Jan Nolf

Aan het vermoeden van onschuld herinneren is nooit overbodig

Jan Nolf Erevrederechter en justitiewatcher

Het vermoeden van onschuld moet nog deel worden van onze cultuur. Die cultuur bepaalt het verschil tussen vraagtekens en uitroeptekens: het verschil tussen de terughoudendheid van wie mee nadenkt en de agressie van wie zich te snel als beul aandient.

Het vermoeden van onschuld kent u. Het vermoeden van steun hebt u misschien leren kennen. Het verschil tussen die twee is niet gering maar de brug ertussen werd snel geslagen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Veurne. Ze sprong meteen in de bres voor haar ’trage’ onderzoeksrechter want ze bleef “fier” op het werk van al haar magistraten en “staat achter hen”.

Eerst het vermoeden van onschuld

Aan het vermoeden van onschuld herinneren is nooit overbodig. Het zou zelfs in ieder krantenbericht herhaald mogen worden telkens wanneer een onderzoek geopend wordt naar het doen of laten van welke burger dan ook. Een waarschuwing in kleine lettertjes op het einde van de tekst, of nog beter: net onder de kop van de schandaaltitel zodat die duiding mee gelezen raakt vooraleer het nieuwtje verslonden wordt. Maar wie leest nu zo’n waarschuwing, net als die op sigarettenpakjes of wijnflessen.

Het vermoeden van onschuld verdient dus een betere plaats dan in een voetnoot. Het is immers niet alleen deel van ons rechtssysteem maar moet vooral nog deel worden van onze cultuur: onze manier van omgaan met een medemens bij wie vraagtekens worden geplaatst, groot of klein. Die cultuur bepaalt het verschil tussen vraagtekens en uitroeptekens: het verschil tussen de terughoudendheid van wie mee nadenkt en de agressie van wie zich te snel als beul aandient. Hoe zwaarder het eventuele misdrijf, hoe hoger de verwachtingen die we stelden aan de verdachte, en dus hoe moeilijker ons geduld op het werk van het gerecht. Verontwaardiging ontvlamt ook in onze rechtstaat nog even snel als op een middeleeuwse brandstapel.

Het vermoeden van onschuld is een evidentie. Misschien wordt het dan ook best met de discretie van vanzelfsprekendheid aangereikt. Zonder de minste schijn van enige verdedigingsreflex, want daar gaat het nu net helemaal niet om.

Crisiscommunicatie in justitie: altijd weer een crisis er bovenop

Een rechtstaat is geen rechtstaat meer als iedereen zich op iedere vraag gepakt moet voelen en zich dan maar verdedigen moet. Er zijn veel vragen waarop een “et alors ?” best past. Er zijn echter ook vragen die interpelleren en waarop best intelligente crisiscommunicatie volgt: liefst van niet betrokken professionals. Anders leidt dat maar tot nieuwe vragen: denk maar aan de merkwaardige persconferentie van procureur-generaal Liégeois over procureur Dams.

Justitie kan echter nog steeds niet omgaan met kritiek op en binnen eigen rangen. De bal terugkaatsen naar de politiek, daar is ondertussen wel wat expertise in verworven. Maar de “rangen sluiten” en “in gesloten slagorde” naar buiten treden, dàt is pas de achterhaalde specialisatie van het korps. De Romeinse cohortes zijn nochtans niet meer van deze tijd, hun schilden zijn schaamlappen geworden.

En nu het vermoeden van steun

In haar merkwaardige persconferentie beperkte de voorzitter van de Veurnse rechtbank zich niet tot een herinnering aan dat elementair beginsel van het ‘vermoeden van onschuld’. Zij liet krachtig weten dat zij fier achter iedere rechter van haar rechtbank staat. Dat lijkt nu net het probleem: moet een rechtbankvoorzitter niet alleen het ‘vermoeden van onschuld’ verdedigen maar ook haar rechters ?
Maakt ze met haar ‘vermoeden van steun’ geen statement over het onderzoek en over zichzelf ?

Die voorzitter is tegenover haar onderzoeksrechter in de stokoude piramide van justitie immers niet alleen letterlijk diens semi-militaire ‘korpschef’. Daarenboven is zij ook zijn tuchtoverste in eerste lijn. Zij kan ook de Nationale Tuchtraad alerteren.

Maar er is nog zo veel meer. Zo is er vooreerst die – laat ons ernstig zijn – hilarische waarborg van de driejaarlijkse “evaluatie”, ook al telkens enkel door de intieme kring van collega’s uitgevoerd binnen de eigen rechtbank. Veurne zelf dus: een handvol rechters.

Vervolgens is er nog een lange checklist vooraleer we aan een strafrechtelijk onderzoek naar een rechter toe zijn. In de saaie volgorde van het Gerechtelijk Wetboek komt dan het “recht van toezicht” van het hof van beroep op de rechtbanken van eerste aanleg. Daarnaast “waakt” ook de procureur-generaal bij dat hof van beroep “op de regelmatige uitoefening van dienst”. Op gevaar af u te vervelen: ook art. 136 Wetboek van Strafvordering voorziet een toezicht van de Kamer van Inbeschuldigingstelling op gerechtelijke onderzoeken, vooral wanneer dat onderzoek langer dan een jaar duurt.

Ik bespaar u het hele lijstje van de “interne controlemechanismen”: minstens zestien. U ziet het: justitie lijkt wel te bulken van de waarborgen.

En toch: van twee dingen één

Als dan toch een heus strafonderzoek gestart wordt tegen een onderzoeksrechter betekent dat wellicht van twee dingen één: ofwel werden alle knipperlichten van beneden naar boven één voor één aangeklikt, ofwel gaf er eentje heel hoog haastig rood.

De eerste mogelijkheid lijkt niet erg waarschijnlijk want anders had de voorzitter zich wel beperkt tot het ‘vermoeden van onschuld’ en voor het overige een afwachtende ‘no comment’.

Voorzitter Greet Vlaeminck vond haar eerste job binnen justitie in Veurne in 1997 als stagiaire en werd er in 2000 rechter benoemd. Ook licentiaat in de criminologie, had ze een voorkeur voor strafrecht. Bij haar eerste interview als voorzitter, in de knusse cafetaria op de derde verdieping gaf ze als kern van haar beleidsplan “een transparante website” voor haar rechtbank aan. De schwung van de nieuwsjaarsrecepties was er alvast tot 2012 wel.

Nu verkiest de voorzitter een andere horizon boven een hernieuwing van haar mandaat in Veurne: op 5 februari droeg de Hoge Raad voor de justitie haar voor als vrederechter in Oostende.

Sindsdien blijft het even wachten op haar benoemingsbesluit door Koning en minister. Vooral na het lesje dat de Raad van State op 4 februari aan de Hoge Raad leerde, is er immers nog geen ‘vermoeden van benoeming’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content