Marnix Verplancke

Haar debuutroman doet denken aan Salman Rushdie, maar ook aan Fawlty Towers. Een interview met de Brits-Jamaicaanse schrijfster Zadie Smith.

Blij dat ik eens iets over mijn boek kon vertellen’, zegt ze na het interview. ‘In Engeland willen ze alleen maar weten wie mijn vriendje is en wat we samen zoal uitvreten.’ Op korte tijd is de Londense, uit een Brits-Jamaicaanse huwelijk geboren Zadie Smith in eigen land uitgegroeid tot een ware sensatie.

Net afgestudeerd stuurde ze twee jaar geleden de eerste tachtig pagina’s van een manuscript naar een uitgever. Er werd haar prompt een voorschot van 250.000 pond uitbetaald, een ongehoord bedrag voor een debuut. Dit voorjaar verscheen dan het uiteindelijke resultaat: White Teeth, en de Britse kritiek had woorden tekort om het boek te loven. Natuurlijk werd ook eminence grise Salman Rushdie van stal gehaald, niet alleen als ijkpunt – genre ‘Zadie Smith is de nieuwe Rushdie’ – maar ook om het boek te recenseren, en als we het omslag van de Nederlandse vertaling van het boek mogen geloven, was ook hij in de wolken: ‘Ik was verrukt van Witte tanden. It has…bite.‘ En het moet gezegd, Smiths boek is uitzonderlijk goed.

Witte tanden is een breedvoerig, satirisch epos over de manier waarop drie Londense families gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw met elkaar in contact komen en op elkaar reageren. De blanke Archie Jones en de Aziatische Samad Iqbal leren elkaar kennen in een Britse tank in Roemenië, op het einde van de Tweede Wereldoorlog. Eens terug thuis zetten ze hun vriendschap verder in dagelijkse ontmoetingen in de lokale pub. Archie trouwt uiteindelijk met de zwarte Clara, Samad met de hem volgens de traditie beloofde Alsana. Hun kinderen groeien samen op in een Engeland dat steeds liberaler en internationaler wordt. En het is daar dat de familie Chalfen haar intrede doet. Moeder schrijft tuinboeken, vader is een van de leidende figuren in de genetische-manipulatiewereld. Wat hen echter onvergetelijk maakt is hun karikaturaal-progressieve instelling. Dreigen de Jones of de Iqbals van de tweede generatie op een verkeerd spoor te raken, ma en pa Chalfen zullen ze met hun ‘sociale manipulatie’ wel even redden. Voeg aan deze cocktail nog een snuifje religieus en ethisch fundamentalisme toe en je bekomt een explosief mengsel dat in de handen van Zadie Smith uitgroeit tot een schitterend vuurwerk.

Zijn uw personages niet vooral op zoek naar zichzelf?

Zadie Smith: Persoonlijk geloof ik daar niet zo in, net zomin als in de zoektocht van de migrant naar zijn roots. De essentie van het ik is een illusie. Wie je werkelijk bent is de concrete persoon, van dag tot dag, en dat verandert constant. Ik denk niet dat ik veel zou opsteken van een reis naar Jamaica om er mijn eigen wortels te gaan zoeken.

Mensen laten zich al te gemakkelijk door hun afkomst binden. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Ik ken natuurlijk wel mensen die naar Afrika of India trekken en heel opgewonden terug thuis arriveren, maar persoonlijk interesseert me dat niet. Wat me interesseert is wat iemand Jamaicaans maakt, of Engels. Is het meer dan een reeks gebruiken en manieren? In het bloed kan het niet zitten, toch? Dat is toch veel te irrationeel. Maar precies omdat het irrationeel is, is het misschien wel het meest natuurlijke gevoel. Ik voel dat er iets in mij moet zijn dat essentieel Jamaicaans is. Ik kan op een bepaalde manier dansen en zingen. Maar terzelfdertijd geloof ik ook dat je best een Iers jochie van twee op Jamaica kan plaatsen en dat hij, eens volwassen, net zo Jamaicaans zal zijn als alle anderen. Het is niet genetisch, ook al lijkt het er soms heel sterk op dat het wel zo is.

Vandaar dat u zich meer Engels dan Jamaicaans voelt. Maar wat is dat, Engels zijn?

Smith: Een reeks diep in de mens gegraveerde opinies en gedragingen. Iedereen zegt me dat ik de meest Engelse persoon ben die ze kennen. En daar is wel iets van: ik haat reizen en ik kan geen glas drinken zonder er meteen veertig achterover te slaan. En daar is niets mis mee. Het loopt pas verkeerd wanneer je er trots op wordt. Ik hou van het land, ook al wanhoopt iedereen in de rest van Europa bij de gedachte dat de Engelsen komen. We hebben ook onze goede trekken, weet je.

O ja?

Smith: We hebben bijvoorbeeld hele goede boeken geschreven.

Toegegeven, maar waarom gaan die zo vaak over tanden?

Smith: In zijn nieuwe boek Experience gaat Martin Amis ook pagina’s lang door over zijn tanden. Nogal wat bekende Engelse schrijvers hadden verschrikkelijk rotte tanden. Het hangt samen met wat het betekent Engels te zijn, net zoals de twaalf eerste afleveringen van Fawlty Towers. Het gaat allemaal over een land wat ooit groots was en het nu moeilijk heeft in te zien dat dit niet langer zo is. Van een mond rotte tanden gaat er een zekere verwaandheid uit: ik ben een groot schrijver en ik onderwerp me niet aan zo’n garnaal van een tandarts, met zijn haakjes, boortjes en tangetjes. Onlangs ben ik ook naar de tandarts geweest met een eerste slechte tand. Ik voelde me heel kwetsbaar en dacht onophoudelijk aan de dood.

Voelt u geen nood aan een andere verbondenheid dan het Engels zijn?

Smith: Toch wel, maar dan op familieniveau. Het gezin en de familie zijn voor mij bijvoorbeeld veel interessanter onderwerpen dan de liefde tussen twee mensen. Mijn eigen familie is helemaal niet zo bezig met verwantschap, in tegenstelling tot heel wat andere, veelal Aziatische families. We zien elkaar wel heel regelmatig, maar het is geen obsessie voor ons. Het succes van de Aziatische gemeenschap in Engeland is volgens velen te wijten aan het belang dat zij aan strikte familiebanden hechten. Een familie die haar leden beschermt is machtig, zien zij in. Maar ook daar merken we dat de jongste generatie los wil van die familie. Als de familie bij elkaar houden betekent de kinderen dwingen tot iets wat ze niet willen, zitten we duidelijk fout. Onlangs zag ik in de metro nog een Indisch gezin waarvan de ouders heel traditioneel gekleed gingen en de kinderen vrij Westers. Ze spraken een mengeling tussen Engels en Punjabi, maakten grapjes en leken volkomen gelukkig. Zo zou het altijd moeten zijn, maar het ligt niet voor de hand. Sterke familiebanden geven niet alleen macht, zij maken de assimilatie ook praktisch onmogelijk. Voor Afrikaanse migranten liggen de zaken bijvoorbeeld helemaal anders. Het gezin speelt voor hen maar een bijrol. De vaders leggen het aan met verschillende vrouwen. Vriendschap is veel belangrijker. Het resultaat is dat de zwarte gemeenschap veel meer verbrokkeld is en dat ze zich veel gemakkelijker aan de Westerse manier van leven kan aanpassen. Welke manier van leven nu het beste is? Ik zou het niet weten.

Soms krijgen we de indruk dat migranten geen probleem zijn tot er zich een aantal belangengroepen mee gaat bemoeien. Het probleem ontstaat pas wanneer het moedwillig geschapen wordt.

Smith: Het is alsof je je kinderen zou verbieden te roken. Je mag er zeker van zijn dat ze er dan mee beginnen. Zo is het inderdaad met de migrantenjongeren van de tweede generatie ook. Doordat de ouders er een probleem van maken dat ze niet genoeg aandacht besteden aan de traditionele gebruiken, krijgen die jongeren er pas echt een afkeer van. Het beste is het hen zelf te laten uitzoeken. Mijn ouders waren heel liberaal. Ik deed praktisch wat ik wou, en uiteindelijk heb ik mijn eigen morele regels opgebouwd, wat in feite betekent dat ik me gewoon aangepast heb, maar zonder dwang.

Dreigen die jongeren zo niet misbruikt te worden?

Smith: O ja, en niet alleen de onbekenden. Wanneer ik schrijf over welmenende jonge gasten die ten prooi vallen aan godsdienstig of ethisch fundamentalisme denk ik daarbij ook aan figuren als John Lennon, Jimmy Dean en Marlon Brando. Het waren antihelden die door anderen voor hun kar gespannen werden. Ze werden gedwongen dogmatisch te zijn over zaken waarover ze waarschijnlijk helemaal niet dogmatisch wilden zijn. John Lennon was iemand met heel verscheiden ideeën. Zowat iedere week zei hij weer iets anders. Naar het einde van zijn leven toe deed hij dat veel minder. Hij begon zichzelf als de woordvoerder van een groep te zien. Als kunstenaar kun je zoiets niet maken.

Mensen denken nogal eens dat hetgeen ze dogmatisch verdedigen hen ook bepaalt, maar dat is niet zo. Dogmatisme en de verspreiding van het eenzijdige denken door de massamedia hebben de voorbije eeuw getekend. Een van de passages die bij de eindredactie van het boek gesneuveld zijn speelde in 1927, toen het Wembleystadion gebouwd werd om er een wereldtentoonstelling in te houden. Het stadion was een soort themapark waarin alle door de Britten gekoloniseerde landen hun kleine plekje hadden. Je had dus een klein Afrika en een klein India en in het midden lag er een nepmeer. Toen koning George de tentoonstelling opende demonstreerde hij een grote Britse uitvinding, de radiofoon. Hij sprak, waarna zijn woorden naar alle kolonies gingen en er een paar minuten later van overal reacties binnenstroomden. Dat soort hubris – de koninklijke Britse stem die de wereld omspant – vind ik angstwekkend. Voor veel Britten is die hubris ook verbonden met het lot. Wij waren in zekere zin gekozen om de halve wereld te koloniseren en naar de beschaving te leiden. We zien onszelf als een vrij seculier land tegenwoordig, maar wanneer je naar het verleden kijkt, zie je dat we door een goddelijke manie gedreven werden. In de negentiende eeuw werd alles in de naam van god gedaan, en nu staan we versteld van het islamitisch fundamentalisme. Maar wat is het verschil? Heel wat fundamentalisten zijn een stuk minder bloeddorstig dan de officiële vertegenwoordigers van de Engelse staat dat een eeuw geleden waren. Wie heeft wie hier dan de les te lezen?

U zegt trouwens dat fundamentalisme veel meer met traditie dan met godsdienst te maken heeft.

Smith: Kijk naar de Taliban. Hun acties draaien volledig om cultuur, niet om religie. Zij willen Iran Iraans houden en Afghanistan Afghaans. In hun hele retoriek komt god natuurlijk ter sprake, maar in feite is die maar bijzaak. Waar het echt om draait is identiteit en een verzet tegen de Amerikaanse duivel. Het is opvallend dat wanneer je moslims over het kwaad hoort spreken, ze het over Amerika hebben en niet over de duivel. Dat concept bestaat niet in de islam. Het draait allemaal om het Westerse kwaad. Het is een strijd tussen culturen, niet tussen goed en kwaad als ethische categorieën. Wanneer je jonge, religieus geïnspireerde jongeren hoort fulmineren tegen dat duivelse Amerika moet je trouwens toegeven dat ze ergens wel een punt hebben. Het is een land vol misdaad en drugs, bestuurd door de slechtste politici die het als hun taak zien de rest van de wereld zijn plaats te wijzen. Zo’n land is toch de ideale duivel?

Hoe zit het met de relaties tussen de verschillende gemeenschappen in Engeland? Is er vooruitgang geboekt?

Smith: Persoonlijk zie ik geen moeilijkheden. Ik leef een volstrekt vrij leven en heb geen last van discriminatie. Maar in de vervallen sociale woonwijken worden er nog steeds massa’s zwarte meisjes zwanger op hun veertiende. Alle vooruitgang is dus gradueel. Maar toch, als er iets is waar Engeland trots op mag zijn, is het wel zijn multiculturele instelling. Ik krijg wel eens te horen dat ik naïef ben en nog nooit in Bradford of Yorkshire geweest ben. Okee, dat is juist, en je leest verschrikkelijke verhalen in de pers. Twee zwarten werden onlangs door racisten opgehangen, een jongen werd met een mes op straat doodgestoken. Op het internet stikt het van de Britse neonazi-sites. Toen mijn boek uitkwam in Engeland begon de rechtse pers het opeens te bewieroken als een bewonderenswaardig resultaat van het Britse multiculturalisme, en dat terwijl die pers nooit iets gedaan heeft om het multiculturalisme te bevorderen. Ik moet toegeven dat dat ook niet altijd makkelijk is. In mijn buurt zijn er de voorbije jaren heel wat Australiërs en Nieuw-Zeelanders komen wonen en voor het eerst in mijn leven had ik de neiging te denken: ga terug naar je eigen land. Wat doen ze hier verdomme? Ze hebben nooit schoenen aan, dragen zelfs in het putje van de winter een short, roepen de hele tijd naar elkaar in de metro en klokken daarbij allerhande rare energy drinks naar binnen. Ga weg, denk je dan aanvankelijk, maar je raakt er na een tijdje aan gewend. Ze zijn heel insulair. Ze hebben hun eigen magazines en gaan vooral met elkaar om. Er ontstaat dan een soort jaloezie, dat je niet weet wat er gebeurt. Ik denk dat veel racistische gevoelens daar uit voortvloeien. Onlangs hadden ze een groot feest dat nogal uit de hand liep. Een van hen werd gefotografeerd, stiepel en kwijlend, met zijn broek op zijn kuiten en een glas bier in de hand. Zijn vrienden plakten de foto op een blad, schreven eronder: ‘Wil jij een afspraakje met deze vent? Bel dan…’ waarna zijn telefoonnummer volgde. Daarna fotokopieerden ze het blad een paar honderd keer en hingen het overal rond. Okee, het is typische Australische humor, maar ik vond het wel grappig.

Rushdie komt even ter sprake in het boek. Wat is de invloed geweest van de hele fatwa-rel op de emancipatie van migranten?

Smith: Zijn veroordeling was een sleutelmoment in de geschiedenis van de rassenrelaties in Engeland. Dat het Rushdie was, speelde eigenlijk geen rol. Het ging over veel meer. De hele zaak bracht mensen samen, soms op manieren die niet echt wenselijk waren. In een nieuwsprogramma zei Rushdie dat zijn boek helemaal niet over de islam ging, maar over de strijd van religieuze mensen in een seculiere staat. En dat zag je ook in de reacties. Er kwamen enorme, religieus geïnspireerde emoties naar boven en de Britse staat kon daar gewoon niet mee overweg omdat religieuze rechten niet bestaan volgens de wetgeving. Hier kwamen twee ideologieën met elkaar in botsing en er is geen onmiddellijke oplossing voor dit conflict. Vrijheid van meningsuiting en democratie zijn niet te verenigen met dat soort fundamentalistische islam.

Op de achtergrond geeft uw roman een sociale geschiedenis van de tweede helft van de twintigste eeuw. Was het achteraf gezien allemaal de moeite wel waard?

Smith: Als je de twintigste eeuw ziet als een mensenleven, dan is de Tweede Wereldoorlog zoiets als een trauma opgelopen in de kindertijd. Hoe lang het zal duren om daar overheen te komen, weet ik niet. Als mijn kleinkinderen romans zouden schrijven en de geur van de Tweede Wereldoorlog zou er nog steeds over hangen, zou ik dat heel deprimerend vinden. Ik weet dat we ons moeten herinneren zodat we nooit zouden vergeten en het nooit meer opnieuw kan gebeuren, maar toch denk ik dat we deze zware erfenis op een zeker punt zullen moeten loslaten. Niet dumpen, maar loslaten, net zoals je het misbruik dat het trauma veroorzaakte nooit zal vergeten, maar eens zal je er overheen moeten raken.

Zadie Smith, ‘Witte tanden’, Prometheus, Amsterdam, 403 blz., 725 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content