De eenzame aankomst van Navid Sharifi in Afghanistan

Navid Sharifi bij zijn terugkomst in België. © BELGA
Joanie De Rijke
Joanie De Rijke Medewerkster Knack

Navid Sharifi is terug in België. Hij is dolgelukkig. Nu wel. Herlees het verhaal dat Knack optekende in Afghanistan, samen met de eenzame Sharif. ‘Er was maar één persoon die mij opwachtte in Afghanistan. Dat was Joanie De Rijke van Knack.’

‘Er was maar één persoon die mij opwachtte in Afghanistan. Dat was Joanie De Rijke van Knack.’ Dat zei Navid Sharifi bij zijn terugkomst in België. Ook zijn advocaat nam het woord om te benadrukken dat Sharifi op zichzelf was aangewezen in Afghanistan. ‘Men deed een verhaal voor alsof mijn cliënt werd opgewacht door de Dienst Vreemdelingenzaken om hem te helpen integreren in Kaboel. Dat is absoluut niet waar, dat is een pertinente leugen. Het is dankzij de pers, dankzij Joanie De Rijke van Knack dat Navid nog goed is opgevangen.’

Hieronder het verhaal dat Knack-medewerkster Joanie De Rijke in Afghanistan optekende en zoals het verscheen in Knack magazine op 9 oktober 2013.

‘Het liefst zou ik in jullie koffers kruipen’

Vorige week maakte staatssecretaris voor Migratie Maggie De Block van haar hart een steen en stuurde Navid Sharifi, de 21-jarige Afghaanse loodgieter uit Wielsbeke, terug naar het moederland dat hij zestien jaar geleden ontvluchtte. Knack -medewerkster Joanie de Rijke ving hem op in de luchthaven van Kabul.

‘Navid is een uniek geval. In de dertien jaar dat ik hier werk, hebben we nog nooit een gedeporteerde Afghaan gehad die niet bij familie of vrienden terechtkan.’ We staan voor de poort van de International Organisation for Migration (IOM) in Kabul. Twee medewerkers vertellen Navid Sharifi dat ze hem onderdak kunnen bieden: het maakt niet uit dat hij geen familie heeft. Waarom ze hem gisteren bij zijn aankomst op de luchthaven niet stonden op te wachten, zoals we hadden begrepen van Vreemdelingenzaken in België? ‘Omdat we dat alleen doen op verzoek van de gedeporteerde zelf. We werken in principe alleen met mensen die vrijwillig terugkeren naar hun land van herkomst. We wisten dat Navid zou komen, maar omdat hij hier tegen zijn wil is, bemoeien we er ons niet mee. Alleen als hij zelf naar ons toekomt, staan we voor hem klaar.’

Alleen

De IOM stond er inderdaad niet toen Navid Sharifi, de Wielsbeekse loodgieter die vorige week werd uitgewezen, woensdag op de luchthaven arriveerde. De organisatie heeft wel een kantoortje op de luchthaven, maar daar moet je als uitgewezen Afghaan zelf naartoe. ‘Wist ik niet’, zegt Sharifi. ‘Toen ik voor de derde keer werd uitgewezen (dit was zijn vijfde keer, nvdr.) heb ik een map met papieren gekregen. Daar moest ik eens in kijken, zeiden ze in België. Er stond nuttige informatie in over hoe ik me in Afghanistan zou kunnen redden. Het kantoor op de luchthaven zullen ze zeker vermeld hebben. Ik heb die map meegenomen, maar ik heb er nooit in gekeken – ik wílde helemaal niet terug.’

Navid Sharifi
Navid Sharifi© BELGA

We zijn een goeie 24 uur met Sharifi in Kabul. De afgelopen nacht heeft hij in een kamer in ons hotel geslapen, voor de komende nachten klopt hij aan bij de IOM. Daar kan hij zeker de eerste twee weken terecht, zegt de medewerker. Eventueel kan dat verblijf verlengd worden. Hij kijkt vertwijfeld. Zijn eerste kennismaking met zijn geboorteland, dat hij zestien jaar geleden verliet, is moeizaam verlopen. Hij is bang. Bang voor een land dat hij alleen kent van zijn vroege kinderjaren. Hij was vier of vijf toen zijn ouders met hun drie zonen – Navid is de jongste – naar Iran vluchtten, op de loop voor de taliban die in 1996 een groot deel van Afghanistan hadden veroverd. Eenmaal in België volgde hij het nieuws over Afghanistan meestal via de BBC. ‘Daar hoorde ik vooral over de oorlog. Over bomaanslagen, moorden, onthoofdingen. Vanuit het veilige West-Vlaanderen leek het de hel op aarde.’

Veilig

Hij durft eigenlijk niet mee naar de opvang van de IOM, zegt hij. Hij kent Kabul niet, weet niet hoe veilig of onveilig het is in de stad. De IOM-beambte verzekert hem dat de opvang afgesloten is met een hoge omheining, prikkeldraad en een bewaker aan de deur. ‘Afghanistan, en zeker Kabul, is vandaag veilig genoeg om er te wonen’, zegt de man. Hij is Afghaan, en benadrukt dat hij in eigen naam spreekt, niet in die van zijn organisatie. De IOM was op 24 mei dit jaar nog doelwit van een bomaanslag waarbij vier gewonden vielen.

Daarna drongen zwaarbewapende mannen het gebouw binnen, die uiteindelijk werden verjaagd door beveiligingsagenten. Een Italiaans staflid werd met derdegraads brandwonden gerepatrieerd.

‘Oh ja, waarom is die prikkeldraad nodig? En die bewaker?’ schampert Sharifi. ‘En waarom zie ik overal mannen met wapens? Omdat het zo veilig is?’ De medewerker knikt begrijpend. ‘Jij kent het leven hier niet’, zegt hij. ‘Maar als Afghaan kun je hier zonder problemen wonen. Er is een oorlog bezig, er is armoede en werkloosheid, maar het is niet zo dat ons leven zo erg in gevaar is dat we naar het buitenland moeten vluchten. Ik was een tijdje geleden in Noorwegen, waar ik met Afghaanse vluchtelingen sprak. Ik wist niet wat ik hoorde. Die jongens daar maken elkaar gek, ze zijn ervan overtuigd dat het levensgevaarlijk is om terug naar Afghanistan te gaan. Toen ik ze vertelde hoe we momenteel leven, geloofden ze me niet eens. Ik zal eerlijk zijn: de mensen die dit land verlaten, doen dat omdat ze een ander leven willen, een leven met economische vooruitgang. Er zijn geen echte vluchtelingen meer, er zijn alleen nog economische migranten.’

Navid Sharifi
Navid Sharifi © Belga

De cijfers en richtlijnen die de Verenigde Naties afgelopen zomer publiceerden, vertellen een ander verhaal. Volgens het halfjaarlijkse rapport van juli 2013 is de economische situatie erbarmelijk en worden jonge mannen gerekruteerd voor de strijd. Het aantal burgerdoden en -gewonden door gewelddadigheden van de taliban steeg in de eerste helft van dit jaar met 23 procent vergeleken met dezelfde periode in 2012. Ook het geweld op vrouwen en kinderen, gerelateerd aan het conflict, nam fors toe: in de eerste helft van 2013 was dat 61 procent hoger dan het jaar daarvoor. Het aantal burgerslachtoffers dat door bompakketten om het leven kwam, was meer dan verdubbeld.

‘Op een dag zei mijn vader dat het oorlog was’

Sharifi is er niet gerust op. Tussen de foto’s op zijn laptop van bloeiende Afghaanse boomgaarden en landschappen zien we ook beelden van onthoofde mensen. ‘Dat deden de taliban al toen wij naar Iran vluchtten’, zegt hij. ‘Deze foto is van mei 2013. Het gebeurt dus nog altijd. Dáár ben ik bang voor. En voor de wraak van mijn schoonfamilie.’

Navid Sharifi was een kleuter toen hij uit zijn dorp in de provincie Kapisa, ten noordoosten van Kabul, met zijn Tadzjikische familie naar Iran vluchtte voor de taliban. ‘Wat ik me nog herinner van Afghanistan, is mijn kleuterschooltje, waar we altijd melk en koekjes kregen’, vertelt hij. ‘Op een dag zei mijn vader dat het oorlog was en dat de school was uitgebrand. Dat maakte een diepe indruk op me. De taliban deden huiszoekingen, pakten mensen op, martelden ze, vermoordden ze. Mijn vader, – hij was lasser van beroep – vertrok op een dag naar de Panshir-vallei, waar hij tegen de taliban vocht. Hij raakte gewond door een kogel in zijn been, en keerde terug. Op een dag stonden de taliban voor onze deur. Ze vroegen waar mijn vader was. Nu was het er bij ons, kinderen, in gestampt dat we op zulke vragen altijd moesten antwoorden dat onze vader dood was. Ze hebben het hele huis doorzocht, maar ze vonden hem niet.’

‘Toen het wat beter ging met mijn vaders been zijn we naar Iran vertrokken. In een busje, volgepropt met familie. Eerst woonden we bij mijn oom, in het stadje Shab del Azim. We hadden zo goed als geen geld, dus moest ik vanaf mijn zevende gaan werken, in een glasfabriek. Van halfzeven ’s ochtends tot vier uur ’s middags stond ik aan een pers, waar we de basis maakten voor drinkglazen. Daarna ging ik naar huis, douchen en eten, en dan naar school. Het was geen echte school, er was een Afghaanse leraar die lesgaf in iemands huis, aan kinderen zoals wij.’

‘Toen ik veertien was, ben ik naar een echte school gegaan. Daar wist niemand dat ik een Afghaan was, wat het leven een stuk makkelijker maakte. Helaas heb ik mijn diploma niet kunnen behalen. Op mijn vijftiende is die toestand met de schoonfamilie van mijn broer begonnen. Toen mijn oudste broer trouwde, ontstond er ruzie omdat hij niet bij ons wilde wonen met zijn vrouw, zoals de traditie het wil. In plaats daarvan trok hij bij zijn schoonfamilie in – zijn vrouw kon niet opschieten met mijn moeder. Op een familieceremonie is het fout gelopen. Mijn moeder kreeg ruzie met de schoonmoeder van mijn broer en met zijn vrouw. De mannen van de schoonfamilie begonnen zich ermee te bemoeien, mijn moeder kreeg zelfs slaag. In onze traditie kan dat niet: andere mannen kunnen je vrouw, zus of moeder niet zomaar aanraken of slaan. Dat moet gewroken worden.’

Vrijgesproken bij gebrek aan bewijs

‘Toen vader, mijn broer en ik thuiskwamen, zat moeder te wenen. Mijn vader pakte een mes, mijn broer een ketting, ik een ijzeren staaf mee. We wilden de daders in elkaar slaan – maar we wilden ze niet doden, hè. Er was niemand thuis bij de schoonfamilie. We zijn weer vertrokken, maar twee weken later hebben we toch wraak genomen. De schoonvader en de schoonbroer hebben ferme klappen gekregen, en we sloegen de boel kort en klein. Maar echte zware verwondingen waren er niet. Een paar maanden later moesten we naar de familierechtbank, we werden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Mijn vader had trouwens de rechter betaald om te voorkomen dat hij ons terug naar Afghanistan zou sturen – we waren nu eenmaal illegaal in Iran.’

Navid Sharifi bij zijn terugkomst in België.
Navid Sharifi bij zijn terugkomst in België.© BELGA

Enkele maanden later kreeg de zaak een vervolg, tijdens een bruiloft. ‘Op zo’n feest ga je niet vechten, dacht ik, dat kun je niet maken. Maar op zeker moment kwam de schoonbroer op me af, samen met andere familieleden. Ze begonnen te slaan, ik kreeg een mes in mijn arm. Al vechtend vielen de schoonbroer en ik op een glazen tafeltje. Dat brak doormidden. Op dat moment voelde ik hoe zijn greep verslapte. Het was nooit de bedoeling geweest dat dit zou gebeuren, het was een ongeluk. Tijdens de val moet hij stukken glas in zijn lichaam hebben gekregen, waardoor hij verlamd raakte. Hij kon niet meer lopen, hij zit sindsdien in een rolstoel. Er zou ook een nier beschadigd zijn. Ik was totaal in paniek, had geen idee wat ik moest doen. Twee weken heb ik me verborgen gehouden. De schoonfamilie was niet naar de politie gestapt, in plaats daarvan zouden ze op een dag voor onze deur staan om wraak te nemen. We waren erg bang, we hadden gehoord dat de schoonvader banden had met Hezb-e-Islami (Afghaanse extremistische groepering, nvdr.).’

Smokkelaars

‘We moesten snel iets ondernemen’, vertelt Sharifi. ‘Mijn vader had een plan: hij zou mij het land uit sturen en tegen de wraaknemers zeggen dat ze met mij mochten doen wat ze wilden als ze me konden vinden.’ Hij moest meteen vertrekken. Via een smokkelaar kwam hij Turkije binnen. ‘Mijn vader had hem ongeveer 6000 euro betaald. We zijn dagenlang door de bergen getrokken, er kwamen steeds meer vluchtelingen bij. Wie niet mee kon omdat hij uitgeput was, werd gewoon achtergelaten. Vanuit Izmir ging het met een motorbootje naar Griekenland.

“Het is altijd rechtdoor”, hadden ze in Turkije gezegd. Griekse smokkelaars stonden ons op te wachten. Weer een vrachtwagen in, dan de boot op naar Italië, en vandaar ben ik naar Frankrijk getrokken. In Parijs heb ik een paar weken in een park vlak bij de Gare du Nord geslapen, want ik had bijna geen geld meer. Mijn vader heeft me toen geholpen, via tussenpersonen kreeg ik een paar honderd euro van hem. Daarna nam ik de trein naar België. Mijn eindbestemming was Zweden, daar had ik goeie verhalen over gehoord. Maar het liep anders. In Keulen werd ik opgepakt door de politie. Ik was zestien, en kwam in een centrum voor jongeren terecht. Na ruim twee maanden vroeg de politie me of ik terug naar Afghanistan wilde, of naar België – toen ze me arresteerden, had ik een treinticketuit België op zak, vandaar.’ De rest is bekend. Sharifi werd loodgieter. ‘Ik heb bijna mijn diploma gehaald. Bijna.’

‘100 euro per maand? Dat verdien ik in België per dag’

Of we hem naar de Belgische ambassade kunnen brengen, vraagt Sharifi na zijn eerste nacht in de opvang. Hij wil horen of ze iets voor hem kunnen doen, of advies kunnen geven. In een sms schrijft ambassadeur Arnout Pauwels echter dat het zinloos is om langs te komen, en dat hij Sharifi niet te woord zal staan. Hij laat ook weten dat er volgens hun administrator ‘geen loodgietersbedrijven zijn en dat loodgieters zelfstandigen zijn die zich een naam maken’. Een plaatselijke loodgieter vertelt dat hij zo’n 7500 afghani per maand verdient, dat is bijna 100 euro. Sharifi: ‘Wablief? Dat verdien ik in België per dag.’

De volgende uren lopen we samen door Kabul. In het park, waar de mensen met vers fruitsap genieten van de oktoberzon, op de kleurrijke Vogelmarkt… Maar Sharifi is niet te vermurwen: ‘Verschrikkelijk vind ik het. Alles is vuil en armoedig.’ Op de Vogelmarkt kijkt hij zijn ogen uit: ‘Het is hier net als op tv. Afghanistan is dus echt zo.’ De talloze bedelaars kan hij niet weerstaan, hij geeft ze allemaal iets.

Terug in het opvanghuis belt hij naar Mohammad Y., de oom van wie ze bij Vreemdelingenzaken zeiden dat hij voor Navid zou zorgen in Kabul. Zodra de man hoort wie hij aan de lijn heeft, begint hij te schreeuwen. Sharifi: ‘Dat was duidelijk. Hij schold me uit voor klootzak. Hoe durfde ik hem te bellen na al die jaren? Hij wil niets met me te maken hebben, ik breng hem alleen maar in problemen. En ik moest ophouden met mensen naar hem te laten bellen.’ Hij zucht. ‘Ik wist dat ik niet op hem kon rekenen.’

‘Ik kan en wil niet voor Navid zorgen’

Later die dag belt onze tolk naar de oom. Dit keer is de man heel rustig. Hij ontkent stellig dat hij de dienst Vreemdelingenzaken heeft beloofd om Sharifi op te vangen. ‘Ik kan en wil niet voor Navid zorgen, ik heb hem dat ook gezegd. Niemand heeft mij trouwens vanuit België gebeld. Ik werk als ambtenaar voor de overheid in Kabul. Ik huur een huis met mijn gezin, er is geen plaats voor Navid. Bovendien ben ik kwaad op hem. Mijn gezin kan niet openlijk naar ons dorp in Kapisa: vanwege die familievete lopen we allemaal gevaar. Ik leef ook al meer dan tien jaar in onmin met Navids vader. De jongen moet nu dus niet plots aankloppen na al die jaren. Hij zoekt het zelf maar uit.’

Toch raadt de IOM Sharifi nadrukkelijk aan om contact op te nemen met zijn familie. ‘Navids verblijf kan nog voor een week, hooguit twee weken verlengd worden. Daarna moet hij zélf iets ondernemen’, zegt medewerker Massoud. ‘We zullen hem adviseren contact op te nemen met zijn familie, zij zijn de enigen die iets voor hem kunnen doen. Door de familievete wordt dat extra problematisch, maar de Afghaanse samenleving is gebaseerd op familiebanden. Het beste kan hij zijn vader bellen, en vragen om financiële steun. Hij mag zich niet meer focussen op een terugkeer naar België, zijn toekomst is hier, in Afghanistan. Die realiteit moet hij onder ogen zien.’

‘Ik mis mijn oude leven’

Eerst moet Sharifi een Afghaanse identiteitskaart aanvragen, klinkt het. Om die te krijgen, moet hij bewijzen dat hij Afghaan is. Massoud: ‘Een familielid zal dat moeten verklaren. Met een identiteitskaart kan hij een paspoort aanvragen. Zodra hij dat heeft, kan hij een visumverzoek indienen voor Iran, waar zijn ouders zitten. Dat zullen we hem adviseren – hoewel ik er eerlijk bij zeg dat het heel lastig is om een Iraans visum te krijgen.’

Sharifi heeft andere plannen. Als hij zijn paspoort krijgt, wil hij een visum voor Turkije aanvragen. Vandaar wil hij het verder bekijken. ‘Ik mis mijn vriendin, mijn baas, collega’s en klasgenoten. Ik mis mijn huisje, mijn oude leven.’ Hij kijkt ons aan: ‘Het liefst zou ik in een van jullie koffers kruipen en mee terug naar België gaan.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content