met uzelf?

Vermeersch: Ik hoop het. Ik ben volkomen geweldloos. In het vierde leerjaar heb ik nog eens gevochten, maar sindsdien nooit meer. Ik heb nooit meer een mens of een dier of een object geweld aangedaan – zelfs geen object, nee, ik heb bijvoorbeeld nooit een bord kapotgegooid. Ik heb dieren opgegeten, dat wel. Als ik mijn leven kon overdoen, zou ik wellicht kiezen voor het vegetarisme. Maar daar is het nu een beetje laat voor.

Joël De Ceulaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content