Vorige week zijn de sociale onderhandelingen in de verschillende bedrijfstakken gestart. Volgens Tony Vandeputte, gedelegeerd bestuurder van het Verbond van Belgische Ondernemingen, stellen de vakbonden zware en ‘klassieke’ eisen.

De nieuwe sociale-onderhandelingencultuur staat haaks op de nieuwe politieke cultuur. De sociale partners houden niet langer van de openbaarheid. De topvertegenwoordigers van de werkgevers en van de vakbonden stelden vast dat ze onder elkaar makkelijker tot een akkoord komen dan wanneer ze permanent onder druk staan van hun basis. Bijgevolg trekken zij zich terug in de beslotenheid van hun Groep van Tien, wellicht de meest invloedrijke politieke en sociaal-economische club van het land.

Kort voor de jaarwisseling sloten de Tien na menig nachtelijk beraad een centraal akkoord dat het kader vastlegt voor de lonen en arbeidsvoorwaarden in 2001 en 2002. Werkgeversvertegenwoordigers als Tony Vandeputte en vakbondsleiders als Luc Cortebeeck en Michel Nollet zijn er apetrots op. De verstandhouding tussen de werkgevers en de vakbonden is vandaag zeer goed, luidt het. Nu start het grote werk, de uitvoering van het centraal akkoord in de diverse sectoren.

Het sociaal overleg in de bedrijfstakken is belangrijk, omdat het de concrete loon- en arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen regelt. Dat is heel wat anders dan een federaal kaderakkoord. De vorige CAO-ronde verliep succesvol. Hoe liggen de kaarten nu ?

Tony Vandeputte: Het wordt een moeilijke onderhandelingsronde. De eisenbundels van de vakbonden, onder meer in de scheikunde, textiel en metaal, wegen nogal zwaar. Ze zijn ook vrij klassiek, met nadruk op de verhoging van de koopkracht. De federale vakbondsleiders én de overheid hebben het voortdurend over onthaasting en kwaliteit van leven en werk, maar de werknemers vragen in de eerste plaats loonsverhoging.

Ook de werknemer is een homo economicus, die net als iedereen de opbrengst van zijn inspanningen wil maximaliseren.

Vandeputte: Die looneisen verrassen ons inderdaad niet. Maar het mag toch gezegd dat ze afwijken van hetgeen de federale vakbondsleiders en de overheid vertellen. De werknemers verwijzen nu naar de vroegere verklaringen van de regering : het gaat economisch goed, er zijn geen begrotingsproblemen meer, de belastingen kunnen omlaag. De vakbondsleiders waren voor de koopkrachtstijging voorzichtiger dan de regering.

Laat de economie dan geen mooie sociale akkoorden meer toe ?

Vandeputte: De werknemers reageren met vertraging op de voorbije goeie economische jaren. Maar akkoorden worden voor de toekomst gesloten. De economische vooruitzichten zijn nu duidelijk minder gunstig. Het gaat weliswaar nog goed, maar de Amerikaanse economie dreigt hard te landen en in Japan blijft het stagneren. Dat kan gevolgen hebben voor Europa. De energie- en grondstoffenprijzen stijgen. De concurrentie is versterkt. De ondernemingen verkopen meer, maar maken minder winst dan de voorbije jaren.

Kunnen de werknemers dan nu niet zeggen dat zij de voorbije twee jaar hun deel niet kregen van de florissante economie ?

Vandeputte: Verleden jaar is de reële koopkracht gemiddeld met anderhalf procent gestegen. Maar de globale koopkracht nam veel meer toe, als gevolg van de groei van de werkgelegenheid. Onze stelling is bewezen : als de lonen matig stijgen en de sociale loonkosten dalen, verhoogt de werkgelegenheid en de globale koopkracht. De solidariteit van de werknemers rendeert. Wij hopen dat het zo blijft.

De spanning op de arbeidsmarkt is groot. Ondernemingen vinden met moeite medewerkers. Ze gaan ze nu zelfs bij elkaar weghalen. Leidt dat niet automatisch tot loonsverhoging ?

Vandeputte: Het is een enorm probleem. De ondernemingen zouden de mogelijkheid moeten hebben om de mensen die ze echt nodig hebben, die het bedrijf doen draaien – kaderleden, gekwalificeerde arbeiders – een inkomen te bieden dat vergelijkbaar is met de salarissen in het buitenland. Terwijl natuurlijk de grote groep werknemers een vrij matige loonstijging aanvaardt. Maar wij weten wel dat die verzuchting moeilijk te verkopen valt.

Om hun werknemers financieel te motiveren, ontwikkelen steeds meer ondernemingen cafetariaplannen met extra-legale voordelen. Neemt dat nog meer uitbreiding ?

Vandeputte: De sectoren zullen in hun onderhandelingen rekening houden met de nieuwe mogelijkheden van de winstparticipatie en de aanvullende ondernemingspensioenen. De regering is daar nog niet klaar mee, maar wij hebben in het centraal akkoord er al wel rekening mee gehouden.

Voor die financiële werknemersparticipatie blijven de grote federale vakbonden tegenstribbelen.

Vandeputte: Dat is zeer teleurstellend. Een van de moeilijkheden in de sociale onderhandelingen is dat de stellingen van de vakbondsafgevaardigden verschillen met wat bij de mensen op het terrein leeft. Bij de werknemers in de ondernemingen bestaat vraag naar winstparticipatie. Dat geldt ook voor de overuren. Wij weten allemaal dat de meeste werknemers graag overuren presteren en die liever met geld dan met vrije tijd gecompenseerd krijgen. Laat de mensen dan toch vrij kiezen. Maar de bonden weigeren. Ingaan tegen de wensen van de mensen zullen de vakbonden toch niet lang kunnen volhouden. Ook over de gelijkmaking van het statuut voor arbeiders en bedienden wensen de vakbonden geen echt debat te voeren – het woord eenheidsstatuut mag niet eens worden uitgesproken. Dat raakt immers aan hun eigen structuur, de organisatie van arbeiders en bedienden in afzonderlijke vakcentrales. Ook dat uur van de waarheid komt er. Dit onderscheid tussen arbeiders- en bediendenbonden zal niet houdbaar zijn.

Het ziet ernaar uit dat er bij de bonden een nieuwe radicalisering groeit. Is het niet opvallend dat juist de afdelingen uit de gewesten waar het Vlaams Blok bij de verkiezingen hoog scoorde lastig deden over het centraal akkoord ?

Vandeputte: Wij merken dat de vakbonden ongerust zijn, en wij dus ook, over een voorheen marginaal verschijnsel dat nu sterker wordt. Veel werknemers verwerpen sociaal overleg, geloven niet in akkoorden en evenwichten. Zij nemen een radicale neen-houding aan. Dat is waarschijnlijk niet eigen aan de werknemers, maar aan de hele maatschappij. Die nieuwe rechtse oppositie vindt extreem-links in de vakbonden en dat maakt hun taak moeilijker. Wij kunnen er onze raad van bestuur niet mee overtuigen, maar het is evident dat een centraal akkoord dat evenwichten vindt tussen de belangen van de ondernemingen en de vakbonden – zij zijn toch nog altijd heel representatief voor de werknemers – en zelfs tegemoet komt aan de verwachtingen van de regering, sociaal, economisch en maatschappelijk zeer waardevol is. Het draagt bij tot de maatschappelijke consensus, zeker in een land als België.

En daarom is de regering ook zo tevreden dat u een centraal akkoord kon sluiten.

Vandeputte: Worden de sociale partners er niet vaak toe gebracht zaken te regelen die ze eigenlijk niet zouden moeten aanpakken ? Als de overheid ervan overtuigd is dat een loonnorm noodzakelijk is, waarom moeten wij die dan vastleggen? Een onafhankelijk instituut zou de toegelaten loonstijging kunnen berekenen. De regering heeft ons nodig, omdat zij haar eigen beperkingen inziet. Niet weinig socialistische ministers waren opgelucht dat wij de plannen van minister van Werkgelegenheid Laurette Onkelinx voor de onthaasting corrigeerden. In de schoot van de regering bestonden daar grote tegenstellingen over.

De onthaasting staat nu voor het eerst in een centraal akkoord. Is dat een grote sprong voorwaarts naar een betere combinatie van arbeid en gezin, naar kwalitatief betere arbeidsregelingen ?

Vandeputte: Die sprong was al genomen. Loopbaanonderbreking, deeltijdse arbeid en andere flexibele regelingen bestaan al jaren. Wij zetten nu verdere stappen die de verwachtingen van de werknemers koppelen aan het recht van de ondernemingen op een werkbare arbeidsorganisatie. Wij kregen van de vakbonden veel steun. Zij beseffen dat realiteitszin nodig is om de ondernemingen over te halen.

Minister Onkelinx ging veel verder dan wat u met de vakbonden hebt afgesproken.

Vandeputte: Als gevolg van haar plannen startten wij de onderhandelingen met een achterstand van twee-nul, maar we zijn op gelijk spel uitgekomen. Met de onthaastingsmaatregelen valt te werken. De ondernemingen zien in dat ze met de schaarste op de arbeidsmarkt alleen werknemers kunnen aantrekken en behouden als ze oog hebben voor hun verwachtingen.

Is die nieuwe trend van onthaasting zo sterk ?

Vandeputte: Zeker bij de jongeren, zelfs bij kaderleden. Zij willen wel hard werken, maar koesteren hun privé-leven. Zij stellen eisen voor hun individuele verlangens wat arbeidsorganisatie en -tijd betreffen.

U kreeg voor de onthaastingsmaatregelen, een jaar loopbaankrediet bijvoorbeeld, geen applaus van uw leden.

Vandeputte: Nee, nochtans is het een goed akkoord. Maar die arbeidsflexibiliteit ligt zeer moeilijk voor de ondernemingen, ze is zeer moeilijk te organiseren. Niettemin moeten zij er rekening mee houden. De sociologie is veranderd. In bepaalde periodes willen jongeren hard werken, omdat ze geld nodig hebben, in andere periodes verkiezen ze het rustiger aan te doen. Die individualisering van de arbeid zal nog toenemen.

Vooral de kleine en middelgrote ondernemingen zijn tegen die soepele arbeidsregelingen van de werknemers gekant. Toch hebben juist de KMO’s het moeilijk hun mensen te houden.

Vandeputte: Die tegenstelling tussen grote en kleine ondernemingen zal altijd bestaan. Grotere ondernemingen hebben meer mogelijkheden. En als gevolg van de schaarste op de arbeidsmarkt kunnen werknemers kiezen.

Is het taboe op de vierdaagse werkweek nu gesneuveld ?

Vandeputte: Omdat er geen onvoorwaardelijk recht op de vierdaagse werkweek komt, zoals minister Onkelinx dat wou. De vierdaagse werkweek is alleen mogelijk in het kader van de loopbaanonderbreking, voor een beperkt aantal werknemers per onderneming en onder strenge voorwaarden. Natuurlijk kunnen de sectoren in hun akkoorden verder gaan, maar dan zullen ze ongetwijfeld tegenprestaties vragen in de vorm van flexibiliteit.

Leidt het pakket onthaastingsmogelijkheden tot een verlaging van de arbeidsduur ?

Vandeputte: Nee, het globale aantal uren zal niet dalen. Maar er is wel een andere, meer soepele organisatie van de arbeid nodig. Onthaasting is geen economisch probleem, maar een organisatorisch en in een aantal gevallen psychologisch probleem.

De einde-loopbaanproblematiek lijkt niet opgelost?

Vandeputte: We hadden gehoopt op afspraken om de arbeidsparticipatie van de ouderen te verhogen. Het is duidelijk dat het niet meer opgaat mensen vanaf 58 jaar, en vaak veel jonger, op brugpensioen te sturen. De vakbondsleiders weten dat ook wel. Maar die krijgen revolutie als ze daarmee naar hun basis gaan. Het zou echter mogelijk moeten zijn de brugpensioenleeftijd geleidelijk te verhogen – niet direct ook voor iedereen, niet voor wie zich in lastig werk snel versleten arbeidde. Wij zouden samen een signaal moeten geven dat het brugpensioen op 58 jaar geen automatisme meer is.

De ondernemingen gaan niet vrijuit. Zij hebben het brugpensioen uitgevonden en hebben nog steeds de neiging hun oudere medewerkers af te stoten.

Vandeputte: De ondernemingen hebben het systeem gebruikt om het personeelsbestand af te slanken en bij herstructurering is het brugpensioen nog steeds populair. Maar wij willen daarover praten, terwijl voor de bonden het dossier muurvast zit. Het behoud van het huidige brugpensioen was trouwens voor hen een van de belangrijkste redenen om het centraal akkoord goed te keuren. Dat is toch vrij conservatief.

Elke werknemer klaagt over de problemen met het woon-werkverkeer. De files verlengen de arbeidsdag en creëren stress. Dat probleem ligt natuurlijk buiten de poorten van de onderneming, maar het kan de sociale partners toch niet onverschillig laten?

Vandeputte: Wij kunnen dat niet alleen oplossen, maar we hebben ons deel bijgedragen. Het centraal akkoord legt duidelijk het accent op de aanmoediging van het openbaar en het collectief vervoer. Het loonplafond voor het sociaal abonnement voor de bedienden sneuvelt en de werkgeversbijdrage in de vervoerkosten verhoogt. De sectoren zullen in hun akkoorden ongetwijfeld nog verder gaan. De ondernemingen stellen trouwens de mobiliteitsaanpak van minister Isabelle Durant (Ecolo) op prijs – ze is een minister die niet wil scoren, maar een beleid voert, al moet ze inderdaad wel vaak haar plannen aanpassen.

Het overleg tussen de paars-groene regering en de sociale partners startte moeilijk. Begrijpt u elkaar nu beter ?

Vandeputte: De regering had een gebruiksaanwijzing nodig om met de sociale partners om te gaan. De meeste coalitiepartners kenden weinig van sociaal overleg. Zij hebben bijgeleerd, al valt eerste minister Guy Verhofstadt niet te vergelijken met Jean-Luc Dehaene, die het sociaal overleg in zijn vingers had. De huidige premier wil het duidelijk anders doen. De ideeën van de socialistische minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke liggen ons niet, maar hij heeft een heel positieve rol gespeeld bij het totstandkomen van het centraal akkoord.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content