De Belgische, jonggestorven schilder Henri Evenepoel en de Joods-Duitse kunstenaar Felix Nussbaum, die in 1944 omkwam in een nazivernietigingskamp, hebben één ding gemeen: over allebei werd recent een biografie geschreven. ‘Biografie is geen fictie en geen non-fictie: het is een noodgedwongen mengeling’, zegt Nussbaum-biograaf Mark Schaevers. ‘Wij hangen vlees aan het skelet van de geschiedenis’, vindt Eric Min, die over Evenepoel schreef.

Niet toevallig vindt ons gesprek plaats in Leuven. Monkelend bestempelen Mark Schaevers en Eric Min hun woonplaats als ‘hoofdstad van de biografie’: Leuven is de kraamplek van hun biografische geschriften. Evenmin toevallig ontmoeten we elkaar in een brasserie van stand die net als monument beschermd is: de omgang van de biograaf met geschiedenis en herinnering loopt als een rode draad door ons gesprek.

Mark Schaevers schreef meer dan tien jaar lang aan Orgelman, de biografie van de vergeten Joods-Duitse schilder Felix Nussbaum, die vorig jaar met de Gouden Boekenuil werd bekroond. Eric Min heeft al enkele biografieën op zijn actief, waaronder die van James Ensor, Rik Wouters en de stad Brussel omstreeks 1900. Onlangs verscheen zijn boek over Henri Evenepoel, net als Nussbaum een vergeten schilder, die in 1899 in Parijs stierf. Hij werd 27.

‘De biografie is een bastaardgenre. Als Belg moet het mij wel interesseren’, zegt Mark Schaevers. ‘Ik haal er graag de grote voorbeelden bij. De Britse biograaf Richard Holmes gewaagt van truth and invention die als een Adam en Eva een bastaard voortbrengen. Een biografie kun je niet schrijven zonder fantasie: je moet die natuurlijk beteugelen, maar je mag ze niet beknotten. Biografie is geen fictie en geen non-fictie: het is een noodgedwongen mengeling.’

‘Onze grote voorganger Jan Fontijn gebruikt een mooi beeld: je hebt bakstenen nodig, maar met die stenen alleen bouw je geen huis. Je hebt ook cement en een bouwplan nodig. Je trekt dus een gebouw op uit objectieve gegevens die je met logische fantasie verbindt. Daar vloeien meteen ook alle problemen van het genre uit voort: saai wordt het als je alleen die bakstenen hebt zonder grondplan, oninteressant is het als je te veel zelf in beeld komt en je eigen inventiviteit te veel benadrukt.’

ERIC MIN: Of als je er een docudrama van maakt. Geen slechtere reportages dan docudrama’s waarin scènes nagespeeld worden en figuren die honderd of tweehonderd jaar dood zijn plots beginnen te praten.

MARK SCHAEVERS: Het docudrama is het jongere broertje van la vie romancée. Dat is inderdaad onverdraaglijk.

Waarom schrijven jullie een biografie? Wat is de noodzaak?

MIN: Ongezonde nieuwsgierigheid.

SCHAEVERS: In mijn geval: gezonde nieuwsgierigheid. (lacht)

MIN: Ik was verbaasd toen ik tien jaar geleden constateerde dat er van iemand als James Ensor geen consistente biografie bestond, hoewel er heel veel materiaal voorhanden is. Hetzelfde geldt voor Rik Wouters, Henri Evenepoel en Felix Nussbaum.

Het aantal biografieën dat níét geschreven wordt, is hallucinant. Nochtans hebben we goede archieven – Letterenhuis, Archives et Musée de la Littérature, Koninklijke Bibliotheek – waar schitterend bronnenmateriaal zit, maar waar in lengte van jaren niets mee gedaan wordt. Als je dan graag over kunst schrijft en graag een verhaal vertelt, dan is een biografie een erg dankbare opdracht om aan jezelf te geven.

Voor mij is het uitgangspunt altijd een kunstenaar geweest. Maar het decor is het halve boek. Iets speelt zich ergens af: de context is heel belangrijk. De kunstenaar is voor mij een voorwendsel om een verhaal over een periode te vertellen, bij voorkeur tussen 1850 en de Eerste Wereldoorlog, een adembenemende tijd.

Felix Nussbaum leefde in een andere tijd en stierf als 40-jarige in het kamp van Auschwitz.

SCHAEVERS: Ik citeer vooraan in mijn biografie de Oostenrijks-Joodse Jean Améry: ‘We zijn gedwongen te leven te midden van dingen die ons verhalen vertellen.’ Een goed verhaal kan ik niet laten liggen. Dat heeft natuurlijk te maken met een melancholische bewaarzucht. Het gevoel dat je dingen niet mag verliezen.

Eric schrijft in zijn boek de mooie zin ‘Parijs is een stad die zichzelf liefheeft’. Daarom staan al die huizen van Evenepoel er nog. België is een land dat zichzelf niet liefheeft. Dus wij breken alles af. Dan ben je als biograaf niet eens een spoorzoeker maar de man die gaat bouwen met stenen en cement. Je wilt de wereld heler maken dan hij is.

Er zijn niet zoveel methodes om een paar keren te leven. (lacht) Als je weet wie hier om de hoek gelogeerd heeft, wat de figuren in de gevel van het Leuvense stadhuis voorstellen, en dat Dotremont (Belgische schilder, medeoprichter van CoBRA, nvdr.) zijn moeder kwam bezoeken in de Bondgenotenlaan, dan boor je andere historische lagen aan en leef je extra. Dat is een voller bestaan. En dat is mijn drijfveer om een biografie te schrijven.

MIN: Als biografen bewaren wij wat aan het vergaan is. Soms is dat letterlijk, wanneer in een archief het papier in je handen verkruimelt. Dan besef je dat je misschien de laatste bent die het ooit heeft vastgehouden.

Is de ons omringende werkelijkheid dan te schraal?

MIN: In dit land zeker. Zonder misplaatste romantiek kun je stellen dat je in Parijs hectaren kunt afwandelen zonder gestoord te worden door allerlei miskleunen op z’n Belgisch.

SCHAEVERS: In het geval van Nussbaum heeft het iets dramatisch. In de keurige negentiende-eeuwse straten van de Brusselse stadsrand, uitgerekend Nussbaums lievelingswijk, heeft de Europese molshoop zich omhooggewoeld. Die straten waren niet uitgeleefd. Nussbaums huis had perfect ons Anne Frankhuis kunnen zijn, een echt lieu de mémoire. Daar heeft hij in de oorlog zijn leefwereld zitten schilderen. Daar hadden nu lange rijen bezoekers kunnen staan tot voorbij het Berlaymontgebouw. Maar zijn huis is gewoon gesloopt, er is een hotelproject gekomen. Een armzalige gedenkplaat met taalfouten is het enige wat overblijft.

Doordat die plaat er hangt, heeft een Brusselse ambtenaar nog een fantastisch schilderij van Nussbaum in zijn slaapkamer gevonden. Dat bewijst heel concreet het belang van het herinneren. Ik zou bij dezen ook graag de stad Brussel willen voorstellen om de Archimedesstraat om te dopen tot Felix Nussbaumstraat. Maar je moet constateren dat we in België slecht zijn in herinneren: de beleving van het oorlogsverleden gebeurt in gescheiden circuits met de IJzerbedevaart, het linkse verzet en de Joodse oorlogsherinneringen, nog eens opgedeeld in Nederlands- en Franstaligen. Het is allemaal ongeconnecteerd.

Moet een biografie het vergeten verleden dan materialiseren?

SCHAEVERS: Ik vind niet dat je met het verleden moet omgaan als een morele knuppel. Zo van: ‘Heb je het nog niet begrepen? Protofascist!’ En dan Donald Trump noemen in het zog van Hitler. Dat lijkt me onzinnig. Ik heb het zo niet begrepen op de grote lessen zoals ‘de geschiedenis mag zich niet herhalen’. Ik geloof veel meer in het verrijken van het bestaan van een natie – voilà, het woord is eruit, als Bart De Wever zou meelezen (lacht) – en vooral van je eigen leven, de verhalen die je wijk en je stad stofferen. Daar zit het verschil met historische werken, omdat je in de biografie veel meer de schittering van het detail van het leven krijgt. Ik moet veel geschiedenisboeken lezen als ik een biografie schrijf, maar die zijn vaak saai. Omdat daar expliciet de algemene noemer gezocht wordt. Terwijl wij, biografen, het historische kader respecteren maar ons toch vooral haasten naar die vonk van het individuele leven.

MIN: Dat is de journalistieke aanpak die wij hanteren.

SCHAEVERS: Journalistiek komt ook van pas om de stemmen die je opvoert te wegen. Want niet elke stem is even belangrijk. En de journalistieke aanpak gebruik je om nog bestaande getuigen te interviewen.

MIN: En om toegankelijk te schrijven, want niets is zo erg als een slaapverwekkende biografie. Wij zoomen in op de kleine, betekenisvolle details. We dringen binnen in een leven. Hoe dicht mag je trouwens bij een figuur komen? Dat is een belangrijke afweging. Waar wordt het kinky?

Is de biograaf een voyeur?

SCHAEVERS: Er is natuurlijk een link tussen de biografie en de roddel. Vaak is de biografie roddel op niveau, roddel voor de elite. Maar chique roddel moet ook chic gedaan worden. Het vervelende aan roddel is dat hij niet waar is…

MIN: … en meestal slecht geschreven is…

SCHAEVERS: … terwijl biografische roddel tenminste de weerlegging van foute stellingen moet zijn. Als het tot waarheidsvinding zou kunnen bijdragen, raken we helemaal weg uit de sfeer van de roddel.

Heel concreet: Evenepoel had een relatie met zijn nicht, en ze hadden samen een zoontje. Is dat belangrijk?

MIN: Het is interessant om te zien hoe daarmee werd omgegaan in de bestaande literatuur over Evenepoel. Tot begin de jaren 1960 bestaat dat verhaal gewoonweg niet: er wordt niet gerefereerd aan Louise als zijn vrouw of aan Charles als zijn zoon. Ook al weet men dat wel.

Maar hoe belangrijk is het om zoiets te weten? Draagt zoiets bij tot onze kennis of appreciatie van de kunstenaar?

MIN: Het is een van de belangrijkste dingen die in Evenepoels leven zijn gebeurd. De man is ook maar 27 geworden. Het is belangrijk dat hij goed bevriend was met Henri Matisse en dat hij Henri de Toulouse-Lautrec heeft ontmoet, maar uiteindelijk is de relatie met zijn nicht Louise voor hemzelf van levensbelang. Net zoals die zes à zeven jaren die hij in Parijs heeft doorgebracht cruciaal waren voor de man en zijn kunst.

Het is trouwens ergerlijk om te constateren dat veel zogeheten biografische feiten die je in deelstudies over Evenepoel vindt, gebaseerd zijn op nagenoeg niets. Men vertelt altijd maar dezelfde verhalen na. Wij hebben de kans om daar dieper op in te gaan.

Zoekt de biograaf naar de waarheid? En, zo ja, kan hij of zij dat?

SCHAEVERS: Aan de ene kant heb je de negentiende-eeuwse biografieën waarin een alleswetende verteller zichzelf verbergt, en aan de andere kant is er het postmoderne standpunt. Eric ventileert hier en daar in zijn boek: ‘Wij, biografen, weten niets.’ Dat is wat lapidair, maar die nederigheid is nuttig.

MIN: Vader Evenepoel heeft brieven van zijn zoon laten verdwijnen. Er zijn vermoedelijk nog brieven van Louise aan Henri die de familie niet wil prijsgeven. Daar moet je als biograaf rekening mee houden. Je kunt altijd maar een gedeeltelijke blik bieden.

Kom je dan automatisch uit bij wat de Britse schrijver Julian Barnes deed met Flaubert’s Parrot: een versplinterde biografie waarin de verteller nadrukkelijk aanwezig is?

SCHAEVERS: Je moet oppassen: een biograaf die zich breed maakt, is hinderlijk. Ik heb mezelf ook in het verhaal van Orgelman ingeschoven, maar ik had het nodig in deze zoektocht. Ik hoop alleen dat ik het voldoende gedoseerd heb. Andersom: van de absolute objectiviteit hebben we afscheid genomen. Tegelijk moet objectiviteit onze betrachting blijven, anders verzink je in postmoderne modder.

Ergens schrijft Barnes: ‘Het leven zegt: dit gebeurt. De biograaf zegt: dit gebeurt daarom.’ Dat is dan weer de hoogmoed van de biograaf. De Ierse schrijver Samuel Beckett vond het een lachwekkende veronderstelling dat iemand de waarheid over een leven te weten zou kunnen komen. Veel mensen staan wantrouwig tegenover de biografie – en terecht.

De biograaf schippert voortdurend tussen hoogmoed en nederigheid: we moeten ons erbij neerleggen dat we weinig weten en dat veel informatie verloren is gegaan. Er zijn gaten en contradicties. In de negentiende eeuw wilde de biograaf die allemaal oplossen en toedekken. Die vond ook dat het leven van de geniale kunstenaar in de sterren geschreven stond. Wij kunnen makkelijker omgaan met onvolledigheid en contradicties. Maar tegelijk: als je biograaf wilt zijn, moet je ook iets beweren.

Een biografie moet een goed verhaal zijn, niet?

SCHAEVERS: Je moet een portret durven te borstelen, en niet alleen de postmoderne splinters weergeven.

MIN: Enigszins vilein kun je stellen dat schrijvers zoals Barnes het zich wel erg makkelijk hebben gemaakt en alleen de krenten uit de pap halen. Wij verplichten ons ertoe het héle verhaal te vertellen. De hele tweede helft van het lange leven van Ensor is oninteressant. Maar we kunnen het niet tussen twee haakjes zetten en afdoen in drie pagina’s.

SCHAEVERS: Dat is wat een soapschrijver zou doen.

MIN: Je moet een goed verhaal schrijven, maar je moet ook door de bagger. Je moet ook durven te tonen dat bepaalde periodes van het dagelijkse leven van Henri Evenepoel vrij saai waren.

SCHAEVERS: Maar dat moet je dan op een goede manier doen. Je wilt dat een biografie ook wijsheid overbrengt. De Franse filosoof Roland Barthes heeft eens gezegd: ‘Sapientia is een beetje kennis, een beetje wijsheid en maximale smakelijkheid.’ Smakelijkheid is in dit geval vertelmetier.

Jullie hebben met Nussbaum en Evenepoel allebei voor een weinig bekende figuur gekozen. Waarom?

SCHAEVERS: Juist omdat Felix Nussbaum zo onbekend was, werd hij aantrekkelijk. Het grote verschil met een bekend iemand (Schaevers bereidt de biografie van Hugo Claus voor, nvdr.) is dat die zijn imago heeft zitten bewaken. Net zoals bij James Ensor is er de mythe Hugo Claus, tegenover wie je je moet gaan verhouden. Dat kan zelfs belangrijker worden dan het sprokkelen van materiaal.

Een van de kicks bij het schrijven van een biografie is de vaststelling hoeveel er in één klein mensenleven kan samenkomen. Nussbaum krijgt in 1955 nog drie regels biografie, hij is weggegomd door Hitler. Maar als ik zie wat die man heeft meegemaakt, dan trillen je handen als biograaf. Je wordt geconfronteerd met de onvoorspelbaarheid van het verleden. Kijk, de geschiedenis beschrijft de grote trends, maar in zo’n leven speelt het toeval een rol. Trends en toeval komen samen in de biografie.

MIN: Het is een huizenhoog cliché, maar de biograaf maakt geschiedenis tastbaar en menselijk. Al die historische lagen blijken plots te maken te hebben met concrete mensen en gebeurtenissen. De biograaf hangt vlees aan het skelet van de geschiedenis.

Is jullie blik op de kunstenaar veranderd? Hebben de biografische gegevens iets toegevoegd aan jullie appreciatie?

MIN: Bij de drie schilders over wie ik heb geschreven, kom je in hun atelier binnen: je ziet veel meer dan het afgewerkte product. Evenepoel documenteert zijn werkproces met foto’s. Hij twijfelt altijd: over zijn techniek en zijn plaats in de kunstgeschiedenis. Rik Wouters twijfelt over de kwaliteit van zijn materiaal. Zo zie je de strijd van de kunstenaar.

Je leert ook mensen kennen, beter dan in die drie regels op Wikipedia. Iemand krijgt reliëf. Hoe zagen de avonden van die mensen eruit? Evenepoel ging naar de opera, een ticket kostte twee frank. In Algerije zag hij hoe Franse kolonisten zich tot de plaatselijke bevolking verhielden. Hij streed met het licht in Noord-Afrika: zijn verblijf in Algerije was heel complex, hij was zelf niet tevreden over werken die men nu topstukken noemt.

SCHAEVERS: Leven en werken zijn bij Nussbaum communicerende vaten. Daarom wilde ik dat zijn schilderijen ín de tekst zouden staan. Nussbaum schildert zichzelf in 1931 aan het hoofd van de kunstenaarsbent in Berlijn, dat zegt iets over zijn zelfbewustzijn. De onzekerheid sluipt in zijn portretten binnen vanaf 1933, wanneer hij op de dool is. Zijn indrukwekkendste werk valt samen met de oorlogsomstandigheden. Maar hij was bezeten van zijn werk, en zijn hele leven zat in dat werk.

Hoe komt het dat er, zeker in Vlaanderen, de laatste jaren zo veel biografieën zijn geschreven? De biografie heeft nochtans lang, zeker in de academische wereld, in een slecht daglicht gestaan.

SCHAEVERS: Ooit rustte er in academische kunststudies haast een taboe op het gebruik van biografische informatie, maar dat is helemaal omgeslagen. Ik huiver soms als ik lees hoe een een-op-eenrelatie wordt gelegd tussen een schrijversleven en de boeken.

De hele culturele productie is in dat opzicht veranderd: geen bestseller meer zonder interviewcampagne. De argwaan voor het persoonlijke is helemaal voorbij.

MIN: Er is op academisch niveau bedroevend weinig geproduceerd. Bepaalde hoogleraren hebben drie artikelen over Ensor geschreven. En dat zijn dan veelschrijvers. Of er wordt iets onleesbaars gepubliceerd.

Biografieën worden over het algemeen geschreven door amateurs, bricoleurs, die het na hun uren doen. Wij zijn de nieuwe heemkundigen – en, nee, dat mag u niet als titel boven dit interview gebruiken. (lacht)

DOOR ERIC RINCKHOUT, FOTO’S DEBBY TERMONIA

‘Een biografie kun je niet schrijven zonder fantasie: je moet die natuurlijk beteugelen, maar je mag ze niet beknotten.’ Mark Schaevers

‘Als biografen bewaren wij wat aan het vergaan is. Soms is dat letterlijk, wanneer in een archief het papier in je handen verkruimelt.’ Eric Min

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content