Marnix Verplancke

Hij zag zichzelf als een ‘zegevierende kluizenaar’. Leven en werken van de Deense filosoof Síren Kierkegaard.

Om een groot schrijver te worden moet je minstens een rottige kindertijd hebben gehad, zo wil het cliché. Koester je echter de ambitie de geschiedenis in te gaan als een groot filosoof, dan heb je aan een paar onschuldige schaafwonden en een tik tegen het achterhoofd niet genoeg. Filosofie dat is afzien tot de dood en om een nooit opgeklaarde reden dag in dag uit leven in angst en beven. Waar zou Nietzsche het bijvoorbeeld gebracht hebben zonder zijn onophoudelijke kwalen, of Kierkegaard zonder de religieuze bezwaardheid van zijn vader?

Síren Kierkegaard werd op 5 mei 1813 geboren in Kopenhagen. Zijn vroegste herinneringen waren reeds doordrongen van de bedrukte sfeer die er ten huize Kierkegaard heerste: de protestantse god, met zijn benadrukking van de zonde en de eeuwige schuld van de mens, was er duidelijk aanwezig. Meer zelfs, er kon bij wijze van spreken tijdens een storm geen dakpan tegen de grond kletteren of het was een straf van god. Sírens vader had immers in zijn kindertijd, toen hij als herdersjongen zijn ouders hielp en de eenzaamheid van de uitgestrekte weiden hem om het hart sloeg, god vervloekt en zoiets kon niet ongestraft voorbijgaan. Ook al was het de jongen in het latere leven goed gegaan, had hij zich met succes op de handel in sokken en herenondergoed geworpen en kon hij daardoor op zijn veertigste al gaan rentenieren, volgens vader Kierkegaard was dit allemaal een beproeving van god.

Net zoals hij met Job gedaan had, zou god hem eerst rijkdom schenken om hem die vervolgens wreedaardig uit handen te rukken. Geen van zijn zeven kinderen, daar was vader Kierkegaard van overtuigd, zou ouder worden dan Christus. En inderdaad, vijf van hen stierven voor ze 34 waren. Ook zijn vrouw stierf jong, maar hijzelf zou oud worden, zo wist hij, – uiteindelijk werd hij 82 – niet om gelukkig te zijn, maar om iedereen te overleven, in staat te zijn de ernst van zijn zonde te beseffen en in eenzaamheid te sterven.

Hoeft het te verbazen dat Síren niet meteen het zonnetje in huis werd? Waarschijnlijk niet. Hij studeerde voor predikant maar oefende het beroep nooit uit. Aanvankelijk leek hij er een heel wereldse levensloop op na te zullen houden. Hij ging naar bals en theatervoorstellingen en was niet weg te slaan uit de opera. Op zijn negenentwintigste verloofde hij zich met de twaalf jaar jongere Regine Olsen en een geregeld burgerleven leek voor hem weggelegd. Maar toen ging het opeens mis. Een jaar na de verloving stuurde hij haar de ring terug. De hele tijd had hij getwijfeld tussen zichzelf en de wereld en uiteindelijk had hij voor het eerste gekozen. Niet alleen wou hij Regine zijn frequente melancholiebuien besparen, in navolging van wat zijn vader altijd beweerd had was hij ervan overtuigd dat hij binnenkort zou sterven en een jonge weduwe achterlaten lag niet in zijn bedoeling.

EEN INNERLIJK BEELD

De liefdeshistoire met Regine betekende echter een ommekeer in zijn bestaan. Opeens begon hij aan zijn ‘openbaar leven’. Tussen zijn dertigste en zijn drieëndertigste – het kan gewoon geen toeval zijn – publiceerde hij een tiental boeken, deels onder eigen naam geschreven en deels onder pseudoniem. Naast een paar theologische waren dit vooral filosofische werken die voor hun tijd heel atypisch waren en een strikt persoonlijke weg volgden.

Beginnen deed Kierkegaard met zijn proefschrift Over het begrip ironie. Daarop volgden – om alleen de belangrijkste te noemen – Of/of, Vrees en beven, De herhaling, Het begrip angst en Stadia op de levensweg, om te eindigen met Afsluitend onwetenschappelijk naschrift. Toen dat verscheen en Kierkegaard daarmee zijn filosofie als afgesloten beschouwde, was het 27 februari 1846, iets meer dan twee maanden voor zijn vierendertigste verjaardag.

De dood mocht komen.

Maar tot zijn verwondering kwam die niet. Pas acht jaar later zou hij op straat in elkaar zakken en een paar weken later sterven. Filosofisch heeft hij na 1846 echter geen potten meer gebroken. Hij schreef de laatste jaren van zijn leven vooral maatschappijkritische stukken en schotschriften tegen de Deense staatskerk die hij verweet niet radicaal genoeg te zijn.

Kierkegaards filosofisch project ontstond uit een kritiek op de in zijn tijd populaire filosofie van Hegel. Zowat heel wijsgerig Europa was in de ban van deze mystifiërende en vooral megalomane Duitser. Volgens Kierkegaard was de filosofie door Hegel en zijn ‘assistenten’, zoals hij de Hegelianen noemde, gereduceerd tot een op zichzelf staand denkspel dat volstrekt irrelevant was voor de menselijke realiteit, terwijl het daar in den beginne toch allemaal om te doen was. Lezen we er bijvoorbeeld Plato’s dialogen maar even op na. De Hegelianen daarentegen wilden een filosofisch systeem op poten zetten dat alle denken en realiteit zou omvatten. De Hegeliaanse ‘Weltgeist’ overheerste alles en de mens kon alleen maar hopen hem te begrijpen. Veel kon hij niet doen aangezien alles historisch gedetermineerd was. Voor menselijke keuze was er geen plaats. Volgens Kierkegaard was zulk een filosofisch systeem niet alleen verschrikkelijk arrogant en getuigde het van al te veel hybris, het was ook logisch onmogelijk. Een filosoof kan nooit buiten de werkelijkheid gaan staan om vanaf daar een schemaatje te maken van al het bestaande. Hij zit in de wereld en moet daar in zijn denken rekening mee houden.

Veel beter dan zich op het onmogelijke te richten en de rede te laten overheersen, zo stelde Kierkegaard, zou de filosofie zich dus herbronnen en opnieuw beginnen nadenken over de mens en zijn bestaan, over de subjectiviteit en het gevoel. Hij wou de filosofie dus niet vernietigen, zoals de Hegelianen wel eens beweerden; integendeel hij wou haar recupereren. Het uiterlijk waar de toenmalige filosofie zich op richtte, wou hij weer vervangen door het innerlijk: ‘Het uiterlijk heeft misschien niets opvallends, maar pas wanneer ik er doorheen kijk ontwaar ik het innerlijk beeld, hetgeen het beeld is dat ik wil laten zien, een innerlijk beeld, te fijn om uiterlijk zichtbaar te worden, daar het is geweven uit de teerste stemmingen van de ziel.’

DON GIOVANNI

Hoe hij deze recuperatie uitvoerde is mooi te zien in het pas vertaalde Of/of, een van de vroege werken. Wil men de Hegeliaanse logica een hak zetten, zo dacht Kierkegaard, dan moet je dat met literaire middelen doen. Subjectiviteit en gevoel laten zich immers niet logisch benaderen. Het retorische motto van het boek spreekt dan ook voor zichzelf: ‘Is dan alleen de rede gedoopt, zijn de hartstochten heidenen?’ Het boek valt uiteen in twee delen, een over esthetiek en een over ethiek. Beide beschrijven een ingesteldheid tegenover het leven en Kierkegaard laat aan de lezer de keuze tussen deze twee. Vandaar die titel natuurlijk. Het eerste deel bevat acht op het eerste zicht losstaande essays, lezingen en een dagboek over uiteenlopende maar toch verwante onderwerpen als de verleiding uitgaande van Don Giovanni, verdriet, verveling en erotiek. Beginnen doet Kierkegaard echter met een reeks Diapsalmata, aforismeachtige spreuken die de esthetische levenshouding meteen typeren. Zo vinden we er niet alleen: ‘Dat is toch de schoonste tijd die er is, de eerste periode van de verliefdheid, wanneer je bij elk samenzijn, bij elke blik iets nieuws mee naar huis neemt om je over te verheugen.’, maar ook: ‘Naast mijn overige talrijke kennissenkring heb ik nog één met wie ik intiem vertrouwd ben – mijn zwaarmoedigheid; midden in mijn vrolijkheid, midden onder mijn arbeid wenkt ze mij toe, roept me terzijde, ook al blijf ik lijfelijk waar ik ben. Mijn zwaarmoedigheid is de trouwste minnares die ik ooit heb gekend, wat wonder dan dat ik haar liefde beantwoord.’ De losse teksten van het eerste deel culmineren in Het dagboek van de verleider, een literair hoogstaand werkstukje dat vaak – tot spijt van Kierkegaard zelf, die altijd stelde dat men Of/of volledig moest lezen of niet – als een apart boekje is uitgegeven. Hierin vertelt ene Johannes – de gelijkenis met Giovanni is niet toevallig – hoe hij als opperste estheticus het onschuldige meisje Cordelia verleidt om haar vervolgens te laten vallen als een steen. Aangezien hij een estheet is, verwoordt hij zijn daden in een prachtige taal, wat dit dagboek waarschijnlijk tot de elegantste filosofische tekst aller tijden maakt. Johannes toont zich een volstrekt beredeneerd figuur die een op voorhand uitgestippeld pad volgt. In die zin leest het dagboek bijna als een psychologische thriller. ‘Het is me er volstrekt niet om te doen het meisje in uiterlijke zin te bezitten, waar het mij om gaat is haar als een kunstwerk te genieten.’ Hannibal Lector meets Sigmund Freud.

ONEINDIG LANGWEILIG

Na een maandenlange verleidingsroutine stemt Cordelia uiteindelijk toe in een verloving. Maar dat is voor Johannes slechts een begin. Nu wil hij ook nog haar liefde. Ze moet zich vrijwillig willen opofferen voor hem en daarvoor moet die verloving in feite opnieuw verbroken worden: ze moet overstegen worden in de erotiek, zo vertelt hij het meisje. Want een verloving is een louter menselijke, ethische afspraak, terwijl de erotiek de zuivere esthetiek weergeeft die de alledaagse beslommeringen ver beneden zich laat. ‘Het vervloekte van een verloving is altijd het ethische ervan. Het ethische is even vervelend in de wetenschap als in het leven. Wat een verschil: onder de hemel van de esthetiek is alles licht, mooi, vluchtig, wanneer de ethiek erbij komt wordt alles hard, hoekig, oneindig langweilig.’ Op de slotpagina’s van het dagboek lezen we hoe Johannes’ dienaar alles in gereedheid brengt om het tot over haar oren verliefde meisje tot de erotische daad te overhalen: de ontmoetingsplaats wordt zo gekozen dat er uit het raam alleen maar oneindige lucht te zien is, de meubelen worden op de juiste plaats gezet en een exemplaar van Amor en Psyche ligt voor het grijpen. Cordelia geeft zich voor het eerst helemaal en de laatste pagina van het dagboek besluit dan ook bitter met: ‘Wanneer een meisje alles heeft gegeven wat ze had, dan is ze zwak, dan heeft ze alles verloren… Ik wens niet meer aan mijn verhouding met haar herinnerd te worden; ze is een bloem die niet meer geurt… Was ik een god, dan zou ik voor haar doen wat Neptunus voor een nimf deed: ik zou haar veranderen in een man.’ In het tweede deel van Of/of reageert rechter Vilhelm op dit schofterig gedrag van de estheet. Hij is een getrouwd man, een burger die Johannes alleen maar met de nek kan aankijken. Het huwelijk, zo zegt hij, veronderstelt toewijding en het opnemen van verantwoordelijkheid. Het is een ethische levenswijze, een toekomstgerichte keuze die van een mens pas een echt mens maakt, terwijl de esthetische levenswijze alleen maar naar het verleden kijkt, naar het genot dat de voorbije verleidingsdaden opgeleverd hebben. Het esthetische en het ethische zijn trouwens geen tegenstellingen, zo gaat hij verder, want het huwelijk verenigt de twee, en wanneer deze verbintenis volstrekt slaagt, neemt ze zelfs een religieuze dimensie aan.

Vilhelm verwijt Johannes ook in feite geen keuze te willen maken. Het gaat hier volgens hem helemaal niet om kiezen voor het esthetische of het ethische aangezien dit eerste geen gevolgen voor de toekomst heeft. Het esthetische bestaan reikt niet verder dan het moment. Wat er later zal gebeuren interesseert de estheet niet. Hij wil het genot, hier en nu. De ethicus daarentegen, zo houdt Vilhelm vol, maakt een echte keuze in het leven: ultiem wil hij het goede doen, altijd en overal. Hij legt zichzelf een specifieke houding op voor de rest van zijn leven. Wie dus wil kiezen, kiest automatisch voor de ethiek.

Aan de lezer dus de keuze: volgt hij de estheet of de ethicus, wil hij met andere woorden een gewetenloze levensgenieter of een kleinburgerlijke zedenpreker zijn? Toegegeven, de keuze is niet echt aanlokkelijk en dat is ook geen toeval, want Kierkegaard had met zijn boek iets heel anders voor ogen dan zijn lezers een keuze voorhouden.

Of/of kan immers niet los gezien worden van het grote plan dat de filosoof in zijn hoofd had: het is slechts een inleiding op de latere werken van Kierkegaard waar er een ontsnappingsroute uit de keuze tussen esthetiek en ethiek geboden wordt. Cru gesteld had dit boek dus beter de titel Noch/noch op de voorpagina gehad.

HET OFFER VAN ABRAHAM

Wie is toch die Kierkegaard? vraag je je constant af bij het lezen van dit boek. Waar zou hij zelf voor gekozen hebben? Misschien veelzeggend is dat de ware naam van de auteur nergens op de oorspronkelijke uitgave van het boek voorkwam. In de inleiding lezen we dat uitgever Victor Eremita – de ‘zegevierende kluizenaar’ zoals Kierkegaard zichzelf zag: hij tegen de rest van de filosofische wereld – het manuscript van dit boek vond in een verborgen la van een secretaire die hij tweedehands kocht. Het eerste deel is geschreven en verzameld door A. Het dagboek is dan weer van Johannes, een paar brieven van Cordelia. Het tweede deel is zogezegd geschreven door B en rechter Vilhelm bezorgt het aan de lezer. Het bevat ook nog een preek van een bevriende predikant. Kierkegaard wou zich blijkbaar met geen van deze personages vereenzelvigen. Hij ging zelfs zover in zijn vermommingen dat hij iedere tekst in het boek in een ander handschrift schreef, zodat de drukker niet door zou hebben dat er maar een auteur achter zat. En het toppunt van pseudonimiteit is wel dat Kierkegaard zelf een week na het verschijnen van het boek in een krant een stuk schreef waarin hij inging op de ware identiteit van de auteur van Of/of. Dat deed er eigenlijk niet toe, zo stelde hij, en hij ondertekende zijn artikel met de initialen A.F.

Wie was dan die Kierkegaard? Daarvoor moeten we te rade gaan bij Vrees en beven of Stadia op de levensweg. De ethische levensvisie, zo leren we daar, is geen eindpunt. De ware mens – een enkeling – overstijgt die en gaat over tot de sprong in het geloof. Hij is als Abraham die op bevel van god zijn zoon Izaak wou offeren. Ethisch gezien kon zoiets natuurlijk niet door de beugel. Abraham overtrad er een universele wet mee die zegt dat je je medemensen en zeker je kinderen niet mag doden. Maar op religieus vlak deed hij het goede: hij volgde het bevel van god op, ook al ging dit tegen alle rede en wet in. Niemand kon Abraham in zijn keuze begrijpen of steunen. Hij stond alleen omdat het goddelijke au fond niet te vatten is. Voor iemand die de sprong in het geloof niet heeft genomen is religieus gedrag bizar. De ware gelovige, degene die zich dus volledig aan god overlevert, zal daardoor altijd als een enkeling door het leven gaan, verwijlend in angst en beven. Hij is de existentialistische mens. Dat is de ware Kierkegaard, de zoon van zijn vader dus.

Síren Kierkegaard, ‘Of/of’, Boom, Amsterdam, 884 blz., 2700 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content