De tweede pijler: Samen sparen wordt onontbeerlijk

Hoezeer hij ook ter discussie staat, de tweede pensioenpijler – het collectieve pensioensparen – zal de komende jaren steeds belangrijker worden.

Net zoals de eerste wordt de tweede pensioenpijler gegenereerd uit arbeid. Maar waar het wettelijke pensioen (de eerste pijler) werkt via bijdragen van de werkenden voor het pensioen van diegenen die niet meer werken, is dit aanvullende pensioen gebaseerd op het principe van kapitalisatie: je spaart tijdens je loopbaan een bedrag bijeen volgens de regels van het pensioenplan van je keuze, en dat wordt, inclusief interesten, uitgekeerd als je met pensioen gaat.

Het is dus persoonlijker, wat tegelijk de zwakte en de sterkte is van de tweede pijler. Enerzijds wordt zelf je pensioen bijeensparen steeds meer gezien als een zekerheid nu het wettelijk pensioen in verval is.

Anderzijds hangt die tweede pijler af van factoren waar de werknemer zelf geen controle over heeft. Voor alle duidelijkheid: dit aanvullende pensioen is op geen enkele manier wettelijk verplicht.

Voor zelfstandigen is het wel erg aantrekkelijk, omdat het wettelijke pensioen hen het minst te bieden heeft.

Voor werknemers hangt veel af van de sector waarin en zelfs van het bedrijf waarvoor ze werken. Hun aanvullende pensioen wordt immers beheerd door de cao’s die de sociale partners afsluiten.

Een werknemer heeft dus veeleer maar een kleine marge om zelf keuzes te maken. Net dat is het belangrijkste bezwaar van de vakbonden. De werkgevers van hun kant wensen een veralgemening en een uitbreiding van deze tweede pijler.

Vandaag hebben zes op de tien werknemers een sectorieel of bedrijfspensioenplan, vijf op de tien via een groepsverzekering, en één op de tien via een pensioenfonds. Eind 2008 bedroegen de bijdragen via de tweede pijler 5,698 miljard euro.

Partner Content