Na het uitsterven van de dinosaurussen zo’n 66 miljoen jaar geleden kregen zoogdieren de kans om zich uit te breiden en de wereld te veroveren. In dat proces werden ze de eerste 10 miljoen jaar substantieel groter. Pas nadien kwam er een boost in de ontwikkeling van hun hersenen. Ze werden dus eerst groter en daarna slimmer.

Paleontoloog Thierry Smith (KBIN) werkte mee aan de studie, die verscheen in Science. In de collecties van zijn museum zit een schedel die een sleutelrol in de analyse speelde. Het betreft een Arctocyon: een dier dat 8 tot 9 miljoen jaar na het verdwijnen van de dinosaurussen leefde. Het had de afmetingen van een uit de kluiten gewassen hond, maar een herseninhoud die liefst vijf keer kleiner was dan die van een hond met een vergelijkbaar gewicht. Hersenen vreten energie, dus is het in tijden met bescheiden voedselvoorraden niet verstandig om er te veel van te hebben.

Prehistorische hondachtigen waren groot met kleine hersenen.

Geoloog Johan Vellekoop (VUB) en zijn collega’s schrijven in Newsletters on Stratigraphy dat de kalksteenlagen in de steengroeven rond de stad Maastricht 73 tot 66 miljoen jaar oud zijn. Ze dateren dus uit de tijd van het verdwijnen van de dinosaurussen. Toen was onze regio een ‘levendige mariene onderwaterwereld met een subtropisch karakter’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content