WE ZIJN ALLEMAAL ANGELA MERKEL

ANGELA MERKEL De staat kan alles over u te weten komen, inclusief - dankzij het vermogen uw zoekopdrachten te bekijken - wat u denkt. © REUTERS

Duitsland staat op z’n kop: bondskanselier Angela Merkel zou al sinds 2002 worden afgeluisterd door de Amerikaanse spionagedienst NSA. We staan op de drempel van een nieuw soort samenleving, waarin de staat op ongekende schaal doordringt in ons privédomein, vindt romanschrijver John Lanchester. Op verzoek van The Guardian bestudeerde hijde onthullingen van Edward Snowden, en hij is geschokt: de documenten zijn van cruciaal belang en moeten ons ertoe aanzetten om in actie te komen.

In augustus werd ik gebeld door Alan Rusbridger, de hoofdredacteur van The Guardian. Hij vroeg me of ik bereid was om voor een week naar New York te gaan om er de documenten van de Britse veiligheidsdienst GCHQ te lezen die door klokkenluider Edward Snowden aan de krant waren toegespeeld. De Britse kopieën van die documenten had The Guardian moeten vernietigen. Hij opperde dat het de moeite waard zou kunnen zijn om naar het materiaal te kijken vanuit het perspectief van een romanschrijver die belangstelling heeft voor de manier waarop we nu leven, en niet vanuit het perspectief van een nieuwsmaker. Ik nam de uitnodiging van Rusbridger aan, al aarzelde ik aanvankelijk. Ik deel het instinctieve gevoel niet dat het altijd verkeerd is als staten geheimen hebben. Ik zou het nog sterker willen uitdrukken: democratische staten hebben spionnen nodig.

De filosoof Karl Popper, die naar de Tweede Wereldoorlog keek vanuit zijn academische post in Nieuw-Zeeland, kwam met een geweldige titel voor zijn belangrijkste politieke werk: The Open Society and Its Enemies. Het is op een bepaalde manier een schokkende zinsnede – waarom zou de open samenleving vijanden hebben? Maar we hebben wel degelijk vijanden, en die zijn dodelijk serieus. We hebben vijanden die proberen in te breken in de computers van onze regeringen, met het potentieel om onze infrastructuur te verwoesten en, letterlijk, het licht uit te laten gaan. We hebben vijanden die zo veel mogelijk burgers willen doden, op iedere mogelijke manier, als een doelbewuste strategie. We hebben vijanden die kernwapens willen ontwikkelen, en daardoor de inzet voor de internationale diplomatie en de terreurdreiging enorm verhogen. En we hebben ordinaire zware criminelen, die ook in de gaten gehouden en opgepakt moeten worden.

Dat begrijp ik allemaal. Ik lig er dus niet wakker van dat de staat elektronische spionage moet gebruiken om onze veiligheid te kunnen garanderen. Het lijkt me duidelijk dat ze dat doet, en dat ons recht op privacy hier en daar moet worden ingeperkt, net zoals andere rechten, ter wille van de algehele veiligheid en het algemeen belang.

De week die ik heb doorgebracht met het lezen van dingen die nooit voor de ogen van buitenstaanders bedoeld waren, was vanuit dat perspectief grotendeels geruststellend. De meeste dingen die de GCHQ doet, zijn precies de dingen waarvan we willen dat ze ze doet. De dienst heeft belangstelling voor plaatsen als de Hoorn van Afrika, Iran en Noord-Korea; hij heeft belangstelling voor energiezekerheid, het tegengaan van de verspreiding van kernwapens, en door staten ondersteunde inbraken in computersystemen.

Er lijkt in de documenten weinig te staan over de zware misdaad, waar de GCHQ ook een oogje op zou moeten houden, maar veel van die activiteiten kunnen ook door andere onderdelen van het veiligheidsapparaat worden gedaan. Het grootste deel van de spionageactiviteiten is gericht op individuen: het gaat om specifieke individuen en specifieke daden (of voorgenomen daden) en vormt als zodanig geen bedreiging voor ons.

Zelfs WikiLeaks-stichter Julian Assange is het daarmee eens, zoals hij schreef in zijn alarmerende en opmerkelijke boek Cypherpunks: ‘De dreiging bestaat niet uit individuele afluisterpraktijken.’ Als de staat specifieke vijanden heeft en weet wie zij zijn en wat voor schade zij willen aanrichten, mag hij hen aanpakken om de veiligheid van de rest van onze samenleving te verzekeren. Ik zeg opnieuw: op basis van het bewijsmateriaal dat ik heb gezien, is dat het belangrijkste wat de GCHQ doet.

Ach, uw mensenrechten

De problemen rond het werk van de veiligheidsdiensten staan in de marges van het materiaal – ook al vormen ze de kern van de onthullingen van Snowden, en terecht. De problemen en de risico’s doen zich voor op het gebied van het massaal aftappen van gegevens, ook wel strategic surveillance genoemd. Dat is een vorm van informatievergaring waarbij gegevens van iedereen worden verzameld: uit telefoongesprekken, uit internetgebruik – van het versturen van e-mails tot het bezoeken van websites, sociaalnetwerkverkeer, sms’jes en videogesprekken, en zelfs het spelen van spelletjes. Kortom, alles wat digitaal is.

In de Verenigde Staten heeft het Prism-programma de NSA toegang verschaft tot de servers van bedrijven als Google en Facebook; in het Verenigd Koninkrijk heeft de GCHQ soortgelijke toegang verkregen via zijn Temporaprogramma. Samen beschikken de twee diensten over aftapmogelijkheden voor kabelsystemen en andere netwerken die gezamenlijk worden aangeduid als ‘Upstream’. Daarmee kan alles worden onderschept wat over het internet wordt verstuurd. Die gegevens worden vervolgens ondergebracht in een databank genaamd ‘Xkeyscore’, waar analisten in real time informatie kunnen halen uit een enorme hoeveelheid onderschepte gegevens.

Daarnaast heeft de NSA technologiebedrijven ertoe aangezet geheime ‘achterdeurtjes’ aan te brengen in hun commercieel verkrijgbare, zogenaamd veilige producten. De dienst heeft veel geld besteed (alleen al 250 miljoen dollar per jaar aan het verzwakken van de encryptie) om commercieel verkrijgbare computerbeveiligingsproducten te kunnen ‘openbreken’. Het Duitse weekblad Der Spiegel onthulde dat de NSA ook technologie als de iPhone exploiteert.

Alles bij elkaar leidt dat tot een nieuw verschijnsel in de geschiedenis van de mensheid: met een paar muisklikken kan een agent van de staat uw telefoon thuis of uw mobieltje afluisteren, uw e-mail aftappen, en met behulp van uw paspoortnummer, creditcardgegevens en/of uw adres achterhalen waar u op het internet bent geweest en wat u daar eventueel hebt gekocht. De staat kan toegang krijgen tot de inhoud van al uw communicatie, via al die kanalen, hij kan informatie vergaren over iedereen met wie u communiceert, zich een compleet beeld vormen van al uw internetgebruik, en zowel online als offline uw locatie bepalen. In wezen kan de staat alles over u te weten komen, inclusief – dankzij het vermogen uw zoekopdrachten te bekijken – wat u denkt.

Dat proces staat uiteraard onder toezicht. Om u via een van deze kanalen te kunnen bespioneren, moet de agent van de staat in een vakje op zijn of haar computerscherm een zogenoemd ‘Miranda-nummer’ intypen, om aan te geven dat het proces plaatsvindt in reactie op een specifieke informatieaanvraag. Hij of zij moet ook een rechtvaardiging selecteren op grond van de wet op de mensenrechten. Dat laatste is niet al te lastig: de agent kan een rechtvaardiging kiezen uit een drop-downmenu. Dát is de manier waarop we tegenwoordig leven.

Hulp aan de slechteriken

Het is de moeite waard je even af te vragen hoe nuttig de publicatie van informatie hierover is voor de slechteriken. Het antwoord mag blijken uit het feit dat er niet eens een telefoonlijn liep naar het gebouw waar Osama bin Laden in het Pakistaanse Abbottabad verbleef. Met andere woorden: niet alleen gebruikte hij het internet, computers of telefoons totaal niet, hij wantrouwde ook de fysieke apparatuur en infrastructuur. Dat betekent dat de slechteriken heel goed weten dat ze voorzichtig moeten zijn. In een van de teksten die ik te lezen kreeg, staat een bijtend commentaar over een Zweedse documentaire die bepaalde afluistermogelijkheden van de mobieltjes van Ericsson blootlegde: ‘Het is gebruikelijk in de Scandinavische landen om dergelijke behulpzame zaken openbaar te maken.’ Ook al zijn de grote lijnen van de hele strategic surveillance schokkend en moeten ze openbaar worden gemaakt, de publicatie van de specifieke technische details zou de slechteriken enorm in de kaart spelen.

Bedenk ook dat deze documenten een brede circulatie kenden: van de 4,9 miljoen Amerikanen die toegang hebben tot geheime informatie zijn er 480.000 particuliere werknemers, met dezelfde bevoegdheden tot het inzien van ’topgeheime’ documenten als Snowden had. Als honderdduizenden mensen toegang hadden tot deze documenten, hoe veilig waren die dan? De NSA en de GCHQ hadden geen idee dat Snowden dit materiaal in handen had gekregen, en blijkbaar weten ze nog altijd niet precies wat erin staat – wat een van de redenen is dat ze in paniek zijn geraakt.

Maar als zij niet wisten wat Snowden had gekopieerd, hoe kunnen ze er dan zeker van zijn dat niemand anders kopieën heeft gemaakt en die aan de Chinezen, Russen, Iraniërs of Al-Qaeda heeft doorgespeeld? Onze veiligheidsdiensten zijn minstens 58.000 pagina’s geheime documenten kwijtgeraakt aan een Amerikaanse staatsburger met een computer in Hawaï, zonder te beseffen wat er was gebeurd. In feite zeggen ze: ‘Uw geheimen zijn veilig bij ons, tenzij we ze kwijtraken.’

Ten slotte kan er nog een conclusie worden getrokken uit het feit dat zo veel mensen toegang hadden tot dit materiaal. Het betekent dat dit verhaal vroeg of laat naar buiten móést komen. Een programma met een dergelijke omvang in een moderne democratie, waarbij honderdduizenden mensen wisten dat het hele internet werd afgetapt, was een onhoudbaar geheim. Het is misschien geen troost voor Snowden, maar uiteindelijk zou iemand ergens ooit hebben gedaan wat hij heeft gedaan. Sommige dammen zijn nu eenmaal gedoemd om door te breken.

De homotest

Ik zei dat de zorgen over de praktijken van de GCHQ zich in de marges van zijn activiteiten bevinden, maar die marges zijn erg breed. Ze gaan vooral over zaken die in de documenten worden aangeduid met ‘SD’, wat sigint development betekent. ‘Sigint’ is signal intelligence (inlichtingen die worden vergaard op elektronische communicatienetwerken), het operationele domein van de GCHQ. En development betekent de speurtocht naar nieuwe vindingen, het onderzoeken van nieuwe technologieën, en het ontwikkelen van nieuwe manieren om ’targets’ op te sporen. Als je naar de documenten kijkt, lijkt het alsof ‘SD’ de wettelijke basis vormt voor de massale afluisterpraktijken van het soort dat in de Tempora- en Prismprogramma’s wordt geopenbaard. Het mandaat van de GCHQ (dat tot 1994 helemaal geen wettelijke basis kende) is het afluisteren om redenen van ‘nationale veiligheid, economisch welzijn en zware misdaad’.

De voornaamste wet die zich met die activiteiten bezighoudt, heet Ripa. Als je die wet uit 2000 leest, is het duidelijk dat het voornaamste aandachtspunt het gerichte afluisteren is. Hij gaat over wat spionnen en politieagenten mogen doen om specifieke boeven te kunnen vangen. De opzet van Ripa is behoorlijk breed, en het lijkt overduidelijk dat het de bedoeling was om de autoriteiten te laten doen wat ze wilden met telefoongesprekken en e-mail. En toch staat de wet nergens expliciet het massaal onderscheppen van de communicatie toe van mensen die de staat van niets specifieks verdenkt – terwijl dat wél is wat programma’s als Tempora en Prism doen.

Kijkend naar de GCHQ-documenten is het duidelijk dat de ambitie bestaat om toegang te verkrijgen tot alles wat digitaal is. Dat is wat ingenieurs doen: zij gaan op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Als dit van toepassing is op de mensen die ons schade willen toebrengen, is het nog redelijk genoeg. Neem het hypothetische maar niet ondenkbare vermogen om iedere kamer af te luisteren via de stopcontacten. De ingenieurs van de GCHQ zouden zoiets doen als ze het zouden kunnen. En er zijn ook best een paar mensen bij wie het nuttig zou zijn als je ze zou kunnen afluisteren via het stopcontact. Maar de prijs daarvan zou een samenleving zijn waar totale controle zou heersen. Is dat het waard? Is dat het risico dat we willen lopen?

Het voorbeeld klinkt misschien wat vergezocht, maar is niet zo vergezocht als je zou denken, en de fundamentele insteek van de kant van de ingenieurs – om alles te pakken te krijgen wat ze kunnen – bestaat echt.

Neem het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn veel meer bewakingscamera’s dan in welk land ter wereld ook. Tel daar de capaciteiten van gezichtsherkenningssoftware bij op, die al bestaat en steeds beter wordt. Voeg daar ook de afluistermogelijkheden aan toe, zoals het verstoppen van op het internet aangesloten chips in van alles en nog wat – van auto’s tot en met koelkasten en planten (die een tweet versturen naar hun verzorgers als ze water nodig hebben). Dat klinkt misschien als sciencefiction, maar tegen 2020 zouden er wereldwijd 20 miljard van dat soort apparaten in gebruik zijn. Tel dat weer op bij het feit dat veel van dit elektronische potentieel niet alleen toegang geeft tot externe gegevens uit de echte wereld – onze locaties, onze gesprekken, onze contacten, onze boeken -, maar ook tot onze gedachten. Ik noem dit de ‘weten dat je homo bent’-test. De meesten van ons kennen wel iemand die de moed heeft opgebracht om zijn of haar homoseksualiteit te openbaren, om vervolgens van vrienden en familieleden te horen te krijgen dat ze het al jaren wisten. Nu weten zoekmachines dingen over de gedachten en fantasieën van mensen, lang voordat iemand anders die te weten is gekomen. Om het maar even cru te stellen: Google weet niet alleen al lang dat je homo bent voordat je het aan je moeder vertelt, het bedrijf weet het ook al lang voordat jij het zelf weet. En nu weet de veiligheidsdienst het dus ook.

‘Binnen de grenzen van de wet’

Dat betekent dat we ons naar een nieuw soort samenleving begeven. Het Verenigd Koninkrijk is al de meest bespioneerde, gecontroleerde en afgeluisterde democratische samenleving die er ooit is geweest. Daarover lijkt nooit te zijn gediscussieerd en ik kan me niet herinneren dat mij ooit is gevraagd ervoor te stemmen. Uit de GCHQ-documenten blijkt dat er een kloof bestaat tussen hoe de spionnen in het openbaar praten en hoe ze zich soms privé uiten. Het is bijvoorbeeld verbijsterend om te zien dat de rechtvaardiging voor de grootschalige onderschepping van ieders internetgebruik een clausule uit Ripa lijkt te zijn, die de onderschepping toestaat van boodschappen die ‘op z’n minst voor de helft uit het buitenland afkomstig zijn’. Gooi daar een general purpose certificate tegenaan van de minister van Buitenlandse Zaken, en bingo – je hebt volledige toegang tot het verkeer via bedrijven als Google en Facebook, omdat hun servers in het buitenland staan. Ik kan niet geloven dat dit de bedoeling was van de mensen die Ripa hebben geschreven en vast en zeker eerder dachten aan mensen die telefoontjes kregen uit bepaalde gebieden in Waziristan dan aan je babysitter die op zoek was naar goedkopere kousen.

De veiligheidsdienst lijkt te denken dat de regering automatisch het recht heeft om de hand te leggen op allerlei gegevens, alleen maar omdat we die aan Google en Facebook afstaan. Het is alsof enveloppen, dankzij een wereldwijd tekort aan kleverige gom, niet langer verzegeld kunnen worden, als gevolg waarvan de regering zich het recht toe-eigent om ieders brieven massaal te onderscheppen en te lezen.

In al het GCHQ-materiaal wordt enorm de nadruk gelegd op de wettelijke basis van de activiteiten, vooral met betrekking tot artikel 8 van de Human Rights Act, waarin staat: ‘Iedereen heeft recht op respect voor zijn privé- en gezinsleven, zijn huis en zijn correspondentie.’ Er wordt herhaaldelijk beweerd dat ‘de GCHQ binnen de grenzen van de wet opereert’ en dat afluisteren altijd ‘gerechtvaardigd, noodzakelijk en proportioneel’ moet zijn. Goed – het zou vreselijk zijn als dat niet het geval was. Maar als de GCHQ de wet zelden overtreedt, komt dat doordat de wet zo breed is opgesteld en geïnterpreteerd dat zij vrijwel onmogelijk te overtreden is.

In de documenten zijn nu en dan ook glimpjes zichtbaar van een andere houding. In een juridische briefing over de Human Rights Act worden voorbeelden genoemd van gevallen waarin de staat artikel 8 op legale wijze kan overtreden: ‘In het belang van de nationale veiligheid, publieke veiligheid of het economisch welzijn van het land, ter voorkoming van onrust of misdaad, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’ De notities merken op dat de nationale veiligheid, de openbare veiligheid en de zware misdaad momenteel de drie redenen zijn waarom de GCHQ mag afluisteren, maar daar wordt iets huiveringwekkends aan toegevoegd: ‘Er is geen enkele reden waarom de bevoegdheden van de GCHQ in de toekomst niet zouden kunnen veranderen, maar dit is wat we nu mogen doen.’ Toen ik dit las, liepen de rillingen over mijn rug. De totalitaire staat van George Orwells 1984 zou geen bredere juridische rechtvaardiging nodig hebben dan deze. Ze maakt het voor een regering werkelijk mogelijk om te doen en laten wat ze wil.

‘Dank u beleefd’

Op dát moment raakte ik ervan overtuigd dat de onthullingen van Snowden van cruciaal belang zijn, omdat de staat op het punt staat bevoegdheden te krijgen die geen enkele staat ooit heeft gehad. We moeten een openbare discussie voeren over die bevoegdheden, en over de begrenzing ervan.

In een tijd van bezuinigingen, waarin het gevoel algemeen is dat het vermogen van de staat om de welvaart van zijn burgers te garanderen op de terugtocht is, staat diezelfde staat op het punt de grootste stap ooit te zetten als het om zijn veiligheidsbevoegdheden gaat. In de openbaarheid is de staat aan het krimpen; in onze particuliere sfeer krimpt hij zozeer dat hij klein genoeg wordt om zich te kunnen verschuilen in onze telefoons, onze computers, onze auto’s, onze koelkasten, onze slaapkamers, onze gedachten en onze bedoelingen.

We hebben veel horen zeggen over het verschil tussen inhoud en metadata – waarbij ‘inhoud’ over de zaken gaat die in de communicatie worden uitgewisseld en ‘metadata’ over de wie en het wanneer, waar en hoe van die communicatie, maar niet over de inhoud. Het idee is dat de spionnen zich op de metadata concentreren en de inhoud negeren – zodat zij wel kunnen zien dat je babysitter inlogt op het web, waar ze dat doet en hoe lang, maar niet kunnen lezen waar ze nu precies naar op zoek is geweest. Dat onderscheid is wettelijk vastgelegd, zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten. Dat zou geruststellend zijn als er in de notities niet het volgende zou staan: ‘Het is het beleid van de GCHQ om alles min of meer hetzelfde te behandelen, of het nu om inhoud of om metadata gaat.’

Het beeld dat dit alles oplevert lijkt wel wat op het panopticon dat de filosofen van de verlichting aanbevalen als ontwerp voor de ideale gevangenis van de achttiende eeuw. De Franse filosoof Michel Foucault schreef erover in zijn boek Discipline, toezicht en straf. ‘Hij die onderworpen is aan een alziend oog en zich daarvan bewust is, neemt de verantwoordelijkheid op zich voor de beperkingen van de macht; hij zorgt ervoor dat ze spontaan van toepassing zijn op hemzelf (…); hij wordt het principe van zijn eigen onderwerping.’

Toen ik voor het eerst Foucaults beschrijving van het panopticon las, waar het individu in het centrum tegelijkertijd een hele menigte andere individuen kan zien en beoordelen, vond ik die briljant maar overtrokken. Nu lijkt het erop dat het iemands plan is geworden. Dit is wat we dreigen te worden: een samenleving die in cruciale opzichten een gigantisch panopticon is, waar de mensen met toegang tot onze geheimen alles kunnen zien, horen, onderscheppen en controleren.

De leden van de veiligheidsdiensten willen altijd meer instrumenten en bevoegdheden voor zichzelf en minder rechten voor ons. Ze zeggen nooit: ‘Dank u beleefd, zo is het mooi geweest, we hebben alles wat we nodig hebben.’

De communist onder je bed

Vanuit hun gezichtspunt bezien – waarbij ze steeds verder gaande geheime bevoegdheden willen hebben – zijn Al-Qaeda en zijn verwante organisaties de perfecte vijand. Omdat Al-Qaeda de kenmerken van een ideologie en een netwerk in zich verenigt, is het overal, is het onzichtbaar, en is het nooit gevaarlijker dan wanneer je het niet kunt zien.

De nieuwe nadruk op het anticiperen op daden van ‘losgeslagen’ terroristen maakt het gevaar alleen maar groter. Het gaat daarbij om de terreurdreiging die uitgaat van mensen die nog nooit op een misdaad zijn betrapt, geen bekende terroristische connecties hebben, onzichtbaar zijn en zich overal kunnen bevinden… Het is de ultieme versie van het spookverhaal over de ‘communisten onder je bed’. Hoe kan de staat ooit hopen ons tegen dat soort mensen te beschermen, als hij geen permanent, alomtegenwoordig en steeds verder ingrijpend toezicht kan uitoefenen?

Als we onze samenleving opnieuw willen organiseren om de strijd tegen de terreur te faciliteren, en als we die geheime oorlog tot de kern van onze democratische rechtsorde willen maken – wat de weg is die we zijn ingeslagen – dan moeten we dat in het openbaar bespreken.

In twaalf jaar van terroristische aanslagen in het Verenigd Koninkrijk zijn 53 mensen omgekomen, evenveel als in acht dagen van verkeersongelukken. De veiligheidsdiensten zullen daar onmiddellijk tegen inbrengen dat dit cijfer de terreurslachtoffers in het buitenland buiten beschouwing laat, evenals de levens die zijn gered dankzij hun geheime activiteiten – niets daarvan kan nu eenmaal bekend worden gemaakt zonder huidige en toekomstige operaties in gevaar te brengen.

Is dat rechtvaardiging genoeg voor de omvang en de reikwijdte van wat er met onze privacy gebeurt? Biedt het huidige regime van toezicht – waarbij hogere rechters de activiteiten van de GCHQ ‘in het geheim’ onder de loep nemen en daar een geheim verslag van uitbrengen – voldoende tegenwicht tegen de macht van de staat?

Tijd voor actie

De mensen begrijpen niet goed wat een politiestaat is. Dat is geen land waar de politie ostentatief in leren laarzen paradeert, dat is een land waar de politie kan doen en laten wat zij wil. Een veiligheidsstaat is een staat waarin de veiligheidsdiensten kunnen doen en laten wat zij willen.

We staan op de drempel van een nieuw soort samenleving, waarin sprake is van een ongekende penetratie van de staat in gebieden die we altijd als ons privédomein hebben beschouwd. Zijn we het daarmee eens? Als dat niet zo is, is dit onze laatste kans om die evolutie een halt toe te roepen. Onze bewindslui zullen zeggen wat alle bewindslui overal en altijd hebben gezegd: dat hun bedoelingen goed zijn en dat wij hen kunnen vertrouwen. Zij vinden dat voldoende garantie.

Maar wij hoeven die donkere weg niet verder af te gaan. Hier zijn twee specifieke voorstellen. Het eerste is dat aan degenen die toezicht uitoefenen op de veiligheidsdienst één of twee publieke figuren worden toegevoegd die bekendstaan om hun pleidooien voor de mensenrechten en transparantie van de overheid. De ‘kring van geheimhouding’ moet een paar mensen omvatten van wie bekend is dat ze niet zo happig zijn op het idee van geheimhouding.

Mijn tweede voorstel betreft een digitale bill of rights. De belangrijkste clausule uit dit document zou moeten zijn dat bij het digitale afluisteren eenzelfde mate van expliciete doelgerichtheid moet gelden als bij de onderschepping van brieven en gewone telefoongesprekken. Er mag geen sprake meer zijn van gaten in de wetgeving die de massale onderschepping van allerlei vormen van communicatie mogelijk maken. En er moet korte metten worden gemaakt met de veronderstelling dat de staat het recht heeft om zomaar in ons digitale leven te interveniëren.

© The Guardian

John Lanchester maakte naam met non-fictie én een roman, Capital, over de financiële crisis. Kapitaal verscheen in 2012 in Nederlandse vertaling bij uitgeverij Prometheus.

DOOR JOHN LANCHESTER

‘The Guardian vroeg me naar het materiaal van Snowden te kijken vanuit het perspectief van een romanschrijver die belangstelling heeft voor de manier waarop we nu leven.’

‘Als de GCHQ de wet zelden overtreedt, komt dat doordat de wet zo breed is opgesteld dat ze vrijwel onmogelijk te overtreden is.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content