In zijn nieuwe roman verfijnt Walter van den Broeck zijn visie op het engagement van de literatuur.

Walter van den Broeck opent zijn nieuwe roman Een lichtgevoelige jongen met een eigenaardige mededeling. Hij draagt het boek op aan ‘Cyriel, Stijn, Nest, Felix, Gerard, Lowie, Piet, Hugo en al die anderen’. Hiermee bedoelt Van den Broeck ongetwijfeld een reeks Vlaamse schrijvers, van Cyriel Buysse tot Hugo Claus. Het boek bevat trouwens tal van kleine allusies op hun werk; een zin als ‘Mensen, daar is soms niet aan uit te kunnen’, is een zo goed als letterlijk citaat uit het werk van Gerard Walschap.

Het gaat niet zomaar om een vriendelijke groet aan de collega’s. De opdracht is een statement, meer bepaald een eresaluut aan de literatuur. Niet uit zelfgenoegzaamheid, maar omdat Van den Broeck kennelijk de behoefte voelde om andermaal de nadruk te leggen op zijn geloof in de kracht van de literatuur en in het literaire engagement, een nu misschien wat uit de tijd lijkende ambitie. Maar dat geloof toont hij vooral in Een lichtgevoelige jongen zelf, waarmee hij een nieuwe stap zet in zijn al omvangrijke en literair zowel ambitieuze als integere oeuvre.

De nieuwe roman lijkt in vele opzichten een voortzetting van Van den Broecks inmiddels al klassiek geworden Brief aan Boudewijn (1980). Het vertrekpunt is opnieuw de biotoop waarin hij opgroeide, de arbeiderswijk (de ‘cité’) bij de fabrieken van Olen. Het verhaal speelt zich af op 22 juni 1953, een bloedhete dag. ’s Ochtends gaat het 12-, 13-jarige hoofdpersonage nog naar school, maar na de middag heeft hij vrij – de onderwijzers hebben ‘conferentie’ over, niet toevallig, de nieuwe spelling – en trekt hij naar ‘Overdevaart’, een nog ongerept landelijk gehucht dat veel beloften inhoudt. Niet alleen zijn daar legeroefeningen aan de gang (altijd opwindend voor jonge tieners), bovendien woont daar Martha, het meisje op wie hij verliefd is.

Opvallend is dat het hoofdpersonage luistert naar de naam Valentijn – hij wordt soms ook wel Stijn genoemd, of Snoek, of Juleke, het wemelt van de bijnamen – en dus niet Walter van den Broeck. Toch heeft de jongen alles om zo te heten, zoals het gezin waarin hij opgroeit, net als de autobiografische verteller van Brief aan Boudewijn of het vierluik Het beleg van Laken. Het staat al in de al geciteerde opdracht: Een lichtgevoelige jongen bevat zowel ‘echte’ als verzonnen personages en gebeurtenissen, maar de verteller is dus verheven tot een fictief personage, en bijgevolg tot literatuur.

KEERZIJDE VAN DE IDYLLE

De roman begint monter en opgewekt, met tal van gedetailleerd beschreven taferelen uit het kinderleven, al hangt over de luchtigheid een schaduw van dreiging en onheil. Op de achtergrond woedt de Koude Oorlog: de Koreaanse oorlog is volop aan de gang en in de VS worden de atoomspionnen Ethel en Julius Rosenberg geëxecuteerd. Dichterbij is er een gespannen gezinssituatie, de schier ondraaglijke hitte of het onbekende van wat een nieuwe school moet brengen. Maar er heerst ook nogal wat grofheid in die op het eerste gezicht onschuldige kinderwereld. Ze doet aanvankelijk wat grappig aan, maar algauw blijkt ze een structureel gewelddadig karakter te hebben: de bijnamen zijn zelden onschuldig of flatterend bedoeld, kiesheid tussen de kinderen is ver te zoeken, pesten op school bestond in 1953 ook al, zeer geregeld worden klappen en kniestoten uitgedeeld. Met enige systematiek worden de mensen van Overdevaart minachtend als ‘boerenkloten’ omschreven.

Bij hen ontdekt Valentijn een nieuwe wereld, die primitiever en authentieker is, chaotischer, nog niet aangeraakt door de moderne tijd en de kleinburgerlijke orde die zich al in de cité heeft aangekondigd. De jongen voelt zich bedwelmd in dat bijna bucolische landschap onder de zomerzon, waar hij zich geheel ontheemd voelt. Tegenover de spontane, hartelijke bewoners van het gehucht waar hij daar in Overdevaart terechtkomt, moet hij stilaan zijn minachting laten varen.

Maar dan volgt al spoedig een dubbelzinnige ontnuchtering, wanneer hij er getuige wordt van ontstellende brutaliteiten. Dubbelzinnig, want schijnt Valentijn een authentieke wereld in Overdevaart aan te treffen, hij moet tegelijk de realiteit aanvaarden dat het idyllische ook een veel minder fraaie keerzijde bezit.

Van den Broeck kiest bij het vertellen van deze ervaring niet voor een of ander literair realisme, dat zou pretenderen de waarheid bloot te leggen. Onder de vertelling schuilt het besef dat literatuur zich niet in de plaats van de realiteit kan stellen door ze te imiteren, maar integendeel die optie moet problematiseren door ze te gebruiken als grondstof voor een constructie, een zorgvuldig gecomponeerde roman. Van den Broeck kiest resoluut voor de strategie van de fictie, de leugen zo men wil, het verzinsel, de creatie die inzicht verschaft, maar die ook haar plaats kent. Valentijn trekt met een fototoestel naar Overdevaart, waarmee hij zichzelf tot een waarnemer maakt. Hij maakt foto’s, laat mensen ‘onnatuurlijke’ poses aannemen en integreert zich niet door aan de realiteit deel te nemen, maar door erover te vertellen – te schrijven.

Dat is wat de schrijver doet: in zijn sensibiliteit een intrinsieke wreedheid in de wereld herkennen door aan de zijlijn te blijven staan. En die door erover te vertellen – te liegen – die wereld weer een beetje draaglijk kan maken, opdat ‘al die nietsvermoedende mensen’ dan toch ‘ongestoord konden slapen en morgen weer opgewekt aan de slag konden’. Het is een opdracht.

Walter van den Broeck, ‘Een lichtgevoelige jongen’, De Bezige Bij, Amsterdam, 210 blz., 730 fr. (18,10 euro).

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content