AXA wil hoogste lonen niet meer volledig indexeren: 10 bedenkingen bij de onvermijdelijke loonsopslag

© Getty Images
Ewald Pironet

Bedrijven en hun belangenorganisaties waarschuwen voor een zware schok als begin volgend jaar de lonen met pakweg 11 procent omhoog gaan als gevolg van de stijgende levensduurte. Overleven onze bedrijven die forse loonstijging of overdrijven ze? Tien bedenkingen van Knack-redacteur Ewald Pironet.

In oktober bereikte de inflatie een nieuw hoogtepunt: het leven werd in vergelijking met oktober 2021 iets meer dan 12 procent duurder. Dat is het hoogste inflatiepeil sinds 1974. We kennen in ons land het systeem van automatische loonindexering: de lonen worden automatisch aangepast aan de inflatie. Dat gebeurt wel altijd met een zekere vertraging, en ook niet voor alle sectoren op hetzelfde moment. Ja, het is een van die zaken die in ons land nodeloos ingewikkeld zijn.

Hoe dan ook, op 1 januari 2023 mogen 1 miljoen werknemers of pakweg 40 procent van alle werknemers een loonindexering van zo’n 11 procent verwachten. Een heel grote groep krijgt dus in één keer heel veel opslag, natuurlijk omdat de inflatie de voorbije maanden ook zo fors steeg. Bedrijven waarschuwen nu al dat zo’n grote loonindexering moeilijk draagbaar is. Ze vrezen voor hun concurrentiepositie en zeggen dat het arbeidsplaatsen zal kosten. 

Verzekeringsmaatschappij AXA wil de lonen van werknemers vanaf januari 2023 slechts tot 5.400 euro indexeren. Dus de hogere lonen krijgen de indexering niet. Veel bedrijven kijken met belangstelling hoe dit dossier zal evolueren, maar volgens specialisten kan dat alleen maar als een bedrijf in het verleden meer opslag heeft gegeven dan de indexering. Het zou dus de hogere opslag nu kunnen compenseren door de index voor de hogere lonen niet toe te passen. 

Los daarvan zijn er heel wat opmerkingen te maken over de automatische loonindexering zoals die in ons land bestaat. Tien bedenkingen.

1. Weddes en uitkeringen

De ambtenarenlonen, de weddes van het onderwijzend personeel, alle uitkeringen zoals werkloosheidsuitkering en pensioenen zijn de voorbije maanden al aangepast aan de stijgende inflatie. Telkens als de drempel van 2 procent, de ‘spilindex’ in het jargon, wordt overschreden worden die weddes en uitkeringen aangepast. Ze stijgen dan de volgende maand met 2 procent. Dat is dit jaar tot nu toe al vier keer gebeurd. In december zal de spilindex nog eens worden overschreden. De weddes van het overheidspersoneel en de uitkering zullen dit jaar dus vijf keer verhoogd zijn, in totaal met pakweg 10 procent. Nog nooit werden die weddes en uitkering vijf keer verhoogd in één jaar tijd, nog nooit stegen ze zo fel.

2. Overheid bloedde eerst

De bedrijven staan nu aan de klaagmuur omdat begin volgend jaar een heel grote groep mensen een loonindexering krijgt. Wie heeft er geklaagd dat de overheid de voorbije maanden de lonen van het overheidspersoneel en de uitkeringen moest verhogen? Het was een extra uitgave die onze overheidsfinanciën nog dieper in het rood duwen, maar geen haan die daarnaar kraait. Iedereen doet alsof de middelen van de overheid onuitputtelijk zijn.

3. Sociale kloof

Bijna de helft van de werknemers zag het loon dit jaar al vier keer stijgen met de spilindex en straks dus nog een vijfde keer. Voor de helft van de werknemers is het loon dus al aangepast aan de stijgende levensduurte. Het is moeilijk denkbaar dat de werknemers in de privésector hun loon, en dat met vele maanden vertraging, niet zouden zien stijgen met de levensduurte. Het zou de kloof tussen enerzijds mensen die loon ontvangen van de overheid en anderzijds mensen de loon ontvangen dankzij een privéwerkgever nog doen toenemen. Dat is niet wenselijk.

4. Grote winstmarges

In april 2022 verklaarde de gouverneur van de Nationale Bank Pierre Wunsch aan Knack dat de ondernemingen zouden opdraaien voor de forse inflatie: ‘Het is in ons land nu eenmaal zo dat zij door de automatische loonindexering het eerst de rekening krijgen gepresenteerd. Maar ik stel vast dat ze een historisch grote winstmarge hebben om deze schok voor een stuk op te vangen.’ Die uitspraak van de gouverneur lokte heel wat beroering uit, maar de officiële statistieken tonen aan dat de winstmarges van de Belgische bedrijven sinds 2015 inderdaad fors zijn gestegen. Onze ondernemingen kunnen dus inderdaad tegen een stootje, ze kunnen de schok ‘voor een stuk’ opvangen.

Voor de geïnteresseerden wijden we even technisch uit (de andere springen maar meteen naar punt 5). De stijging van de winstmarges blijkt uit de ‘margevoet’, die de brutowinstmarge weergeeft van niet-financiële bedrijven. Het gaat om wat een gemiddeld bedrijf overhoudt nadat het zijn werknemers en aankopen heeft betaald (inclusief btw), plus de eventuele subsidies die het krijgt. Tien jaar geleden schommelde de margevoet rond de 39 procent. Vanaf 2015 steeg hij boven de 40 procent, vorig jaar bedroeg hij zelfs meer dan 45 procent, het eerst kwartaal 2022 zat het zelfs boven 46 procent. Daarbij valt het op dat de winstmarges in België sinds 2015 feller stegen dan in onze buurlanden. Terwijl een gemiddeld niet-financieel bedrijf bij ons een margevoet heeft van meer dan 45 procent, is dat in Nederland 42 procent, in Duitsland 38 procent en in Frankrijk 33 procent.

5. Concurrentievermogen

In een interview met de krant De Standaard vorige maand had gouverneur Wunsch oog voor een ander aspect van de loonindexatie. Hij zei daar: ‘Vandaag zien we op basis van nieuwe data dat de komende twee jaar een loonkloof van 8 procent dreigt te ontstaan tussen België en de rest van de eurozone. Dat is een grote schok voor het concurrentievermogen van onze bedrijven, die tot veel onzekerheid leidt.’ Dat klopt ook natuurlijk, het concurrentievermogen komt door de fors loonindexeringen (tijdelijk) onder druk.

En Wunsch vervolgt: ‘Er moet op zijn minst een politiek debat komen over de voorwaarden van de loonindexering. Begrijp me niet verkeerd: het principe van een automatische loonaanpassing in een economie die blijft groeien is niet slecht. Maar bij een economische schok en een belangrijke verarming van onze maatschappij moeten we durven te discussiëren over mogelijke aanpassingen van die voorwaarden.’

Een debat over de automatische loonindexering, dat naast België alleen in Luxemburg bestaat, is zeker welkom, maar wordt het best niet gevoerd op een moment dat het leven veel duurder wordt en veel mensen moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Je klimt niet op je dak om pannen vast te leggen als het stormt, je moet dat doen vóór het stormt.

6. Geen trickle-down

De bedrijven hebben de voorbije jaren zeker geprofiteerd van de hogere winstmarges, zoals niet alleen Wunsch maar eerder ook de Gentse econoom Gert Peersman al in 2019 in Knack aantoonde. Uit cijfers vanaf 1999 bleek dat de winstmarges in ons land al sinds langere tijd en vooral sinds 2015 meer stegen dan in onze buurlanden of de eurozone. Peersman merkte toen op dat dit níét gold voor onze exportprijzen: die stegen minder dan in de buurlanden. Het waren vooral de prijzen en winstmarges van de producten voor binnenlandse consumptie die opvallend de pan uit rezen: ze stegen 2 tot 3 procentpunt meer dan in onze buurlanden. En die hoge winstmarges sijpelden niet door naar de lonen van de werknemers, zij zagen hun loon niet fel stijgen. Dat maakt dat vandaag de roep van de werkgevers wat hol klinkt.

7. Gebrek aan gegevens

Natuurlijk zijn het voor sommige bedrijven zware kosten als de lonen morgen met 10 procent stijgen, zeker als ze het al moeilijk hebben. Daarom is de vraag die je vaak hoort terecht: is het verstandig om de lonen van álle ondernemingen met 10 procent te laten stijgen? Zou het niet beter zijn om te kijken in welke sectoren dat haalbaar is en in welke sectoren niet?

In ons land bestaan er echter geen gegevens over de winstmarges die er in verschillende sectoren worden gehaald. En al helemaal niet wat er dan met die winst per sector gebeurt. Wordt die vooral geïnvesteerd? Of bijvoorbeeld uitgekeerd aan de aandeelhouders? Er bestaan daarover alleen maar gemiddelden voor alle bedrijven, en die geven dus een zeer veralgemeend beeld. Sommigen bedrijven zullen het veel slechter hebben, andere bedrijven veel beter. Maar we hebben geen idee om welke bedrijven of sectoren het dan gaat.

Het is een van de problemen van ons land: het gebrek aan cijfers, en als ze er al zijn, zitten ze verspreid en zijn ze niet geïntegreerd. Dan is het moeilijk om een beleid gebaseerd op cijfers en feiten op poten te zetten.

8. Geen indexsprong

Niemand vraagt vandaag een indexsprong, niemand eist dat de aanpassing aan de index een keertje wordt overslaan. Zelfs het Verbond van de Belgische Ondernemingen (VBO) vraagt dat niet. Voormalig minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) zei daarover net voor de zomer in Knack: ‘Ik maakte deel uit van een regering die een indexsprong heeft doorgevoerd en ben dus niet principieel tegen. Maar ik denk dat het op dit moment psychologisch niet goed zou zijn om zo’n indexsprong door te voeren. De mensen leven momenteel in grote onzekerheid.’ Econoom Peter Praet, ooit de rechterhand van Mario Draghi, de voorzitter van de Europese Centrale Bank, beaamde dat toen: ‘Ik ben ook niet voor een indexsprong. Die is sociaal-politiek niet haalbaar, en economisch ook niet wenselijk.’

9. De pil verzachten

Het gaat nu dus over het verzachten van de pil voor de ondernemingen. Hoe dat moet, is nog niet duidelijk. De vakbonden en werkgevers raakten het hierover niet eens en de bal ligt nu opnieuw in het kamp van de regering. Die heeft beslist dat de wet op de concurrentiekracht wordt nageleefd en dat wil dus zeggen dat er geen ruimte is voor opslag boven op de index. Maar misschien kunnen bedrijven die nu goed boeren wel een een fiscaal vriendelijke bonus uit te keren. Het zou kunnen gaan om een cheque, zoals vroeger al een coronacheque werd uitgekeerd. Daarop werd toen geen sociale bijdragen betaald. 

Dat zou natuurlijk goed nieuws zijn voor de bedrijven, maar niet voor de sociale zekerheid, die instaat voor de pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziekteverzekering enzoverder en die gespijsd wordt met de werkgeversbijdragen. Jaarlijks vertoont de sociale zekerheid een groot financieel gat. Dat gat alleen maar groter worden. Waarvoor dan opnieuw bij de belastingbetaler zal worden aangeklopt. En wat de discussie over het nut en de efficiëntie van onze sociale zekerheid weer zal doen oplaaien.

10. Tijdelijk fenomeen

Het is niet fijn om te moeten zeggen, maar ons land verarmt en dat zullen we hoe dan ook voelen. De forse klim van de inflatie werd voor pakweg 75 procent veroorzaakt door de sterk stijgende energieprijzen. We moeten voor onze energie steeds meer betalen aan de landen die ons die energie leveren. Dat betekent dat onze economie meer geld uitgeeft, verarmt en dat iemand de factuur daarvoor zal moeten betalen. In ons land wordt dan een beproefd recept gebruikt: de factuur een tijdje doorschuiven en uiteindelijk uitsmeren over zo veel mogelijk mensen. Dat zijn dan meestal de belastingbetalers, zoals ook nu het geval zal zijn. Terwijl de belastingdruk in ons land al zo hoog ligt.

Daarnaast moeten ook worden aangestipt dat het fenomeen van de hogere loonkosten in ons land als gevolg van de automatische loonindexatie slechts een tijdelijk fenomeen is. De buurlanden benen ons na enkele jaren wel weer bij. De meeste economen vinden daarom een andere factor veel belangrijk: onze productiviteit. Die gaat al jaren achteruit, onze productiviteitsgroei ligt veel lager dan die van onze buurlanden. Dat ondergraaft onze concurrentiekracht veel meer, en ook voor een langere tijd. Maar een hogere productiviteit bereik je niet in één, twee, drie. Daarvoor heb je een standvastig beleid nodig op het vlak van onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, digitalisering, investeringen in infrastructuur enzovoort. Dat beleid missen we.

Partner Content