Ze zijn ondertussen naar schatting met zo’n 300.000: de burgers die lid zijn van een buurtinformatienetwerk (BIN). Haast onopgemerkt is in Vlaanderen een nieuw type verenigingsleven gegroeid. Kijkend door het raampje, gsm binnen handbereik, observeren BIN-leden aandachtig hun straat. Beducht voor elke vorm van onraad.
Je kunt een mens toch niet verwijten dat hij alert is.’ Ward Gedopt uit de Bloemenstraat in het Antwerpse Zoersel zegt het met veel overtuiging. Het is zijn missie geworden: alles in de gaten houden in zijn Bloemenstraat. Als er ook maar iets gebeurt, heeft hij het gezien. ‘Hier ben ik verantwoordelijk. Dit is mijn straat’, klinkt het stellig, terwijl hij met stevige tred door de straat stapt. Met de zwarte zonnebril op de neus krijgen zijn uitspraken nog net iets meer kracht.
Gedopt woont al veertig jaar in de Bloemenwijk, zo’n typische residentiële wijk in het groene hart van de provincie Antwerpen. Naast zijn Bloemenstraat zijn er nog een dertigtal straten met mooie en goed verzorgde huizen. Het gemillimeterde gras in de voortuintjes valt op, net als de grote hekken met gevaarlijk ogende honden erachter. Aan sommige gevels hangen grote bakken van alarminstallaties. Goed zichtbaar, alsof ze willen zeggen: je hoeft niet eens te proberen. Wie met de auto door de wijk rijdt, voelt de vele ogen die meekijken van achter de gordijnen. De bewoners, met een gemiddelde leeftijd van 58 jaar, zijn duidelijk op hun hoede.
Bijna allemaal zijn ze lid van het buurtinformatienetwerk Bloemenwijk Zoersel. Ze hebben allemaal een stickertje op de telefoon hangen, met daarop het nummer van de lokale politie. Bedoeling is dat de BIN’ers bellen wanneer ze iets ongewoons of verdachts opmerken. ‘Dat kan van alles zijn’, legt Ward Gedopt, die ook penning- meester van het BIN is, uit. ‘Als ik hier iemand met een fototoestel zie rondlopen en die persoon maakt ongevraagd foto’s, dan vind ik dat verdacht en bel ik meteen naar de politie. Die komt dan kijken en zal die persoon even ondervragen. Is er niets aan de hand, dan kan die persoon gewoon weer vertrekken.’
Moeilijk is het volgens Gedopt niet om te weten wat nu verdacht is en wat niet. Beter twintig keer te veel bellen, dan een keer te weinig, vindt hij. Zoals vorige week vrijdag bijvoorbeeld, toen er een auto met Poolse nummerplaat traag door de wijk reed. Een BIN-lid belde de politie, die ondervroeg de inzittenden en het bleek om mensen te gaan die waren uitgenodigd voor een etentje bij vrienden maar zich van wijk hadden vergist. ‘Dan is er ook niets aan de hand’, zegt Ward Gedopt. ‘Maar iedereen is wel gerustgesteld.’
Een andere keer werd een auto met Roma tegengehouden door de politie en doorzocht, na een telefoontje van een BIN-lid. ‘De politie vond niets, maar had wel het vermoeden dat die mannen iets van plan waren. Ze waren ook bekend bij de politie. Maar na de controle door de politie zijn ze wellicht afgeschrikt. En daar is het ons om te doen.’
Dat het wel bijzonder stigmatiserend kan zijn voor de betrokkenen, daar trekt de penningmeester zich niets van aan. ‘Als die mensen niets kwaads van plan waren, dan zullen ze het heus wel begrijpen. En ja, ik heb al eens het verwijt gekregen een racist of een nazi te zijn. Die mensen begrijpen het gewoon niet: wij zijn niet tegen iets of iemand, maar willen gewoon mee zorgen voor onze eigen veiligheid.’
Voor 2001 was er in de Bloemenwijk nochtans geen sprake van BIN-stickertjes op de telefoons. ‘Het was hier een rustige buurt’, vertelt de penningmeester, terwijl hij ons de hele wijk toont en in elke bus een infoblaadje van het BIN stopt. ‘ Zo’n buurt waar je de deur gewoon los liet wanneer je even boodschappen deed en er zelfs niet aan dacht om je fiets op slot te doen. Een buurt ook waar iedereen zijn leven leidde en alles zijn gangetje ging.’
Maar eind 2000 kwam daar bruusk verandering in. De Bloemenwijk werd geteisterd door een inbrakenplaag. Een schokgolf ging door de hele wijk. Het vertrouwen was weg en in de plaats kwam een sfeer van angst en onmacht. De lokale politie stond machteloos, de inbrekersbende slaagde er telkens in hen te omzeilen. De burgers begonnen te morren en enkelen onder hen stapten met hun grieven naar de burgemeester van Zoersel. Daar werd voor het eerst gesproken over een buurtinformatienetwerk, dat mogelijk soelaas kon brengen. Een paar weken later was het BIN Bloemenwijk Zoersel een feit. Met bijna 700 leden is het nu zowat het grootste van Vlaanderen.
De Kappabende
Het systeem van buurtinformatienetwerken bestaat in ons land al sinds 1994 en werd voor het eerst opgericht in het West-Vlaamse Poperinge. De Kappabende, een bende Noord-Franse jongeren, voerde toen gewelddadige raids uit op vooral sport- en kledingwinkels en juweliers-zaken in de regio Menen-Ieper.
Meubelverkoper Bertrand Pouseele was toen voorzitter van het handelscomité van Poperinge en maakte de problemen van dichtbij mee. ‘U moet zich dat voorstellen. In de Westhoek gebeurde voordien nooit iets. Wat de Kappabende deed, was dramatisch voor de betrokken handelaars, maar de overvallen zorgden er ook voor dat iets knapte bij de volledige bevolking. Het comfortabele gevoel van veiligheid was in één klap weg. En het ergste was dat we merkten dat noch de politie, noch de politiek een antwoord had.’
De burgers raakten gefrustreerd. Het soort frustratie dat niet weggaat met sussende woorden of door een alarminstallatie te installeren. Op dat ogenblik besloot Pouseele naar de toenmalige Rijkswacht van Ieper te stappen. Samen met de Rijkswacht werd beslist om een samenwerkingsverband op te zetten, naar analogie met de Britse Neighbourhoodwatch. ‘In december 1994 zijn we van start gegaan met een Belgische variant: het buurt- informatienetwerk. Ons motto was: als je iets weet, vertel het dan niet aan je buren maar aan de politie. In ruil zou de Rijkswacht onze leden ook waarschuwen bij gevaar.’
De eerste melding vanuit de politie herinnert Pouseele zich nog zeer goed. ‘De Kappabende had weer ergens toegeslagen en de politie vroeg alle handelaars om de lichten aan te steken, in het midden van de nacht. We moesten ook allemaal de radio laten spelen. De bende sloeg die nacht nergens meer toe. Criminelen willen liefst in alle rust werken. Wij lieten zien dat we waakzaam waren.’
In een paar maanden tijd kreeg het Poperingse BIN in heel West-Vlaanderen navolging. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Johan Vanden Lanotte (SP.A) vroeg aan Pouseele en zijn medestanders om hun kennis ook ter beschikking te stellen van andere regio’s. Ze kregen daarvoor een som geld via de preventiecontracten met de stad Poperinge. Pouseele trok met een groepje overtuigde BIN’ers van stadhuis naar stadhuis om het systeem te promoten en richtte ook een eigen vzw op om het stijgende aantal BIN’s te coördineren. De BIN’s kregen ook een eigen logo: een afbeelding van een buurt die omarmd wordt. Borden met dat logo zijn overal in Vlaanderen te zien.
Zware kritiek
In 1998 telde Vlaanderen al een vijftigtal BIN’s, vooral in West- en Oost-Vlaanderen. Maar ondertussen groeide ook de kritiek. De BIN’s werden zwaar onder vuur genomen. Vooral na berichten over leden die het recht in eigen hand namen en zelf achter vermeende overvallers aangingen om die bijna te lynchen. Verschillende politici vonden dat criminaliteitsbestrijding alleen een taak voor de politiediensten was. Mensenrechtenorganisaties vonden dan weer dat de privacy van de burger in het gedrang kwam. Maar de grote vraag was ook of die BIN’s het onveiligheidsgevoel bij de burger niet eerder vergroten dan verkleinen.
Om duidelijkheid te brengen, stuurde minister Vande Lanotte in 1998 een rondzendbrief om de basisprincipes duidelijk te schetsen: leden mogen niet spioneren of actief patrouilleren. De BIN’s mogen enkel meldingen doen aan de politie van ‘abnormale zaken’. De politiediensten oordelen of er reden is om tot actie over te gaan. De rondzendbrief was voor de BIN’s van cruciaal belang. Het gaf de projecten immers een bijna-wettelijke erkenning. En ze werden ook onderscheiden van de zogenaamde burgerwachten, waarbij burgers gestructureerd en georganiseerd patrouilles uitvoeren en zelf tot actie overgaan. Burgerwachten vallen onder de wet op de privémilities en zijn bij dezen verboden.
Het BIN-systeem werd ook vaak verweten een ‘verklikkersysteem’ te zijn. ‘We kregen het hard te verduren’, geeft stichter Bertrand Pouseele toe. ‘Maar bij elke kritiek waartegen we ons verdedigden, hadden we het gevoel dat onze principes steeds duidelijker en steviger werden. Na die eerste rondzendbrief volgden er nog enkele, die telkens de puntjes nog meer op de i zetten. De kritiek heeft de BIN’s gemaakt tot wat ze nu zijn: een maatschappelijk project dat grenst aan de perfectie.’
In 2005 werd het voor de VZW Buurtinformatienetwerken van Pouseele onmogelijk om alles nog te blijven coördineren. Sindsdien heeft de dienst Beleid Integrale Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken die rol overgenomen.
Maar ook nu nog zorgen de BIN’s voor de nodige polemiek. Volgens de een getuigt het van burgerzin en verantwoordelijkheidsgevoel dat inwoners zelf mee instaan voor de veiligheid van hun buurt, volgens de ander zijn BIN’s een potentieel gevaar.
Uit een rondvraag van Knack bij politiediensten, met en zonder BIN op het grondgebied, blijkt althans dat de netwerken met de nodige voorzichtigheid bekeken worden. Zo moet elk BIN een coördinator hebben. Zowat de helft van de door ons gecontacteerde politiediensten geeft toe dat ze die coördinator eerst grondig screenen. Ook Dafne Vanhelleputte, die bij de FOD Binnenlandse Zaken bevoegd is voor de ondersteuning van de BIN’s, geeft toe dat screenen van de coördinators wel vaker gebeurt. Vanhelleputte: ‘Het gaat hier om de veiligheid van mensen en daarbij lopen de emoties soms hoog op. Er moet dus iemand zijn die dat in goede banen kan leiden. Met een heethoofd als coördinator krijg je gegarandeerd problemen.’
Door het raam loeren
In de Zoerselse Bloemenwijk zullen ze penningmeester Ward Gedopt niet rap liggen hebben. Hij werkt al jaren als winkeldetective en ‘ruikt’ naar eigen zeggen op voorhand of iemand iets slechts van zins is. Om helemaal gerust te zijn, heeft hij ook zijn eigen huis extra beveiligd. Elke deur is voorzien van speciale zelfgemaakte slotjes, de schuifdeur wordt door middel van een borstelsteel beveiligd en het klapraam is voorzien van een speciaal hendeltje om te voorkomen dat inbrekers het gewoon omhoog kunnen duwen.
Het komt altijd op hetzelfde neer, meent hij. Alert zijn. ‘Als ik ’s nachts moet opstaan om te plassen, kijk ik bijvoorbeeld altijd even door het raam. Dat is een goeie gewoonte, die we onze BIN-leden ook aanraden. Soms gaat het om kleine dingen. De garagedeur van de overbuur die niet helemaal dicht blijkt te zijn. Dan bel ik hem even op en is hij ook weer gerust. Maar als ik dan iets verdachts zie, bel ik meteen de politie. Ook overdag is het de bedoeling dat je alles wat verdacht is, meldt. Er zelf op af gaan, is geen goed idee. Dat raden we onze mensen sterk af. De politie waarschuwen is cruciaal.’
BIN Bloemenwijk is blijkbaar ook een beetje eigenzinnig. Het officiële logo van de BIN’s vonden ze in de Bloemenwijk wat te soft. Zij kozen voor een gele gevarendriehoek, met daarin een inbreker en een groot alziend oog. ‘Wij kozen voor een duidelijke boodschap. Ze is in de ogen van sommigen misschien wat agressief, maar volgens ons is ze vooral veel efficiënter.’ Bij elk huis in de wijk staat nu een verkeersbord met de gele driehoek op.
Het BIN heeft ook een eigen intern reglement. Daarin staan de do’s-and-don’ts voor de BIN-leden. Gedopt: ‘Waar wij nogal op hameren, is dat we apolitiek zijn. Wie op een politieke lijst gaat staan, vliegt uit het bestuur. Al onze bestuursleden hebben al aanvragen gehad van politieke partijen. Maar we willen vermijden dat de politiek ons succes kan recupereren.’
De kip of het ei
Toch is niet iedereen in de Bloemenwijk helemaal overtuigd van het netwerk. ‘Ik hou niet van die cultuur van alles in de gaten houden’, vertrouwt een bewoonster die liever anoniem wil blijven ons toe. ‘En ik mag het niet gedroomd hebben dat ik ’s nachts wakker gebeld wordt met de melding dat er een verdacht voertuig door de straat rijdt. Dan zou ik gewoon geen oog meer dicht doen. Die cultuur van angst vind ik vreselijk.’
Ze toont de speciale sloten aan haar voordeur en enkele andere, minder zichtbare beveiligingsmechanismen. ‘Ik zorg ervoor dat mijn huis goed beveiligd is en heb daarvoor advies gekregen van de preventiedienst van de politie. Dat is in mijn ogen het enige wat je kunt en moet doen. Maar alles en iedereen wantrouwen, zo zou ik echt niet kunnen leven. Als je de criminaliteitscijfers voor de wijk bekijkt, zie je dat er ook helemaal geen reden is tot angst. Maar die angst wordt door zo’n BIN gewoon opgewekt.’
De criminaliteit in de Bloemenwijk is inderdaad bijzonder laag. Dat blijkt uit cijfers van de politie van Zoersel. Inbraken in huizen zijn er bijna nooit meer in de Bloemenwijk. Op dit moment zijn er wel nog inbraken in auto’s die op de oprit staan, vooral dan in Mercedessen en BMW’s. Maar het is als de discussie over de kip of het ei, meent penningmeester Gedopt. ‘Alles is rustig, maar dat komt net door de aanwezigheid van ons BIN. Daar zijn wij van overtuigd. Wie in een BIN-wijk woont, heeft veel minder kans op inbraken dan wie niet in een BIN-wijk woont. Als ze een makkelijker prooi kunnen vinden, gaan ze zich niet aan de moeilijke wagen.’
Het is dan ook niet echt verwonderlijk dat na de opstart van BIN Bloemenwijk ook nog andere wijken in Zoersel met een dergelijk netwerk begonnen. Momenteel zijn er vijf netwerken, van telkens een kleine duizend leden. Zoals de Zoerselhoek, een al even rustige maar nog groenere residentiële wijk op een steenworp van de Bloemenwijk. ‘Nee, er zijn hier nooit echt problemen geweest’, zegt Jeanne Cappaert, een gepensioneerde weduwe die in een fraaie bungalow woont in de Zoerselhoek. Een grote hond houdt haar gezelschap. In de tuin wappert een leeuwenvlag. Ze voelt zich naar eigen zeggen volkomen veilig in de buurt. ‘Ik hou er wel van dat de mensen hier nog voor elkaar zorgen.’
Zelf probeert ze ook een actief en alert BIN-lid te zijn, al loopt dat soms wat verkeerd af. ‘Sinds mijn man gestorven is, kan ik soms ’s nachts niet slapen en dan loop ik wat rond in huis. Twee weken geleden zag ik om vier uur ’s nachts buiten op straat een auto die ik niet kende. Er zaten mensen in. Ik heb meteen naar de politie gebeld. Later hoorde ik dat het de dochter was van mijn overbuurman die naar huis werd gebracht door haar vriendje. Het koppeltje was nog wat aan het kussen toen de politie arriveerde. Ik ben mij later wel gaan verontschuldigen bij dat meisje en haar ouders. Maar ze begrepen ook wel dat het hier om een verdachte situatie ging en dat ik niet kon weten dat de auto van haar vriendje was.’
Gras maaien
Blijft de vraag of de BIN’s nu een grote hulp zijn als oren en ogen voor de politiediensten. Of bezorgen ze die met onnodige meldingen net extra werk? Daarover lopen de meningen nogal uiteen. Dat blijkt ook uit een kleine rondvraag bij lokale besturen en politiediensten. Ongeveer de helft van de door ons gecontacteerde politiediensten met BIN’s op hun grondgebied laat weten er zeer tevreden over te zijn. De andere helft geeft aan dat de kwaliteit van de meldingen soms ondermaats is, wat extra werk geeft. Meer nog, een meerderheid van de door ons gecontacteerde politiediensten zonder BIN’s geeft net aan dat het extra werk hen net ervan weerhoudt om met die netwerken te beginnen.
Volgens Dafne Vanhelleputte van de FOD Binnenlandse Zaken zijn politiediensten nochtans heel tevreden over de samenwerking met de netwerken. ‘Het kan natuurlijk wel zijn dat een overbuurvrouw naar de politie belt als jij je gras maait op zondag, maar dan is het de taak van de politie om te zeggen dat ze enkel nuttige informatie wil. Het is een groeiproces. Hoe langer de samenwerking duurt, hoe beter de spelers op elkaar afgestemd raken.’
Dat de BIN’s het onveiligheidsgevoel in een buurt net aanwakkeren, vindt Vanhelleputte overigens onzin. ‘Wat wij merken is dat mensen vooral blij zijn dat ze zelf iets kunnen doen om hun eigen veiligheid te verhogen. Het verhoogt niet alleen de betrokkenheid, het geeft hen een veel zekerder en veiliger gevoel.’
De BIN’s zelf gaan er nogal prat op dat dankzij hen heel wat zaken opgelost worden en de criminaliteit daalt. Maar echt wetenschappelijk bewijs bestaat daar niet voor, geeft ook Vanhelleputte toe. ‘Het spreekt voor zich dat als een duizendtal mensen mee helpt uit te kijken naar een gestolen auto, je dan meer kans hebt om hem terug te vinden. Wat niet wil zeggen dat je hem zonder dat BIN niet had gevonden. Met andere woorden, het is nogal moeilijk te bepalen wat nu eigenlijk het resultaat is van zo’n BIN. In sommige regio’s met buurtinformatienetwerken stijgt de criminaliteit nog, maar je weet natuurlijk niet wat er gebeurd zou zijn als die er niet waren geweest.’
DOOR CATHY GALLE / FOTO NELE VAN CANNEYT
Het aantal netwerken blijft stijgen, de laatste jaren vooral in de provincie Antwerpen.
België telt 465 buurtinformatie-netwerken (BIN), waarvan slechts 20 in Wallonië.
Meer dan 300.000 mensen zijn lid van een BIN.