Coureurs van boven de 60, zoals ex-VRT-baas Carl Voet: ‘Noem mij nooit een wielertoerist’

Carl Voet: 'Ik beschouw mezelf op mijn 62e nog als een wielrenner.' © KRIS VAN EXEL

De wielertoerist wordt ouder, maar het jongetje dat coureur wilde worden blijft in hem zitten. Wat gaat er om in het hoofd en het lijf van de fietser die de zestig voorbij is? ‘Hou deze belofte de rest van het seizoen in de gaten.’

Een man van 62 ligt op de bank in het schoonheidssalon. Een vrouw in een witte schort brengt met een spatel warme was aan op zijn benen. Een niet onaangenaam gevoel in afwachting van wat komen gaat. De vrouw drukt strips in de was en haalt ze er in één snelle beweging weer af, opnieuw en opnieuw. Een schroeiend en branderig gevoel verdringt de sensatie van de vloeibare was. Daarna volgt nog een rondje met een venijnig pincet. Een beetje ervaringsdeskundige heeft het begrepen: hier is een ontharing aan de gang.

Dat ik op maandagochtend, geen 48 uur na de overwinning van Wout van Aert in de Strade Bianche, bij schoonheidsspecialiste Micheline op de bank lig, is het bewijs dat ik er nog in geloof. Ik beschouw mezelf op mijn 62e nog als een wielrenner. Zeg voor mijn part coureur, desnoods wielrijder of fietser. Maar niet wielertoerist. Een wielertoerist zou zomaar eens met behaarde benen halt kunnen houden op een marktplein en een bordje met toeristische informatie gaan lezen. Dat is toch een andere categorie dan de wielrenner, die met gladde benen op die zoevende wielen alweer verder is.

Ooit, tijdens een rit door het machtige decor van de Catalaanse Pyreneeën – we passeerden de ene romaanse kerk na de andere – hoorde ik een kompaan zeggen: ‘Hier kom ik nog eens terug met de auto.’ De instelling van een wielrenner.

Heimelijk had ik gedacht: lichamelijk zal er niet veel veranderd zijn, hoogstens is mijn gedrevenheid minder. Die twee blijken niet te scheiden.

Carl Voet, niet-wielertoerist

Toch heb ik twijfels. Toen ik mezelf, bijna vier jaar geleden, als hoofdredacteur uitwuifde bij de VRT, had ik een plan. Ik zou gaan lezen en schrijven en ik zou vooral meer gaan fietsen. Het zou gedaan zijn met de zondagochtenden waarop ik weer eens achteraan in het peloton mijn kop opstak om te kijken wie er nu aan de leiding reed en dat ongenadige tempo oplegde. Straks zou ik elke snelheid moeiteloos volgen en zelf voor tempobeul gaan spelen.

Maar het liep anders. Ik fietste, zeker, maar lang niet zoveel als ik van plan was geweest. Mijn plaats in de hiërarchie van het zondagpeloton veranderde niet. En de fietser die toeristische informatie in zich opneemt, dat ben ik. Al die elegante kerktorens in Waals-Brabant, mijn trainingsregio? Gebouwd door dezelfde architect, Emile Coulon, tweede helft negentiende eeuw. Geleerd bij een stop op het dorpsplein van Beauvechain.

De test

13 augustus. Ik betreed aan de ringweg rond Leuven met enige schroom en ontzag de koelte van de Bakala Academy, genoemd naar de Tsjechische geldschieter en wielermecenas Zdenek Bakala. Buiten woeden de hondsdagen. Ik heb een afspraak voor een inspanningstest. Testcentra zijn intimiderend, ze ontdoen het fietsen van zijn verhalen en illusies. Hier geen doen alsof, je rijdt in een laboratoriumopstelling tot je niet langer kunt. Dan krijg je een masker op en word je uitgenodigd om nog twee minuten op volle kracht door te gaan. De computer registreert de resultaten, de sporter staat hier naakt. Ongemak.

‘Ik heb je testresultaten van negen jaar geleden teruggevonden.’ Peter Hespel, hoogleraar inspanningsfysiologie aan de KU Leuven en man achter de Bakala Academy, heet me welkom. De autoriteit op het gebied van training. Hij krijgt de wereldtop in het wielrennen over de vloer. Dat ik het ook maar waag me hier aan te bieden.

‘Hoeveel mag ik verliezen per leeftijdsjaar?’ vraag ik. ‘Drie procent?’

‘Dat is een gemiddelde’, zegt Hespel. ‘Het verschilt van individu tot individu.’

Ik kleed me om en gesp de hartslagmeter aan.

Mijn vorige test dateert van 16 februari 2011. Het was een van die momenten waarop ik mijn wielercarrière een kickstart zou geven. Een nieuwe, lichtere fiets en trainen op basis van testgegevens. In de Marmotte, de Franse Alpenklassieker voor wielertoeristen, zou ik begin juli mijn tijd van een jaar of vijf ervoor scherper stellen.

De Marmotte is waar je als amateur de illusie kunt koesteren dat je een koninginnenrit in de Tour de France rijdt. Het parcours gaat over drie cols buiten categorie, eerst de Col de la Croix-de-Fer, daarna de Télégraphe en de Galibier, en ten slotte, op het einde van een lange dag, de Alpe d’Huez. Het plan om de tocht te rijden rijpte samen met enkele collega’s rond de eeuwwisseling, toen ik de veertig al voorbij was. Vier keer op rij aan de start, de vierde keer lukte het me om ‘goud te rijden’. Ik eindigde binnen de tijdslimiet die de organisatie vooropstelde als voorwaarde om een brevet d’or toe te kennen. Vanzelf was het niet gegaan, ook niet die vierde keer. Krampen in de ellendige vallei van de Maurienne, op weg naar de Télégraphe en de Galibier: te snel de eerste col opgereden. Een inslag in de linkerdij en het pelotonnetje dat ik als gangmaker had uitgekozen reed van me weg. Ik was helder genoeg om te beslissen: toch maar verder naar de Galibier, terugkeren naar de start zou me evenveel energie kosten. En kijk, ik slaagde erin om de krampen onder controle te houden en ook nog de Alpe d’Huez op te rijden. (Daar speelde ik jojo met een opvallende fietser van wie de lange rode krullen onder zijn helm uitkwamen. De Gentse hoogleraar Europese politiek Hendrik Vos, aan zijn eerste deelname bezig en een halfuur na me gestart. Enkele jaren later zal hij de top twintig rijden in de Marmotte. Geen groep die zo heterogeen is als die van de wielertoeristen.)

Carl voet: 'Ook ik rijd nu
Carl voet: ‘Ook ik rijd nu “de omloop van de zeven valleien” – om de hellingen heen.’© KRIS VAN EXEL

Met de comeback in 2011 werd het niets. Op 1 mei opende het groepje waarin ik reed zich voor een paaltje in tropisch hardhout dat midden op het fietspad was geplant. Even daarvoor had iemand het tempo opgedreven, ik draaide mee op automatische piloot en versplinterde het carbonframe van mijn fiets tegen het obstakel. Zelf ging ik door de lucht en kwam hard neer op mijn linkerschouder: gebroken sleutelbeen. ‘Gewoonlijk komen ze hier aan op van die schoentjes en in hun fietspak’, zei de verpleger op spoed. Ik was eerst gaan douchen en had me omgekleed. De man was zijn begrip voor fietsers op zondagmiddag kwijtgeraakt.

Twee maanden later vertrok ik in de Marmotte, maar stapte af aan de voet van de Alpe d’Huez. Gebrek aan voorbereiding door een gebroken sleutelbeen, het excuus klonk bijna professioneel. Ik had er vrede mee. Achteraf beschouwd: dat ik me zo gemakkelijk neerlegde bij een opgave moet een veeg teken zijn geweest. De gedachte om terug te keren zonder startnummer dateert ook van toen. Eindelijk eens het stuwmeer halverwege de eerste klim in me opnemen. Op de dag zelf heb je op die plaats alleen oog voor het asfalt en het wiel voor je.

Ik zit tegenover Peter Hespel voor de nabespreking van de test. ‘De gegevens zijn zeker niet negatief’, zegt hij. Niet negatief. Ik weet onmiddellijk: wat gaat komen, zal confronterend zijn. ‘Het verval is voor een aantal zaken beperkt en voor een aantal groot.’

Eerst de kruissnelheid, de snelheid die je als fietser heel lang kunt volhouden. Als je iets sneller zou gaan, raken je reserves uitgeput. De ‘vetdrempel’ heet dat in het vakjargon. Hespel: ‘Het verval is daar relatief beperkt. Je vetdrempel lag negen jaar geleden op 165 Watt, nu op 150. ‘ Ik reken: 15 Watt verschil, een kleine 10 procent minder dan negen jaar geleden. Ik ga 10 procent trager dan toen, als ik rustig een eindje ga fietsen.

Het slechte nieuws moet nog komen. ‘Als je kijkt naar je omslagpunt, dat is tijdrijden, op het scherp van de snee, net niet in het rood, met hoge melkzuurspiegels in het bloed: 30 Watt minder dan een kleine tien jaar geleden. Dat is een relatief groot verschil.’ Ik moet dit even laten insijpelen. Heimelijk had ik gedacht: lichamelijk zal er niet veel veranderd zijn, hoogstens is mijn gedrevenheid minder. Die twee blijken niet te scheiden.

Of ik me Mon Vanden Eynde nog herinner? Vanden Eynde, de legendarische trainer van Belgiës gouden generatie lopers, Gaston Roelants, Miel Puttemans, André Dehertoghe en Ivo Van Damme. ‘Tijdens de eerste les schreef die in koeien van letters op het bord: “TRAINING IS ‘SAGE’. Specifieke Aanpassing aan de Gestelde Eisen.” Simpel gezegd: je lichaam past zich aan aan wat je doet op training en niet aan wat je niet doet.’ Ik krijg door waar Hespel naartoe wil.

Minder in het rood

Zondag 26 juli. Strava, de app van de wielrenner waarop je ritten kunt registreren, leert dat ik die dag om 8.43 uur in zuidelijke richting vertrok. Solo. De clubrit gaat richting Brussel – iemand heeft het idee geopperd om de fietsstrook langs de E40 uit te proberen ter hoogte van de VRT. Te veel verkeer, te veel slecht onderhouden fietspaden, te veel keren en draaien, ik heb gepast.

Het heeft die nacht geregend en het is heerlijk koel. In Beauvechain ga ik linksaf terwijl ik eigenlijk rechtdoor richting militaire luchthaven wil. Links staan er hoge bomen die veel schaduw geven en het asfalt loopt er lekker. Ik wil de koelte en het gevoel moeiteloos te fietsen nog even vasthouden. Met dank aan dichter Paul Snoek: fietsen is een beetje bijna heilig zijn. Zo dadelijk, als de weg oploopt en het warmer wordt, zal dat gevoel verdwijnen, weet ik. Waar ik niet bij stilsta, is dat ik zo in het handboek kan.

Typisch voor de ouder wordende wielertoerist, is dat je meer gaat genieten. Je doet minder zot, sprint de bergjes niet meer op.

Peter Hespel, inspanningsfysioloog KU Leuven

‘Typisch gedrag van een ouder wordende wielertoerist, een categorie waar ik helaas zelf tot begin te behoren,’ zegt Peter Hespel, ‘is dat hij meer gaat trainen in de zones van lage intensiteit. Want daar kun je meer van genieten. Je gaat minder zot doen, de bergjes niet meer opsprinten. Je gaat minder in het rood. Dat is wat je ziet in jouw gegevens: de kruissnelheid is vrij goed bewaard omdat je daar waarschijnlijk heel veel aan werkt. Wat minder goed gaat, zijn de dingen die je minder doet. Dat is bijvoorbeeld te merken ook aan de maximale zuurstofopname, waar het verval redelijk groot is. Als je dat in wielertermen bekijkt: de VO2max, dat is een inspanning zoals vorige week op het einde van Milaan-San Remo: in peloton de Poggio oprijden op de grote plateau, alles eruit gedurende 4, 5, 6 minuten. Voor iemand van ons niveau: twee minuten voluit. Dat doen wij dus niet. Daardoor gaat die maximale zuurstofopname achteruit. Als je vanaf vandaag zou trainen op die V02max – let wel: je hoeft dat niet te doen – dan zou je die nog kunnen verbeteren. Maar op het niveau van tien jaar geleden komt hij niet meer. Met het ouder worden neemt je spiermassa licht af en het zijn de spieren die zuurstof verbruiken. Er komt vet in de plaats, wat de waarde naar beneden haalt.’

Testosteron, groeihormoon, insuline growth factor-1: het zijn vooral die drie hormonen die maken dat onze spieren zich aanpassen aan trainingsarbeid. Laten het net die hormonen zijn die het laten afweten naarmate we ouder worden. ‘Al zijn er individueel sterke verschillen’, zegt Peter Hespel. ‘Er zijn bijvoorbeeld mannen bij wie het testosterongehalte nauwelijks daalt als ze 60 of zelfs 70 worden. Maar gemiddeld neemt de aanmaak met de jaren af. Typisch voor jonge mensen is ook dat ze snel weer op niveau komen, wat als je ouder wordt niet zo vanzelfsprekend is. Onze cellen hebben een geheugen dat ervoor zorgt dat de spieren zich een trainingsprikkel herinneren en daarmee beter voorbereid zijn op nieuwe trainingen. Daardoor kun je sneller terugkomen. Het zou goed kunnen dat dat geheugen met het ouder worden wat vermindert.’

Pauze. ‘Mij lijkt het logisch dat je als wielertoerist opteert voor sport met het oog op gezondheid, eerder dan sport met het oog op de prestatie. En het ene sluit het andere niet uit.’

Zotten

Zondag 9 augustus. Met enkele bevriende rijders uit het Waasland vertrek ik in Dion-le-Val, Place Communal, voor een rondje Waals- Brabantse hellingen. De verplaatsing naar Dion maak ik met de fiets. Op de lange, rechte provincieweg naar Waver waan ik me even Tim Declercq, onbewogen koprijder van het peloton. Het uur van afspraak is halfacht. Vroeg: over enkele uren zal de temperatuur oplopen tot ver boven de dertig graden.

Op de talrijke kasseistroken in de buurt van Villers-la-Ville geef ik mezelf vrijaf. Sorry, jongens, ik ben geen kasseirenner. Maar op een steile helling buiten Court-Saint-Étienne kom ik in een oncomfortabele situatie. De klim duurt langer dan ik had ingeschat, ik zit aan mijn limiet en onder mijn fietshelm kookt het. Uit het niets is er de gedachte dat de situatie lachwekkend is. Oudere fietser houdt krampachtig het wiel van twee anderen, die verbeten jacht maken op nog twee anderen in de verte die elkaar proberen los te rijden. De gedachte is dodelijk. Ik schakel terug, het melkzuur begint aan een terugtocht uit mijn spieren. De rest wacht me boven op het plateau op. ‘Zotten.’

(Enkele kilometers voor het eindpunt komt in een afdaling een rode Fiat 500 uit de andere richting, tergend traag slaat hij linksaf. Onze koprijder kan de auto niet ontwijken en verdwijnt over de motorkap. Lijf en leden zijn als bij wonder intact, zijn fiets is total loss. De vrouw naast de bestuurder stapt uit: ‘ Les cyclistes! Toujours la même chose! Ze komen hier altijd te snel naar beneden.’ Een buurman op blote voeten komt de schade opmeten. ‘Hierboven op de Hoeisesteenweg rijden ze altijd op de weg.’)

‘Je kent de Smeysberg?’ Die ken ik. De Smeysberg in Huldenberg is een van de steilere hellingen uit de verre omgeving, een begrip in het milieu. Kandidaat ook voor het parcours van het Wereldkampioenschap dat volgend jaar in Leuven zal plaatsvinden. ‘Jij gaat de Smeysberg waarschijnlijk vermijden’, zegt Peter Hespel.

De test heeft van mij een open boek gemaakt, al jaren rij ik om de Smeysberg heen. Ik denk aan het grapje dat de ronde deed toen ik bij het begin van de eeuw begon mee te rijden met de wielertoeristen van het café op de hoek. De harde kern bestond er uit zestigers, wielertoeristen van de eerste generatie die het fenomeen als het ware hadden uitgevonden. Ze reden elke zondag de omloop van de zeven valleien, zegden de jongeren. Zo behendig waren ze in het vermijden van hellingen. Nu behoor ik zelf tot hun categorie.

‘De Smeysberg links laten liggen is vooral wat je niet moet doen als je je spiermassa wilt behouden. Enkele jaren geleden heb ik voor het televisieprogramma Over Winnaars van Koen Wauters samen met mucoviscidosepatiënten de zwaarste berijdbare beklimming ter wereld gedaan, de Mauna Kea op Hawaï. Een klim van vijftig kilometer met vertrek op zeeniveau tot op een hoogte van 4000 meter, de eerste dertig kilometer gemiddeld 6 à 7 procent, de laatste twintig tussen de 12 en de 18 procent. De laatste acht kilometer over lava, bovendien. Ik deed heel weinig duurtrainingen bij gebrek aan tijd, nooit langer dan drie uur. Maar ik ging naar de Smeysberg en reed dan anderhalf, twee uur niks anders dan die helling. Op den duur reed ik de Smeysberg twintig keer op en af, en dat ging eigenlijk vlot. Ik ben de Mauna Kea opgegaan met veel minder trainingsuren dan de mensen die ik moest begeleiden.’

Eigenlijk is het principe van training eenvoudig: je krijgt terug wat je erin stopt. ‘Ja, maar met het ouder worden zul je er meer moeten instoppen om minder te bereiken. De lat ligt altijd iets lager.’

Hespel: ‘Jouw potentieel ligt wel hoger dan wat er hier in de test is gebeurd. De vraag is natuurlijk of je dat moet uitbuiten en of je dat wilt. Ik zie in de testresultaten trouwens dat je nog af en toe serieus uit je kot komt: de hoogste melkzuurwaarde die je bereikt is 11, ongeveer evenveel als tien jaar geleden. Dat wil zeggen: als je beslist om er alles uit te persen, dan heb je daar nog altijd het karakter voor en je hebt ook nog altijd de machinerie in de spieren om melkzuur te produceren.’

Vooraf ben ik bij een sportarts gepasseerd, het was een voorwaarde om de inspanningstest te kunnen afleggen. ‘Medisch geschikt om gedurende twee jaar volgende sporten recreatief en/of competitief te beoefenen: wielrennen.’ Het staat er nu zwart op wit.

Hespel: ‘Als je 60 jaar oud bent, je hebt nooit intensieve intervaltraining gedaan en je begint er plots mee, dan kun je een probleem krijgen. Het risico ligt bij intense inspanningen altijd wat hoger. Een cardiaal onderzoek vooraf is aangewezen.’

De dag na de test meldt Strava dat ik mijn beste tijd ooit heb gereden op de weinig- gerenommeerde-maar-niet-te onderschatten helling Rue du Beaumont, langs de spoorlijn Leuven-Ottignies. Ook op de klim naar Bossut, kasseiversie, rij ik een persoonlijk record. Zeg nooit tegen een wieltoerist dat hij zijn potentieel niet volledig benut. De maandag erop rij ik ‘blokjes’ op het jaagpad naast het kanaal Leuven- Mechelen. Vijf minuten vol gas, vijf minuten rustig, en dat een keer of vijf na elkaar. Best prettig eigenlijk. Hoorde ik daar niemand bewonderend ‘hola’ zeggen in een tegenliggend groepje? Drie maanden is het nog koers, zegt wielermanager Patrick Lefevere in een interview na de val van Remco Evenepoel in de Ronde van Lombardije. Drie maanden, een eeuwigheid. Hou deze belofte de rest van het seizoen in de gaten. Smeysberg, here I come.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content