Er zijn zo van die jobs die blijkbaar niemand nog wil: 40.000 vacatures in ons land raken maar niet ingevuld, zelfs niet met 600.000 werklozen. Onze verslaggever besloot het er toch maar eens op te wagen. Hij probeerde de voorbije weken vier acute knelpuntberoepen uit: van vrachtwagenchauffeur tot kinderverzorger. De ene baan lag hem al beter dan de andere. ‘Om 18.30 uur neem ik afscheid. Tot nooit meer.’

VRACHTWAGENCHAUFFEUR

‘En,’ vraagt mijn leermeester voor één dag bij het uitzwaaien, ‘zou je dit graag alle dagen doen?’ Ik wil de man niet schofferen, en zeg vriendelijk dat het niet meteen mijn ding zou zijn. ‘Maar ik heb wel veel opgestoken’, voeg ik er snel aan toe. Ik kijk op mijn horloge: 18.30 uur. Het is meer dan 14 uur geleden dat mijn wekker afging. 4.15 uur, ik wist niet eens dat een dag zo vroeg kon beginnen.

‘We gaan u niet in de watten leggen’, had de man van human resources meteen gewaarschuwd toen ik hem ons opzet voorlegde: het knelpuntberoep vrachtwagenchauffeur voor één dag uitoefenen. Zelf met een vrachtwagen rijden was geen optie, en niet alleen omdat ik geen rijbewijs C heb. Nieuwkomers moeten eerst meelopen met een ervaren ‘peter’, zoals ze dat noemen bij Wim Bosman, een van de grootste transportbedrijven in ons land. Mijn peter heet Hannes (27). Zijn (en mijn) werkdag begint om 5.15 uur: eerst een koffie, en dan de orders voor die dag bundelen. Hannes trekt richting Henegouwen. ‘Ik doe alleen binnenlandse distributie. De buitenlandse zendingen zijn vooral voor buitenlandse chauffeurs. Ik zou het niet zien zitten om ’s avonds in de vrachtwagen te slapen. Die buitenlanders zijn trouwens veel goedkoper voor onze bazen. Zij werken voor 900 euro per maand, wij niet.’ We trekken veiligheidsschoenen aan. De vrachtwagen laden hoeft niet meer, dat heeft de nachtploeg gedaan. Het is even voor 6.00 uur wanneer de tachograaf wordt aangezet. ‘Die registreert elke beweging: als ik laad en los, als ik pauze neem, als ik rijd. We mogen elke dag maximaal negen uur rijden, en twee keer per week tien uur. Om de vierenhalf uur zijn we verplicht een pauze van 45 minuten te nemen.’ Zo vroeg op de dag is er weinig verkeer. We zitten al snel op de E403 richting Kortrijk. We moeten 25 plekken aandoen. Eerste halte: Enghien.

Zwart geld

De werkgelegenheid in de transportsector neemt af door de crisis en de internationale concurrentie, maar toch is vrachtwagenchauffeur al jaren een structureel knelpuntberoep. ‘Er zijn weinig werkzoekenden die het juiste rijbewijs en/of de specifieke attesten hebben’, klinkt het bij de VDAB. ‘Het attest vakbekwaamheid en de verplichting om vanaf 2016 om de vijf jaar 35 uur opleiding te volgen zijn kwalitatieve drempels.’ De arbeidsomstandigheden spelen ook een belangrijke rol: de hoge werkdruk, de onregelmatige uren en, voor de internationale bestuurders, de lange afwezigheden. Hannes is afgestudeerd als opvoeder, en behaalde tijdens zijn vrijwillige legerdienst een rijbewijs C. Waarom werd hij vrachtwagenchauffeur? ‘Ik kan niet stilzitten, en ik ben graag onderweg. Ik werk graag veel, maar ik wil er wel goed voor betaald worden. Loon naar werken, en dat is hier het geval. Ik word per uur betaald, en verdien soms meer dan 2000 euro per maand. Zo kan ik mijn huis afbetalen.’ Hoeveel zwart geld daarbovenop komt? ‘Niets! Wij werken volledig in het wit. Ik weet natuurlijk wel dat dat niet overal zo is.’

Geen tattoos

Eenmaal aangekomen in Enghien, is er geen tijd meer voor praatjes. Hannes: ‘De race tegen de klok begint: deze klant opent om 10.00 uur, die klant sluit om 12.00 uur, nog een andere klant wil dat we tussen 13.00 en 14.00 uur komen. Die tijdsdruk is niet te onderschatten. Ik kijk er niet van op dat sommige chauffeurs als gekken rijden. Je moet elke dag die lading kwijt, hè. Mensen die dit beroep nooit gedaan hebben, snappen dat niet. Elke avond kom ik versleten thuis. Ik ga altijd om 21.00 uur slapen zodat ik de volgende dag weer uitgerust ben. Ik heb veel collega’s zien vertrekken die het fysiek niet aankonden.’ Managing director Rudi Debras, die ik enkele dagen later spreek, ziet nog verklaringen. ‘Sinds de legerdienst is afgeschaft, is de instroom kleiner. Het was daar dat de mensen hun rijbewijs behaalden. Het negatieve imago speelt ook een rol: vrachtwagenchauffeurs worden nog altijd afgeschilderd als cowboys. En dan is er nog de concurrentie van de Oost-Europese chauffeurs. Dat is inderdaad een probleem, maar dat zal blijven duren zolang er geen sociaal Europa is. Ik geloof wél dat de Belgische chauffeurs een toekomst hebben: zij zijn uiteindelijk de ambassadeurs van onze firma, en ik weet dat, zeker op binnenlandse distributie, de klanten zich graag vereenzelvigen met een chauffeur.’

Het lijkt me best eenzaam, zeg ik, als we rond vijven terug naar huis rijden. Hannes vindt het blijkbaar niet zo erg. ‘Ik heb niet graag dat anderen over mijn schouders meekijken of ik goed aan het werken ben. Ik ben graag op mijn gemak. Je zit natuurlijk veel uren alleen. Weet je dat ik soms tegen mezelf begin te praten? Hele verhalen steek ik af, over wat ik ’s avonds in de bureaus zal vertellen.’ Klinkt niet echt stoer, toch? Hij lacht. ‘Je hebt gelijk: ik heb geen tattoos of piercings. Trouwens, onze bazen houden daar niet van. Wij moeten goed overkomen bij de klanten. Wat we wel allemaal gemeen hebben, is een groot bakkes (lacht).’

Het is 18.30 uur als we afscheid nemen. Tot nooit meer.

KELNER

‘Het is niet makkelijk om goeie kelners te vinden.’ Stéphane Buyens windt er geen doekjes om wanneer hij mij verwelkomt. ‘Een goeie kelner zal nooit zonder werk komen te zitten. Maar het is hard werken, dat klopt. En wie wil dat nog doen? Niemand. We hebben een generatie luiaards gekweekt.’

Stéphane Buyens, bekend van het VTM-programma Chef in Nood, is chef-kok van restaurant Le Fox in De Panne. In zijn tweesterrenzaak word ik ingewijd in de geheimen van het kelnerschap, een hardnekkig knelpuntberoep. Kandidaten worden doorgaans afgeschrikt door onvoorspelbare en onregelmatige uren, weekendwerk en een laag loon – zeker nu het zwartwerk harder aangepakt wordt. Een kelner staat met 2084 euro bruto helemaal onder aan de lijst van maandlonen in de privésector (al vullen overuren en fooien dat bedrag wel aan). Tegelijk wordt er veel van hen verwacht: een kelner is, zeker in een sterrenzaak, hét uithangbord. Hij moet présence hebben, een goed voorkomen hebben, fysiek paraat en sociaal vaardig zijn. ‘Veel kandidaten voldoen niet aan die eisen’, zegt Stéphane. Ik kan een dag meelopen in de slipstream van maître d’hôtel Vincent, ook de sommelier des huizes. Hij werkt al 23 jaar in deze zaak, een uitzondering in de horeca.

Let the show begin

Afspraak op een vrijdagochtend, 9.45 uur. De vier kelners druppelen binnen. Iedereen draagt een los polotruitje. Het keuken- en schoonmaakpersoneel is al even bezig. Om 10.00 uur beginnen we aan de mise-en-place: alles wordt klaargezet voor de lunch. De samenwerking is van een vloeiende, bijna machinale perfectie. ‘Zo hoort dat in een zaak als deze’, zegt Vincent. ‘Ik heb geen tijd om de anderen te controleren.’

Het is snel 11.30 uur. Tijd om te eten. Geen vijfgangenmenu voor deze jongens, wel hamburgers met frietjes. ‘Het werk is vooral fysiek heel zwaar. Ik lig ’s nachts soms wakker met verkrampte benen’, legt Vincent uit. ‘Het is ook niet gemakkelijk om naast het werk een sociaal leven te hebben. Ik heb een vrouw en een zoontje, maar ik zie hen veel te weinig. Gelukkig is mijn vrouw ook zelfstandig, zij weet wat hard werken is. Ze heeft een zaak verderop in de straat. Als ik even kan, spring ik er binnen. Als je omgeving je niet steunt, hou je dit niet vol. Maar toch doe ik het graag. Als je die passie niet hebt, moet je er niet aan beginnen.’

Om vijf voor twaalf veert iedereen op, richting kleedkamer. ‘Let the show begin‘, roept Stéphane. En een show wordt het. De kelners strak in het pak, rug recht, gezicht stoïcijns. De omschakeling is een schok. Gedaan met de vrolijke onderonsjes: als de klant wil praten zal de kelner meepraten, anders niet. Ik moet even aan de kant: een nieuwkomer-voor-één-dag mag de machine niet ontregelen. De meeste klanten nemen het lunchmenu van drie gangen of het degustatiemenu van vijf gangen. Vincent fleurt helemaal op. Hij charmeert de klanten met zijn wijnkennis en serveerkunsten. Hij straalt geluk uit. Vreemd. In geen enkel ander knelpuntberoep heb ik die passie gezien. De service verloopt rimpelloos. Wordt er dan nooit een fles wijn teruggestuurd? ‘Nee! Ik maak zelf de selectie, open de flessen, en proef ze. Er mag niets fout gaan.’

Dalende inkomsten

De show eindigt om 15.30 uur. De klanten betalen aan de gastvrouw in de receptie. Ik doe weer mee. We ruimen de zaal op, daarna heeft iedereen pauze. Vincent gaat een uurtje tennissen. Ik spreek Stéphane aan over het lage loon, een belangrijke verklaring voor het tekort aan kelners. ‘Het officiële loon ligt inderdaad laag, zeker in vergelijking met wat we van hen verwachten. Ze verdienen wel wat meer door de vele overuren. Zwart geld? Nee, dat niet. Onze klanten betalen hoofdzakelijk met een bankkaart. Sommigen geven wel een fooi. (denkt na) In totaal een 500 à 1000 euro per maand. Dat wordt verdeeld onder het dienstpersoneel. Waarom we de lonen niet optrekken? (windt zich op) Omdat we niet kunnen! De loonlasten zijn te hoog. En die geregistreerde kassa met black box die binnenkort wordt ingevoerd, zal er nog meer een knelpuntberoep van maken. Kelners zullen minder in het zwart uitbetaald worden, maar dat betekent niet dat hun reële loon zal stijgen. Hun inkomen zal dus dalen. Kijk, het is simpel: als alles volgens het boekje moet, moeten we onze prijzen verdrievoudigen. Dan kunnen we onze kelners meer betalen. Maar wie zal dan nog komen eten?’

Het is 18 uur. De show begint weer van voor af aan. Mijn tweede werkdag, maar dan op dezelfde dag.

TELEVERKOPER

‘Dag mevrouw, u spreekt met Ines, energieadviseur. Ik bel u met een goed aanbod voor…’ ‘Ah, dan haak ik in’, is het enige wat we aan de andere kant van de lijn horen. En klik, telefoon dicht. ‘Ze is nog zo beleefd om te zeggen dat ze zal inhaken.’ Ines kijkt me aan en ziet me blazen. Ik zet mijn hoofdtelefoon even af. Ze lacht. ‘Je mag zoiets niet persoonlijk nemen. De mensen zijn niet boos op je, ze willen gewoon niet horen wat je te vertellen hebt. Zo zullen we nog veel telefoontjes hebben. Ik draai de rollen om: ik denk dat die vrouw door in te haken een mooie kans heeft gemist.’

Het is donderdag, 14.00 uur. Ik ben televerkoper, of in newspeak: medewerker callcenter – sinds jaren een knelpuntberoep. Het beroep heeft een onaantrekkelijk imago, de werkuren vallen vaak buiten de kantooruren, en de telefoongesprekken die keer op keer worden afgewimpeld zorgen voor frustratie. Het was niet makkelijk om een ‘contactcenter’ te vinden dat mij voor één dag in dienst wou nemen. Arbeidsmarktexpert Jan Denys had me gewaarschuwd: ‘Niet alle contactcenters werken op een bonafide manier. De anderen zullen u geen inkijk in hun bedrijf geven.’ De groep N-Allo, een dochterbedrijf van Electrabel, bleek wel bereid. Afspraak in de vestiging in Gent voor de vroege shift: van 9.00 tot 17.30 uur. De late shift is van 11.30 tot 20.00 uur. De meeste medewerkers wisselen af: de ene week de vroege, de andere week de late. Ook op zaterdag wordt er gewerkt. Net als andere nieuwkomers krijg ik eerst een integratiebad. ‘Customer care, telesales en telemarketing, dat zijn onze drie opdrachten’, vertelt HR-assistent Christel. Ze heeft twee jaar aan de telefoon gezeten voor ze promoveerde. Customer care is inbound: de klant belt zelf naar N-Allo, dat voor verscheidene bedrijven de klantenservice verzorgt. Telesales en -marketing zijn outbound: de medewerkers bellen de klant op om producten en diensten te verkopen.

Filip heet Arseni

Zelf aan de telefoon plaatsnemen, blijkt er niet in te zitten. ‘Nieuwkomers moeten eerst een grondige opleiding volgen van enkele weken’, zegt Christel. ‘Onderschat het werk niet: je moet op de hoogte zijn van alle diensten, van de tarieven en de facturatiegegevens van onze opdrachtgevers. Stel nu dat jij de lijn opneemt, en iemand vraagt je iets over een specifieke dienst van een leverancier waarvoor wij werken. Weet je dan wat je moet antwoorden?’ Nee, dus. Ik krijg wel een hoofdtelefoon en schuif aan tafel bij Arseni, een jongeman die sinds vorige maand vast in dienst is. Hij doet vandaag alleen outbound: ex-klanten van een energieleverancier teruglokken. Pas bij het derde telefoontje neemt er iemand op: een man die de aanbiedingen van de energiebedrijven kennelijk moe is. ‘Ik heb geen zin meer om over te stappen, zelfs niet als u een goedkoper tarief hebt.’ Arseni dringt tot driemaal toe aan, maar sluit vervolgens beleefd af – drie keer proberen is een stilzwijgende afspraak in het bedrijf. De computer maakt meteen verbinding met een nieuwe klant. Deze man des huizes is wel bereid om de overstap te maken: nog maar ons vierde telefoontje, en al raak. ‘Als het goedkoper is, hè.’ Klant nummer vijf wacht. ‘Dag mevrouw, u spreekt met Filip, energieadviseur.’ Ik kijk op – het was nog niet tot me doorgedrongen dat Arseni aan de telefoon Filip blijkt te heten. ‘Ik wil vermijden dat klanten moeilijke vragen stellen’, glimlacht Arseni. ‘Ik ben van Bulgaarse afkomst, maar dat wil ik niet laten merken.’ Wordt hij daartoe verplicht? ‘Nee, ik heb het zelf beslist. Ik wil niet geconfronteerd worden met vragen over mijn naam of mijn afkomst.’

Afgewezen worden

Ik spreek Arseni nog even tijdens de lunch. Dat televerkoper een knelpuntberoep is, verbaast hem. ‘Dat zal aan het negatieve imago liggen, zeker? De werkomstandigheden zijn goed. Ik werk acht uur per dag, en nooit in het weekend. Dat is ideaal als je een zoontje hebt.’ Of het niet zwaar is, zo telkens afgewezen worden. ‘Als mensen geïrriteerd reageren, is dat niet leuk. En als het enkele keren na elkaar gebeurt, adem ik eens goed in en uit, ga ik een sigaretje roken en doe ik weer verder.’

Christel van HR komt erbij zitten. Het negatieve imago van de sector steekt, zegt ze. ‘Sommige bedrijven eisen pushverkoop: medewerkers moeten opdringerig te werk gaan. Dat doen wij niet. Maar dat is wel een van de redenen waarom het moeilijk is om mensen te vinden.’ Ines, bij wie ik na de middag aan tafel schuif, ziet een andere verklaring. ‘Dit beroep is niet voor iedereen weggelegd. Je moet goed kunnen praten, je mag je niet snel laten afwijzen, je moet mensen kunnen overtuigen, en je moet je over frustraties heen kunnen zetten.’

Het is bijna 17.30 uur. We zijn tientallen telefoontjes verder: veel mensen die niet opnemen, veel anderen die inhaken, en nu en dan toch iemand die bereid is te luisteren. Mijn oren tintelen. ‘Ik ben soms doodmoe als ik thuiskom’, zegt Ines. ‘Niemand begrijpt dat. Behalve jij nu. (lacht) En toch doe ik dit graag. Het loon is redelijk goed, en ik vind het best gevarieerd. Elk telefoontje is anders.’

BEGELEIDER (GEWONE) KINDEROPVANG

‘Ik wil niet dat het artikel een negatieve perceptie over het beroep creëert.’ Mireille Verwilst, drijvende kracht achter kinderdagverblijf Beregoed in Gent, is op haar hoede. De sector beleeft moeilijke tijden. De vraag naar kinderopvang is groter dan het aanbod, de wachtlijsten zijn lang. ‘Wij hebben plaats voor 87 kinderen’, vertelt ze. ‘De wachttijd is gemiddeld één jaar. Dat is zeer lang voor jonge mensen.’ De vraag naar begeleiders is ook groter dan het aanbod. Een begeleider in de gewone kinderopvang (dus niet de buitenschoolse) is al jaren een kwalitatief knelpuntberoep – er zijn genoeg kandidaten, maar ze voldoen niet allemaal aan de gestelde eisen. En dan is er nog de horror die Kim De Gelder in januari 2009 aanrichtte, wat een angstpsychose door de sector joeg. De kinderdagverblijven zijn sindsdien beter beveiligd. Zelfs ouders en grootouders lopen niet zomaar binnen en buiten.

‘Geen mannenwerk’

In de voormiddag sluit ik aan bij de groep van de baby’s. Een van de kleintjes begint op slag te huilen. ‘Nu maar hopen dat er geen domino-effect volgt’, lacht de oudste van de twee begeleidsters. Zij werkt al dertig jaar in de sector. ‘Een kind dat huilt, dat went nooit. Echt niet. Dat raakt altijd. Het lawaai is niet te onderschatten, maar toch zou ik nooit een ander beroep willen. Ik voel dat veel nieuwkomers met een foute ingesteldheid aan de job beginnen. Ze denken dat het allemaal wel vanzelf zal gaan. Maar dat is niet zo. Ik kom soms uitgeput thuis, en moet dan in alle stilte tot rust komen.’ Ik ben blij dat de baby snel stopt met huilen, en net als de rest braaf gaat spelen. Als vader van een dochtertje van tien maanden weet hoe ik ze kan bezighouden, eten geven en verschonen, maar veel hoef ik hier niet te doen – dat laten de twee enthousiaste moederkloeken niet toe. ‘Kijk maar hoe wij het doen. Dit beroep is niet meteen iets voor mannen. Dat zie ik thuis ook: mijn man kan beter met de kinderen omgaan als ze wat ouder zijn. En zeg nu zelf: het is voor een jongen van zestien jaar toch niet stoer om te kiezen voor kinderopvang?’ Toch werkt er één mannelijke begeleider in het kinderdagverblijf. Een verrijking, daar zijn alle begeleidsters het over eens. ‘Het zou zelfs goed zijn mochten er meer mannen zijn. Zij hebben een andere, luchtiger aanpak, wij zijn meer gevoelsmensen.’

Mireille komt er even bij zitten. ‘Ik heb pareltjes van begeleiders, maar ik heb er ook al veel zien vertrekken die het niet aankonden. Meisjes die op hun achttiende afstuderen, zijn niet klaar om een groep van vijftien kinderen te begeleiden. Kinderopvang zou op z’n minst een opleiding op technisch niveau moeten worden. Ook de eenjarige opleiding van Syntra is onvoldoende. Allez, die studenten hoeven amper twee weken stage te volgen. Veel te weinig! De beste opleiding is die van het volwassenenonderwijs: die duurt vier semesters. En dan is er nog de motivatie. Sollicitanten denken: we zien graag kinderen, dus dit is iets voor ons. (fel) Dat is fout, hé! Iedereen kan een poep afkuisen, maar niet iedereen kan op een warme, open en geduldige manier omgaan met een groep kinderen. Wij verwachten zeer veel van onze medewerkers, ja. Je gaat dan ook om met de grootste schatten van de mensen: hun kinderen.’

Ondergewaardeerd

Na de middag volg ik de peutergroep. Die kinderen doen eerst een dutje, en spelen dan in de gang of buiten in de zon. Een van de begeleidsters is bezig aan haar laatste weken, ze wordt inspecteur bij de politie. ‘Ons beroep is ondergewaardeerd. Dat is een van de redenen waarom ik vertrek. Het opleidingsniveau moet omhoog, waardoor ook de rest omhoog kan: de kwaliteit van de begeleiders, de waardering, het loon. De mensen die nu voortstuderen, kiezen na hun studie niet voor kinderopvang maar voor verpleging of onderwijs. Maar goed, ik heb het dertien jaar graag gedaan – je krijgt zo veel liefde van de kinderen. Bij de politie zal dat anders zijn: ik zal veel meer miserie zien.’ Mireille erkent dat het loon niet hoog ligt. ‘Een startloon bedraagt 1878 euro bruto. Maar ik denk niet dat dat een struikelblok is. Verdient een startende bediende dan zo veel meer?’

We bereiden het vieruurtje: een banaan, een boterham, wat melk. De kinderen genieten ervan, de begeleiders ook.

* VDAB-cijfers van 2012. Uitzendopdrachten niet inbegrepen.

DOOR PAUL COBBAERT, FOTO’S ELLEN GOOVAERTS

‘De tijdsdruk is niet te onderschatten. Ik kijk er niet van op dat sommige chauffeurs als gekken rijden. Je moet elke dag die lading kwijt, hè.’

‘Een goeie kelner zal nooit zonder werk komen te zitten. Maar het is hard werken, en wie wil dat nog doen?’

‘Als mensen me een paar keer na elkaar afwimpelen, adem ik eens goed in en uit, ga ik een sigaretje roken en doe ik weer verder.’

‘Meisjes van 18 zijn niet klaar om een groep van 15 kinderen te begeleiden. Kinderopvang moet op z’n minst een opleiding op technisch niveau worden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content