Jean-Marie Dedecker (LDD)

‘De Vlaamse wegen zijn zoals het leven, vol obstakels en vol putten’

Jean-Marie Dedecker kreeg onlangs een brief van een lezer van zijn opiniestukken. Hij bewerkte de tekst, en laat u hier meelezen. ‘Mensen die naar hun werk tuffen kunnen verkeersboetes niet ontlopen wegens de absurditeit van de handhaving en de willekeur van de regels.’

Duik even mee met mij in het dagboek van een pendelaar:

Al bijna een periode van een voldragen zwangerschap rijd ik nu van en naar het werk met de fiets. Dat doe ik met zo’n elektrische stamper, een speed pedelec die theoretisch 45 km/u kan rijden. Deze keuze was logisch, want ik woon in het polderdorpje Lombardsijde en werk aan de haven in Zeebrugge. De snelheid en het stroomverbruik van mijn tweewieler zijn echter louter theoretisch, en doen mij denken aan ‘dieselgate’. Het verbruik op de stand ‘eco’ bijvoorbeeld, is normaal, en op de stand ‘standard’ abnormaal. Wat ik als drager van de familienaam Standaert wederom als een bevestiging zie.

De Vlaamse wegen zijn zoals het leven, vol obstakels en vol putten.

Ik rij niet meer met de auto van en naar het werk, en ook niet met het openbaar vervoer. Het is drie uur sporen met de kusttram en ik werk in schiften, in dag- en nachtdiensten, op zon- en weekdagen. De slakkenrace achter de andere hoestbuien op vier wielen langs de enige toegangsweg van de centrumstad Oostende was altijd al een tijdrovende bezigheid, want de doorgang is er beperkt tot één rijstrook omdat de andere rijstrook gereserveerd wordt voor het openbaar vervoer.

De lijnbussen lijken nochtans vooral gevuld met passagiers uit de doelgroep van het ter ziele gegane Zilverfonds, omdat het hun tijd verdrijft, de verwarming ook wel prima is, en omdat dat de schabouwelijke dienstregeling hun niks kan schelen.

Ik stelde vast dat ‘geduld’ een grote afwezige is in mijn karakter. Maar ik liet vooral mijn auto op stal nadat ik twee keer wakker werd op het linkerrijvak van de E40 ter hoogte van Jabbeke richting Veurne, ingedommeld na een nachtelijke dienst.

Ik ben geen klimaatflandrien maar besloot het anders te gaan doen, met de fiets dus. Geen overtands vehikel met zo’n plakkaatje onder mijn zadel van ‘Nog een auto minder’, neen, een heus ecologisch aangedreven stalen ros, want zo’n spreuken doen me denken aan een duister regime van een aantal decennia geleden aan de overkant van de Rijn. Ook het plakkaatje van ‘Koning fiets’ zal ik er nooit hangen, want ik gedraag me niet als een despotische vorst die het alleenrecht van de openbare weg opeist.

De morele superioriteit van fietsers en vegetariërs die met de bakfiets naar een biowinkel karren waar een scharrelei evenveel kost als een pond varkensvlees, kan me gestolen worden. Ecologische bemoeizucht is me vreemd. Maar mijn ecologische tweewieler is een prachtig alternatief. Het maakt mijn hoofd leeg na een drukke wacht op mijn werk. Pedalerend ben ik lichamelijk zo ook meer actief bezig, wat een pure noodzaak is met mijn zittend beroep. Daarbovenop zie ik aan de kust – in het toeristisch seizoen, stampend langs de campings – talrijke tafereeltjes waardoor ik niet meer moet afstemmen op een commerciële zender met ellenlange reclameblokken om mijn dosis ‘Temptation Island’ te inhaleren.

Diegene die op het idee gekomen is om fietspaden aan te leggen in opstekende bakstenen, heeft er wellicht nooit zelf over moeten rijden.

Toch zijn de Vlaamse wegen zoals het leven, vol obstakels en vol putten waar we altijd vroeg of laat mee te maken krijgen. Diegene die op het idee gekomen is om fietspaden aan te leggen in opstekende bakstenen, heeft er wellicht nooit zelf over moeten rijden. Hoewel we nu blijkbaar een droge periode meemaken zijn de talloze putjes buiten de regendagen ook gevuld met water. Ze zijn gecamoufleerd als een verscholen paracommando, en zo ben ik al ettelijke keren in een hinderlaag gelopen of – beter gezegd – gereden.

Na duizenden kilometers zijn een gebroken voorspatbord, een afgebroken nummerplaathouder en een gescheurde borstspier er de trofeeën van. Ook de strategisch geplaatste riooldeksels in de talrijke bochten van ons wegennet in het nochtans vlakke Vlaanderen, doen me vermoeden dat er een speciaal daarvoor bevoegde ambtenaar gesubsidieerd wordt, en mogelijk ook nog heimelijk gesponsord wordt door de Orde van Geneesheren.

Tramrails en riooldeksels zijn glad, de grond is hard, het Vlaamse mobiliteitsverhaal is vol leed en smart.

Natuurlijk bestaan er ook mooie prachtige fietspaden zoals de Driftweg tussen De Haan en Wenduine. Maar deze lijken voor joggers eerder een denkbeeldige windtunnel, en zeker nu, na de feestdagen, moet ik er slalommen tussen de berouwvolle vetverbranders terwijl ‘hun’ voetpad leeg blijft…

Vandaag heb ik in Blankenberge een slippertje gedaan. Niet met een aangespoelde gepensioneerde weduwe in het legendarische cafeetje ’t Zwienekotje, neen, wel op een ordinaire tramrail, die me aan de wetten van Newton herinnerde. Mijn knie doet me nu aan die laatste zijn appel denken. Toen de oudjes me als klein kind in de wang knepen zeiden ze mij altijd dat ik het fluwelen gezichtje van een Griekse god had, maar dan wel in de afwezigheid van een goddelijk lichaam. Maar na mijn fietsavonturen ontwaren de mensen er eerder de invloeden van Picasso in dan die van een Griekse tragedie. Daarom besluit ik deze smartlap met het volgende: ‘Tramrails en riooldeksels zijn glad, de grond is hard, het Vlaamse mobiliteitsverhaal is vol leed en smart’.

Verkeersboetes zijn een platte vorm van belastinginning geworden.

Toch blijf ik trouw aan mijn stalen ros. Mijn vriend Ignasz is 72. Om zijn karig overlevingspensioentje wat aan te vullen is hij gelegenheidschauffeur bij een vervoerbedrijfje, een mini-Ubertje dat vakantiegangers naar de luchthaven brengt. Een luizenjobke voor een handvol zakgeld. Hij werd geflitst om 4u10 ’s morgens aan de nonnenschool in Stavele, een godvergeten gat in de Westhoek, waar je maar aan 30 km/u voorbij mag suffen. Een boete ten bedrage van een paar etmalen nachtwerk, op een gezegend uur dat er geen kind op de lege straat loopt en dat de grootste kwezeltjes nog in de armen van Morpheus liggen, of in die van de onderpastoor.

Verkeersboetes zijn een platte vorm van belastinginning geworden. Mensen die naar hun werk tuffen kunnen ze niet ontlopen wegens de absurditeit van de handhaving en de willekeur van de regels. Met het alibi van verkeersveiligheid worden we dag en nacht getild en achtervolgd. In 2017 vlogen 1.595.991 chauffeurs op de bon omdat ze te snel reden, 27,5 % meer dan in 2016 toen er 1.252.172 bekeuringen uitgedeeld werden. 2018 is men nog aan het optellen.

Nu komen er nog trajectcontroles op de secundaire wegen. Jackpotten die 24 uur op 24 de schatkist zullen vullen zonder rekening te houden met tijd, plaats en omstandigheden. De politie profiteert mee: in Borgloon hebben ze met het geld uit het verkeerboetefonds zitbanken en een grasmaaier gekocht om hun tuintje te onderhouden. Er zitten straks meer uniformen achter een bureau om als tollenaars PV’s te verwerken dan er blauw rondloopt op straat. Volgens het verkeersveiligheidsinstituut Vias zullen daarom ook privébedrijven straks flitscontroles mogen uitvoeren. Dividenden gegarandeerd.

Ik hou het daarom eerder bij een paar geschaafde knieën en af en toe een nat pak op mijn tweewieler, dan bij een lege portemonnee door de achtervolgingswaanzin van de pakkemannen.

Deze column is een bewerkte versie van een verontwaardigde brief van Franky Standaert.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content