Door blank Vlaanderen: het West-Vlaamse dorp Stavele is van God en iedereen verlaten

STAVELE. 'Er wonen in deze streek veel mannen alleen. Dat zijn wellicht homo's, al worden ze hier jonkheden genoemd.' © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Ooit was het het dorp van koninklijk bemiddelaar Johan Vande Lanotte. Vandaag is Stavele van iedereen verlaten. Zelfs de gsm-verbinding met het dorp kraakt. Alleen als de wind goed zit, kun je bellen met het verre westen.

Mail gekregen van een lezer. Hij vond het jammer dat we zelden of nooit over de ‘plattelandservaring’ schrijven. Het nieuws komt meestal uit wereldsteden. Terwijl er in het achterland ook veel gebeurt om over naar huis te schrijven.

Hij stelde voor dat ik, een jongen van de stad (met een mobiscore van 10/10), een weekend zou logeren in zijn dorp, Stavele (mobiscore 4,1/10).

Onder aan de mail zette hij zijn gsm-nummer. Hij voegde eraan toe dat er weinig kans was dat hij zou opnemen. Geen slechte wil, maar er was amper bereik in zijn dorp. Alleen als de wind uit de juiste richting blies, lukte het.

Natuurlijk hadden ze daar in Stavele tegen geprotesteerd, luid zelfs. Niemand valt graag van de wereld. Maar de telecomoperatoren zeiden elke keer dat er te weinig mensen in hun dorp woonden om een zendmast te plaatsen. En er bestaat ook geen wet waarin staat dat je in heel het land moet kunnen telefoneren.

Deze week waren ze in Stavele nog onbereikbaarder dan anders, want zelfs de gleuf van hun enige postbus was dichtgeplakt.

Volgens Wikipedia zijn er maar drie beroemde Stavelenaars, maar die zijn allemaal allang dood of hebben het dorp verlaten.

Ik vroeg me af of Stavele ergens in de toendra lag, maar de naam staat wel degelijk op de kaart van België. In de uiterste hoek van het land, in het verre westen, in dat ene stukje aan de IJzer dat honderd jaar geleden onbezet was gebleven.

Volgens Wikipedia zijn er maar drie beroemde Stavelenaars, maar die zijn allemaal allang dood of hebben het dorp verlaten: priester-dichter Alexis De Carne, jezuïet René Butaye en politicus Johan Vande Lanotte, die hier opgroeide.

Hij zat in de klas bij zijn vader, Marcel Vande Lanotte, de onderwijzer van de gemeenteschool. Al op 1 september gaf de meester zijn zoon straf. Dat was misschien ook nodig, want de kleine kastaar maakte veel lawaai in het rustige Stavele. Hij speelde schuiftrombone, roffelde op de trom en was ook prins-carnaval in het dorp. ‘In Stavele wordt plichtsbewustheid met de paplepel ingegeven. Ik had er een rustig leven met zekerheden’, zei hij ooit in een interview.

Soms stak dat hem tegen. Zoals die ene dag dat hij met zijn vader op de fiets zat en zo hevig wiebelde dat ze allebei over de kop gingen. De oude Vande Lanotte scheurde zijn kostuum, de jonge brak zijn neus. Twaalf jaar lang ademde hij alleen door zijn mond. Tot hij op zijn zeventiende geopereerd werd aan zijn reukzintuig. Hij had plots adem te veel en vertrok voorgoed uit Stavele, om elders in het land op de trom te slaan. Daarna werd het weer rustig in dat dorp aan de IJzer.

‘Beste,’ antwoord ik de lezer, ‘ik kom naar Stavele.’

Een paar weken later staat Bart Coppein me op te wachten aan het station van Poperinge. ‘Met het openbaar vervoer zou je er niet geraakt zijn’, vertelt hij onderweg. ‘Zonder auto ben je hier een sukkelaar. Iedereen in de Westhoek heeft er minstens één, meestal twee. Die hele discussie over elektrische auto’s komt voor ons een beetje surrealistisch over, want in de verste verte zijn er geen laadpalen. Wie in de Westhoek woont, weet dat elektrische auto’s gedoemd zijn om de eerste jaren vooral een stedelijk fenomeen te blijven.’

Na een kwartier rijden we Stavele binnen. Ik zie een huis dat Laatmemet Rust heet.

‘Nee, nee’, corrigeert Coppein. ‘Dat huis heet Landelijke Rust. ‘

Groot is het dorp niet. Een paar straten maar, die allemaal naar de kerk leiden. Ik kijk naar mijn telefoon. ‘Geen service’ staat er op het scherm.

We stoppen in de IJzerstraat, aan de prachtige jarendertigwoonst van Coppein. Een boerenzoon, zoals de meeste mensen hier in Stavele. Hij groeide op in een huis zonder boeken en dat had gevolgen. Op zijn achttiende trok hij naar Kortrijk en daarna naar Leuven. Hij studeerde er geschiedenis en was een tijd assistent aan de unief. Na zijn Leuvense jaren keerde hij terug naar zijn geboortedorp met koffers vol boeken. ‘Ik werk tegenwoordig in Brussel. Mijn collega’s snappen niet dat ik elke dag uren heen en weer pendel naar Stavele.’

Hij wijst naar een boek dat op tafel ligt: Wat ben ik blij dat ik in een dorp geboren ben van de vorig jaar overleden Lut Ureel. ‘Toevallig vorige week gevonden bij een antiquair. In 1974 schreef ze haar jeugdherinneringen aan een dorp in Bachten de Kupe op.’

Ik doorblader het boek en lees een paar onderlijnde zinnen: ‘Wie zijn dorp nooit verliet, kent zijn dorp niet, weet niet waar hij thuishoort.’ En dan citeert ze Rainer Maria Rilke: ‘Misschien behoor je nooit aan een ander vaderland toe, dan aan de streek waar je kinderjaren zich voltrokken hebben.’

BART COPPEIN . 'Ik was twaalf toen ik voor het eerst een zwarte zag. Dit is totaal geen multiculturele samenleving.'
BART COPPEIN . ‘Ik was twaalf toen ik voor het eerst een zwarte zag. Dit is totaal geen multiculturele samenleving.’© Saskia Vanderstichele

‘Dat geldt ook voor mij’, zegt Coppein. ‘Ik hoor hier thuis, ook al is er in Stavele niets. Vijftig jaar geleden waren er nog twee bakkers en negen kruideniers, maar die zijn allemaal weg. ‘Bij Arlette’ sloot een paar jaar geleden de deuren. En de laatste bakker werd verliefd op een Roemeense, die hij had leren kennen op het internet. Er staat nog een broodautomaat, maar daar zit ook allang geen brood meer in.’

Er is vooral veel leegte in Stavele. Je kunt er eindeloos ver kijken. Naar de IJzer en vreemde vogels die over het hinterland vliegen. Maar een mens met een exotische voornaam is er niet te spotten. ‘Ik was twaalf toen ik voor het eerst een zwarte zag’, zegt Coppein. ‘Dat waren mensen die wij wel op televisie zagen, maar nooit in het echt. En nog altijd bijna nooit. Dit is blank Vlaanderen, wij leven niet in een multiculturele samenleving. Sommige mensen komen ook om die reden hier wonen.’

Al die discussies over de islam, zegt Coppein, dat is een ver-van-hun-bed-show. ‘Een moskee is hier in geen velden of wegen te bekennen. Ik vind dat niet goed of slecht, het is een feit. Al is het ook relatief, want eigenlijk zijn we allemaal migranten. Na de Beeldenstorm van 1566 trokken alle protestanten naar Nederland. Twintig jaar heeft er niemand in Stavele gewoond. Vanaf 1595 vestigden zich hier mensen uit Picardië en Artesië. Daarom hebben de meeste mensen nog een Franse naam, zoals Butaye.’

Op het kerkhof ligt zelfs een koppel Butaye-Butaye. In het lege westen kreeg familieliefde soms een goddelijke zegen.

Coppein is een beetje de officieuze archivaris van deze lap Vlaanderen. Zijn huis noemt hij een lieu de mémoire. Het ziet er ook een beetje uit als een museum van Stavele. Hij bewaart er de geschiedenis van zijn familie, zijn kerk en zijn dorp. Er hoeft geen kat overreden te worden of hij knipt het bericht uit de krant. Over alles en iedereen in Stavele heeft hij intussen knipselmappen, van de harmonie en het koor tot de koster en mister rostekop.

Ik pik er de map ‘homoseksualiteit’ uit. Op de kaft heeft hij geschreven: ‘Raakt mij persoonlijk. Is een open zenuw in mijn familie, mede door de zelfmoord van mijn neef. Hij leed aan de ziekte van Lyme. Later werd er gezegd dat dat de reden was waarom hij zichzelf van het leven benam. Maar naar mijn mening en die van anderen kwam het wellicht evenzeer door de verkrampte houding tegenover zijn homoseksualiteit. (…) Ik heb al snel gemerkt dat mijn jongste broer mijn geaardheid deelde en heb mij ingespannen om zijn veerkracht te versterken.’

‘Mijn ouders hadden het even moeilijk na mijn outing’, zegt Coppein. ‘Maar intussen hebben ze zich er helemaal mee verzoend.’ En dat vindt hij best knap, want in deze streek is dat helemaal niet vanzelfsprekend. ‘De begrafenis van mijn neef vergeet ik nooit. Zijn lief zat anoniem op de derde rij. Vandaag wordt er niet meer over hem gepraat, want het ligt nog altijd te gevoelig. In de Westhoek wonen veel mannen alleen. Daar zitten wellicht veel homo’s bij, al worden ze niet zo genoemd. Men spreekt over “jonkheden”. Ik denk dat het niet getolereerd zou worden als ik morgen de regenboogvlag buiten zou hangen. Maar ik word ook niet aangesproken of aangevallen over mijn geaardheid.’

Ik blader voort door de mappen, er zitten ook artikels over politiek in. Sinds een paar jaar zit Coppein in de gemeenteraad voor de oppositiepartij PRO, al had hij net zo goed bij een andere partij kunnen horen. ‘Er zijn maar twee kartels: meerderheid en oppositie. Over de meeste dingen denken we hetzelfde, op een paar nuances na, en we hanteren soms een andere stijl.’

Mijn overbuur lag een paar dagen dood in zijn appartement voor iemand het opmerkte. Dat zoiets ook kan gebeuren in een dorp, was voor mij een shock.

Een van de gevoelige dossiers gaat over de kerk, want Stavele is niet helemaal van de wereld los. Ook hier daalt het aantal kerkgangers, maar de onderhoudskosten van de kerk lopen door. Toch kan er van een herbestemming geen sprake zijn, zegt Coppein. Hoewel het aantal vieringen slinkt, is dit geen dorp zonder God. De kerk staat nog in het midden en de kerkfabriek bezit 20 hectare landbouwgrond, die ze verpacht. ‘Wie in de Westhoek aan de kerk raakt, raakt aan de ziel van het dorp. Maar er is ook een praktische reden. We hebben nog een echt kerkhof. Dat maakt het moeilijker om de kerk te herbestemmen.’

‘Waarom hebben jullie een kerkhof?’ vraag ik.

‘Sinds een verordening van keizer Jozef II mochten doden niet meer begraven worden aan de kerk, om hygiënische redenen. Overal in het land verschenen begraafplaatsen buiten de dorpskern. Maar de keizer is nooit tot in de Westhoek geraakt.’

En dan luiden de kerkklokken.

Het is halfacht, tijd om naar buiten te gaan. Daar is het kermis. Een heilige traditie in Stavele, leer ik al snel. In het dorp zag ik een affiche hangen van de kermis van 1914 (van zaterdag 22 Oogst tot zondag 30 Oogst). De wereld stond in Oogst 1914 in brand, maar in Stavele werd vuurwerk afgestoken.

Vandaag worden er geen vuurpijlen de hemel in geschoten, maar op aarde zijn er wel ribbetjes. Een honderdtal mensen dansen, in de schaduw van de kerk, op de tonen van U2: ‘It’s a beautiful day, don’t let it get away. You’re on the road, but you’ve got no destination.’

Ik wandel verder door de warme zomeravond. Bel aan bij ’t Oud Schooltje. Een oud klooster dat nu een bed and breakfast is. Het werd prachtig gerestaureerd door Didier van der Lint en zijn gezin. Ze komen uit het binnenland, uit Mol. Acht jaar geleden verkochten ze daar alles en trokken ze westwaarts. ‘Het eerste jaar dat we hier woonden, hebben we met Nieuwjaar bij iedereen een kaart in de bus gestoken’, vertelt Didier. Het is ook een manier om te integreren. ‘Mensen spraken ons aan, of wij die mensen van het kaartje waren. Hadden we dat niet gedaan, dan hadden ze ons wellicht nooit aangesproken.’

Ook al hebben Didier en co. geen West-Vlaamse tongval, ze zijn nu ook een beetje van Stavele. Ze houden van dit dorp en zijn vergezichten. ‘Alleen het openbaar vervoer is een ramp. Vroeger was er een belbus, die goed werkte. Vandaag duurt het een uur en een kwartier om tot in Poperinge te raken. Een afstand van 11 kilometer.’

Als zijn vrouw weg is met de auto, lift hij soms. Langer dan een kwartier hoeft hij nooit te wachten. ‘We zitten hier aan het einde van de wereld, dat schept een band. Soms stopt zelfs een vrouw alleen, wat in de stad nooit gebeurt. Dat zegt ook iets over het dorp, mensen vertrouwen elkaar.’ En dan wijst hij me de weg naar mijn kamer voor de nacht, ooit die van zuster Aloysia.

Op televisie kijk ik naar de actualiteit uit de rest van het land. De beroemdste Stavelenaar maakt daar nog altijd het nieuws. Van prins-carnaval in Stavele naar koninklijk bemiddelaar in Brussel, misschien is er niet zo veel verschil. Zijn neus staat nog altijd een beetje scheef, merk ik, een litteken dat hij aan dit dorp heeft overgehouden. Ik adem door mijn mond en val in slaap.

De volgende ochtend. Ik slenter langs de jeugdclub, waar Vande Lanotte ooit de grote man was. Er hangt een bordje: ‘Zo het dorp, zo het land.’

HET FAMILIEGRAF VAN DE VAN DE LANOTTES. 'Ze zullen eeuwig samenblijven, want er wordt niemand opgegraven in Stavele.'
HET FAMILIEGRAF VAN DE VAN DE LANOTTES. ‘Ze zullen eeuwig samenblijven, want er wordt niemand opgegraven in Stavele.’© Saskia Vanderstichele

Het dorp is even vreemd, dat is wel zo. Er zijn geen voetpaden. Op de kasseien heeft iemand met krijt een parkeerplaats getekend. BEZET staat erop. En er zullen vast snelheidsbeperkingen zijn in Stavele, maar die zijn nog niet echt doorgedrongen tot de plaatselijke bevolking. Dit is het Wilde Westen, het land waar Jean-Marie Dedecker koning is.

En toch woont iedereen hier graag. Dat vertelden ze me gisterenavond op de kermis. Het is hier Landelijke Rust, zeiden ze dan, maar dan in het West-Vlaams. ’t Es ir on de kalme kant.

De stilte wordt af en toe gebroken door het gejoel van kinderen op de speelplaats. ‘Die dorpsschool is heel belangrijk’, zei iemand. ‘Niet alleen voor de kinderen, ook voor de ouders. Daar kun je contact maken. Elk jaar is het weer bang afwachten of het dorpsschooltje kan blijven bestaan, want we moeten een minimaal aantal leerlingen hebben. Soms moeten we ouders overtuigen om hun kinderen hier naar school te laten gaan.’

En toch.

Toen ik hen vroeg of ze oud wilden worden in Stavele, aarzelden ze. Sterven in Stavele, dat zagen ze niet zitten. Ik hoorde het trieste verhaal van een oude boer-weduwnaar die weigerde om hulp te vragen, want hij had alles altijd alleen gedaan. West-Vlaamse koppigheid en binnenvetterij, dat is geen goede combinatie. Zeker niet als je aan de kalme kant woont, in een dorp dat bijna van de wereld valt. ‘Zonder sociaal netwerk overleef je hier niet.’

Ik klop opnieuw aan bij Bart Coppein. Zeg hem dat ik ook een zin onderstreept heb in Wat ben ik blij dat ik in een dorp geboren ben: ‘De dood was een grote gebeurtenis in het dorp. Niemand sterft onopgemerkt. Zodra iemand overleden is, begonnen de mensen over hem of haar te praten. De boerenbevolking verzette zich zelden tegen de dood. Ze wisten dat alle dingen gebeuren zoals ze in de natuur der dingen lagen.’

‘Dat is intussen wel veranderd’, zegt Coppein. ‘Enkele jaren geleden was ik thuis aan het werk. Buiten hoorde ik sirenes van de politie en de brandweer. Ik keek uit het raam en zag hoe mijn overbuur uit zijn appartement werd gedragen. De man had zich doodgedronken en lag er al een paar dagen, zonder dat iemand zich zorgen gemaakt had.’

De politie belde ook aan bij Coppein, om te vragen of hij meer wist over de man. ‘Maar ik kon hen ook niets vertellen. Behalve dat hij Jean heette. En dat ik hem weleens gezien had op de belbus. Hij had een staartje en was een jaar of zestig. Hij heeft hier een paar jaar gewoond, maar we hebben nooit gepraat. Dat zoiets ook kan gebeuren in Stavele, was voor mij een shock.’

‘Ligt hij hier begraven?’ vraag ik.

‘Zelfs dat weet ik niet’, antwoordt Coppein.

We stappen naar het kerkhof en zoeken naar zijn naam, maar er ligt geen Jean. ‘Ik denk dat hij een anonieme begrafenis gekregen heeft van het OCMW. Niemand spreekt nog over hem.’

We wandelen voort langs een nieuwe rij graven. ‘Al die mensen heb ik nog gekend’, vertelt Coppein. ‘Die man heeft zelfmoord gepleegd. En die vrouw ook. Op haar doodsprentje stond: “De recente boerenbetogingen en de papieren rompslomp waren er te veel aan.”‘

Naast haar ligt een graf van een andere twintiger, Jeremy. Een ander triest verhaal uit een boerendorp. ‘Een vriend van hem wilde een beerput leegzuigen, maar er zat iets in. Hij sprong in de put om het eruit te halen – en bleef erin. Jeremy sprong zijn vriend achterna, om hem te redden. Maar…’

Op het graf staat een foto van de twee overleden maten. Tussen hen staat een nooit leeggedronken flesje Rodenbach, en rond hen hangen tekeningen van koeien. Alsof er nooit nieuws geweest is, nooit iets veranderd is.

Aan de overkant ligt het familiegraf van de Vande Lanottes: moeder, vader en zijn broer. ‘Marc is jong gestorven aan leukemie’, zegt Coppein. ‘Johan heeft later aan zijn ouders gevraagd om naar Oostende te verhuizen. Maar ze wilden in Stavele blijven, omdat hun kind hier lag.’

Ze zullen wellicht voor altijd samen blijven. Omdat er plaats genoeg is op het kerkhof wordt niemand opgegraven in Stavele.

Het weekend is voorbij. Ik vertrek weer naar de stad. Onderweg lees ik voort in Wat ben ik blij dat ik in een dorp geboren ben van Lut Ureel. Ze schrijft dat een paar kilometer voorbij Stavele het Groot Hoofdkwartier van het Belgisch Leger lag. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam de koning er vaak langs. Hij hield er lange conferenties met wereldleiders uit Engeland en Italië.

‘Maar de mensen hier maken er allemaal geen drukte over. Het is voorbij. In Engeland of Frankrijk zou men dergelijke herinneringen zorgvuldig memoreren en op gepaste tijden gebruiken.’

Zo zijn ze niet aan de kalme kant, van Stavele geen nieuws. ‘De belangrijkste gebeurtenissen zijn er niet de oorlogen,’ schrijft Ureel, ‘maar het komen van de lente, de eerste sneeuw en het kappen van de bieten in de zomer. Het domme ongeluk dat een vader van zeven kinderen trof, blijkt er belangrijker nieuws dan wat men door de radio kon vernemen. Dagen spreekt men erover en de oudere vrouwen krijgen er telkens opnieuw tranen van in de ogen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content