Burgemeester van Aalst Christoph D’Haese (N-VA) roept de carnavalisten op ‘niet te kwetsen om te kwetsen’. Tegelijkertijd benadrukt hij dat Aalst Carnaval zijn vrijheid moet behouden. ‘Aalst Carnaval zal altijd een buitenbeentje blijven’, stelde D’Haese vrijdag in De Ochtend op Radio 1.
Het feest in Aalst mag dit jaar op een pak internationale belangstelling rekenen. Dat is een gevolg van de heisa na de praalwagen met Joodse karikaturen tijdens de vorige editie meereed. Intussen heeft de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Israel Katz de Belgische overheid zelfs opgeroepen het carnaval in Aalst te verbieden.
‘Er wordt nu met een vergrootglas gekeken naar een heel mooi volksfeest dat al 91 keer heeft kunnen plaatsvinden zonder noemenswaardige problemen. Alles wordt bekeken vanuit verschillende brillen’, reageert D’Haese. Hij doet niettemin een oproep aan de carnavalisten het ‘Joodse’ thema niet specifiek op te zoeken als het niet nodig is. ‘Probeer niet te kwetsen om te kwetsen, al denk ik ook dat de echte carnavalist het stilaan gehad heeft met dat onderwerp’.
De burgemeester legt uit dat er sprake is van losse en vaste groepen tijdens de stoet. Die vaste groepen sturen op voorhand hun thema’s door en daar ziet D’Haese geen grote moeilijkheden. ‘Maar bij die losse groepen zitten mensen die vandaag en morgen in hun kleerkast duiken en attributen bijeen zoeken. Daar is een vrijheid en ik kan die vrijheid moeilijk beteugelen. Sensibiliseren is één zaak, verbieden en censuur is iets anders’.
‘Er passeren meer dan 150 thema’s de revue en dat is één thema dat zo gevoelig is. Als we die gevoeligheid uit de weg kunnen gaan – dat iets anders dan censuur – of visualiseren zodat het niet kwetst’, dan wil D’Haese gerust oproepen het thema niet te gaan opzoeken. ‘Ik ben er de man niet naar verder te gaan polariseren in het debat’.
D’Haese lanceert nog een tweede oproep, ditmaal richting de internationale gemeenschap en media. ‘Je kan op veel dingen je vergrootglas richten, maar doe dat ook eens op de creativiteit die de carnavalisten in hun werk steken en op de jongeren die aan al die wagens werken’.
