Leni Franken

‘Algemeen hoofddoekverbod op school is juridisch geen haalbare kaart’

Leni Franken Onderwijsbegeleider op het Centrum Pieter Gillis van de Universiteit Antwerpen.

‘Bevestigt zo’n wetgeving niet de ongenuanceerde angst voor de islam?’ vraagt Leni Franken, onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen, zich af. ‘Vrijheid en diversiteit moet niet alleen op papier, maar ook in de praktijk centraal staan’, meent ze.

De laatste week van de zomervakantie is ingezet, en dan worden traditiegetrouw een aantal onderwijsdiscussies opnieuw opgerakeld. Dat is ook dit jaar niet anders: Zuhal Demir (NV-A) pleitte vorige week voor een algemeen hoofddoekenverbod in het onderwijs omdat dit volgens haar de vrijheid van heel wat meisjes ten goede zou komen. De Vlaamse politica wijst er verder op dat meisjes steeds vanaf jongere leeftijd de hoofddoek gaan dragen, wat ‘niet gezond voor hun ontwikkeling’ zou zijn.

Algemeen hoofddoekverbod op school is juridisch geen haalbare kaart.

In 2013 werd in het gemeenschapsonderwijs (GO!) een algemeen verbod op het dragen van opvallende levensbeschouwelijke kentekens ingevoerd. Dat verbod is intussen al meermaals aangevochten, waarbij de Raad van State het GO! telkens in het ongelijk stelde. Juridisch lijkt een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke kentekens – om dan nog maar te zwijgen van een verbod dat enkel de hoofddoek zou viseren – dan ook geen haalbare kaart, zonder zowel de vrijheid van godsdienst, het non-discriminatiebeginsel als het recht op vrije meningsuiting te schenden.

Daarnaast stelt zich ook de vraag of het normatief gezien wel wenselijk is om een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke kentekens in te voeren in het onderwijs. Hebben leerlingen werkelijk meer vrijheid wanneer hen tout court – en dus los van de gegeven context – verboden wordt zichtbare levensbeschouwelijke tekens te dragen? En is de school wel een reële afspiegeling van onze maatschappij wanneer ze het dragen van opvallende levensbeschouwelijke symbolen zoals de hoofddoek zou verbieden?

Bevestigt zo’n wetgeving niet de ongenuanceerde angst voor de islam?

Bevestigt dergelijke wetgeving niet het soort ongenuanceerde angst voor de islam die we als onderwijsverstrekker veeleer zouden moeten tegengaan? En gaat een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens niet impliciet uit van een doorgedreven secularisering en van een daarmee verbonden idee dat levensbeschouwingen maar beter volledig uit het openbare leven verdwijnen? Wil men als onderwijsverstrekker een reële afspiegeling zijn van de gediversifieerde samenleving – en dat willen nagenoeg alle onderwijsverstrekkers – dan lijkt een algemeen verbod op hoofddoeken of op levensbeschouwelijke tekens op school niet meteen de meest gepaste manier om dit te realiseren.

Het kan trouwens ook anders: in de Canadese provincie Quebec wordt in de meeste scholen gekozen voor een model van redelijke accommodatie om de vrijheid van godsdienst, onderwijs en de vrije mening en expressie van alle leerlingen te garanderen. In naam van de vrijheid die Demir terecht hoog in het vaandel draagt, is het er dus net wel toegestaan om als leerling opvallende levensbeschouwelijke tekens te dragen. De enige voorwaarde is dat dit gebeurt op een manier die ‘het seculiere karakter van openbare scholen en de opvattingen van anderen’ respecteert.

Het kan ook anders: in Quebec wordt in de meeste scholen gekozen voor een model van redelijke accomodatie.

Kortom, het beleid van accommodatie moet steeds redelijk zijn en is niet onvoorwaardelijk. Op een vergelijkbare manier stelt ook Lieven Boeve, hoofd katholiek onderwijs in Vlaanderen, dat het mogelijk moet zijn om als school het dragen van de hoofddoek te verbieden, ‘bijvoorbeeld als er te veel druk is op de meisjes om de hoofddoek tegen hun zin te dragen’. Dit was overigens ook de gezonde redenering die de athenea in Antwerpen en in Hoboken volgden wanneer zij in 2009 een verbod op het dragen van opvallende levensbeschouwelijke tekens invoerden.

Hoewel we de problemen die sommige scholen hebben op het gebied van religieus fundamentalisme en groepsdruk zeker niet mogen minimaliseren, is een algemeen verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens niet het juiste antwoord op dit soort problemen. Maar anderzijds is ook een onvoorwaardelijk en te laks beleid niet aangewezen, zoals de Antwerpse hoofdoekenaffaire uit 2009 heeft aangetoond. Als alternatief biedt een contextgebonden beleid van redelijke accommodatie, zoals gangbaar in Quebec en zoals in de genoemde arresten van de Raad van State werd geadviseerd, allicht heel wat mogelijkheden met het oog op een gezond samenlevingsmodel waarin onze rechten en vrijheden maximaal gegarandeerd worden.

Een algemeen verbod op levensbeschouwelijke tekens is niet het juiste antwoord.

Hierbij aansluitend zou er trouwens ook best wat veranderen aan de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken: ondanks de toegenomen secularisering en levensbeschouwelijke diversiteit volgt momenteel zo’n 80% van alle leerlingen het vak Rooms-katholieke godsdienst, dat in alle katholieke scholen een aantal uren op het verplichte curriculum staat. In het officiële net kunnen leerlingen dan weer kiezen uit gescheiden godsdienstlessen in de erkende levensbeschouwingen.

Is dit soort godsdienstonderwijs anno 2018 nog wel wenselijk? Hoewel vele leerlingen nog wel ‘zinzoekend’ zijn, passen ze immers vaak niet meer in dat ene levensbeschouwelijke hokje waarin ze terechtkomen. In het officieel onderwijs is vrijstelling wel mogelijk, maar in de praktijk zitten vrijgestelde leerlingen doorgaans twee uur in de studie, omdat er geen alternatief is. In het vrij onderwijs is vrijstelling zelfs helemaal niet mogelijk en volgt iedereen – wat de eigen overtuiging ook moge zijn – het vak rooms-katholieke godsdienst.

Omdat er geen algemene, door de overheid gecontroleerde doelstellingen zijn op het gebied van levensbeschouwelijk onderwijs, is het bovendien pover gesteld met de levensbeschouwelijke geletterdheid van heel wat leerlingen. Dit leidt vaak tot misverstanden, intolerantie en een ongenuanceerde kijk op religie, wat het samenleven in diversiteit geen dienst bewijst.

Onder meer met het oog op dat samenleven is men in het gemeenschapsonderwijs met een leerlijn actief burgerschap van start gegaan en zal het katholiek onderwijs vanaf 2019 het vak ‘mens en maatschappij’ aanbieden – een vak dat wil inzetten op ‘Bijbelse intuïties zoals rechtvaardigheid en generositeit’ en leerlingen onder meer ‘mediawijsheid en ondernemingszin, maar ook financieel-economische competenties en burgerschap’ wil bijbrengen, aldus Lieven Boeve.

Op zich valt er heel wat te zeggen voor een algemeen vormend vak waarin ook aandacht is voor burgerschap, al vraag ik me wel af waarom zo’n vak gebaseerd zou moeten zijn op de bijbel. Zitten ouders en leerlingen daar daadwerkelijk op te wachten? Zou het niet veel zinvoller zijn om, zoals Caroline Gennez (SP.A) voorstelde, een uur godsdienst te vervangen door een uur LEF (levensbeschouwing, ethiek, filosofie)? Op termijn zou men leerlingen dan zelf kunnen laten kiezen om na school een levensbeschouwelijk vak op te nemen.In zo’n systeem wordt, veel meer dan in het huidige systeem, rekening gehouden met de plaats van religie in de hedendaagse samenleving en met de godsdienstvrijheid van de leerlingen.

Zitten ouders en leerlingen daarop te wachten?

Ook op dat vlak kunnen we heel wat leren van Quebec, waar het model van confessioneel godsdienstonderwijs in 2008 vervangen werd door een model waarin leerlingen gezamenlijk een door de overheid georganiseerd vak ECR (Ethique et Culture Religieuse) volgen, waarin er niet alleen aandacht is voor burgerschap, maar ook voor levensbeschouwelijke geletterdheid, ethiek en dialoog.

Ook in het katholiek onderwijs in de Canadese deelstaat is dit vak verplicht, al mogen scholen, wanneer het over de eigen levensbeschouwing gaat, wel eigen accenten leggen. Met het vak ECR erkennen de scholen in Quebec expliciet dat de schoolbevolking levensbeschouwelijk gediversifieerd en grotendeels geseculariseerd is en wil men de vrijheid van godsdienst en onderwijs voor alle leerlingen zo veel mogelijk garanderen, zonder uit het oog te verliezen dat religie nog steeds een belangrijke rol speelt in de samenleving.

Vrijheid en diversiteit moet niet alleen op papier, maar ook in de praktijk centraal staan.

Wil men in het leerplichtonderwijs een consistent beleid voeren, waarin het samenleven in diversiteit en de vrijheid van leerlingen niet alleen op papier, maar ook in de praktijk centraal staat, dan lijkt het meer dan wenselijk om lessen te trekken uit de beleidskeuzes die men maakte in Quebec, zowel wat betreft het dragen van levensbeschouwelijke tekens als wat betreft de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content