Zelden stapelde een oorlogvoerende natie zoveel blunders op elkaar als de Engelsen in de slag om Gallipoli.

Adan Baleysir is er zeker van. ‘Het bloed stroomde van de bergen. Nergens ter wereld vielen er zoveel doden als op Gallipoli. De Turken stonden er met 10 tegen 1. Maar zij – niet de Engelsen en Amerikanen – begrepen dat wie boven op een berg zit iedereen kan neerschieten en de oorlog wint.’ Adan, een dikke dertiger, troont in een kringe-tje op een terras in Alcitepe, een gat onder aan het schiereiland. Elk jaar bezoekt hij zijn oom hier. Met de BMW van München naar deze vlek om er een week lang te vertellen aan Turkse en een handvol Duitse toeristen. Die vitten: ‘Er waren toch geen Amerikanen bij de slag om Gallipoli?’ ‘Toch wel, de geschiedenis is hen vergeten. Mijn opa vocht hier en vertelde die verhalen duizend keer op Ehrdogen’. Wat Ehrdogen wel zijn? Adan zucht: ‘Dat is Beiers voor trouwfeesten.’ De Duitsers lachen. De Turken vragen voor de honderdste keer: ‘Wat zegt ie, wat zegt ie?’

Om de hoek ligt een aandoenlijk museumpje. In drie kamers gepropt, veel heroïek in woord en beeld. Stukken granaat, tanden, bestek en andere parafernalia, tekeningen van met blote torso vechtende Turken, dozen kogels en een brief van het kabinet van de Britse koningin Elizabeth uit 1971. Helaas, de Queen kan tijdens haar bezoek aan Turkije geen tijd uittrekken om de schatten van het museum te bekijken. Misschien beter ook want voor Engelsen valt er hier weinig eer te rapen. Op dit tot op vandaag bijna onbeduidende schiereiland lieten tienduizenden soldaten het leven. Op stranden en kliffen, tussen de golvende heuvels vol lage eiken en dennen met daartussen, op elke vlakke vierkante meter, graan, olijfbomen en zonnebloemen.

Schiet de forten in flarden

Die staan er begin vorige eeuw ook al. Turkije ziet er dan wel anders uit: een rijk als een potpourri van culturen en volkeren. Het gebied strekt zich uit tot een eind achter Egypte, met inbegrip van Syrië, het latere Israël of Jemen. De laatste sultans krijgen die negotie niet meer onder controle en vanaf 1908 moeten zij naast zich jonge, goed opgeleide legerofficieren dulden. Die jonge Turken nemen in feite de politieke macht over en spiegelen zich aan de Franse idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.

In 1914 – als in het Westen de wereldoorlog dreigt – kampen zij met een strategisch dilemma. De ophanden zijnde wereldbrand dreigt hun land mee te slepen maar zij kunnen niet kiezen tussen de Duitsers en de Engels-Russische as. De eersten leveren hen al jaren militaire adviseurs en houden Constantinopel te vriend, want Duitsland wil geen vijanden in deze hoek van de wereld. De Engelsen behandelen de jonge Turken met een onmiskenbaar dedain. Heethoofden van gemene komaf en met idiote principes passen niet in de chesterfields van het Engelse diplomatiek corps. Toch bestellen de officieren, die een moderne vloot willen, in deze woelige periode twee oorlogsschepen in Londen. Het geld komt onder andere van een heffing op tabak – meteen de etymologische verklaring van onze uitdrukking ‘roken als een Turk’.

Begin augustus 1914 – de Duitsers bereiden hun inval in België voor – sluiten Turken en Duitsers een geheim verdrag. Belangrijkste clausule: in geval van oorlog gaan de Dardanellen dicht. Vooral voor de Russen vormt die zee-engte een cruciale route. Hun enige ijsvrije haven en uitvalsweg over het water loopt via de Zwarte Zee, dan door de smalle Bosporus die uitmondt in de Zee van Marmara die op zijn beurt leidt naar de Dardanellen. Pas daarachter liggen de open wateren van de Middellandse Zee. Als Winston Churchill, Lord of the Admiralty, van het verdrag hoort, laat hij onmiddellijk de twee bestelde schepen op de werf aanslaan.

De Turken panikeren en bieden Rusland een vriendschapsverdrag aan – dat Moskou om onbegrijpelijke redenen weigert. De Duitsers profiteren van hun politieke ontreddering en geven hen twee van hun beste oorlogsbodems cadeau. Zo slepen zij de Turken langzaam mee in hun oorlog. Eind oktober 1914 varen Turkse torpedoboten met Duitse officieren en zonder medeweten van Constantinopel de Zwarte Zee op. Ze bombarderen Odessa en Sebastopol. Vier dagen later verklaren niet alleen de Russen, Engelsen en Fransen de oorlog aan Turkije, maar ook Montenegro, Japan en… België

Na veel gekissebis tussen oorlogsministers, admiraals en generaals krijgt Churchill het fiat voor een raid op Constantinopel. Zijn plan is van een ontstellende eenvoud: de glorierijke Engelse vloot stoomt de Dardanellen op, schiet de forten op de kusten in flarden en gooit daarop de hoofdstad, vlak aan de ingang van de Bosporus, in een paar dagen plat. Dat lost veel problemen in één klap op. De Russen houden hun uitgang in het zuiden, de Turken moeten manschappen uit de Arabische wereld (onder andere rond het Suez-kanaal) weghalen, de Duitsers krijgen te maken met een bijkomend front, met een beetje geluk breekt in Turkije de revolutie uit en verliezen de jonge Turken letterlijk hun kop.

Begin november begaan de Engelsen de eerste tactische blunders. Zij voeren met enkele oorlogsschepen een raid van amper een kwartier uit tegen de forten op kaap Helles en in Kum Kale, aan de ingang van de Dardanellen. Een maand later sturen zij een onderzeeër de engte in en die brengt een oude Turkse oorlogsboot tot zinken. De kaarten van de geallieerden liggen daarmee bloot op tafel. De Duitsers en Turken versterken meteen hun verdediging rond de Dardanellen en leggen nieuwe mijnenvelden in het water aan.

De Navy-top lijkt niet overtuigd van de zin van de overval op Constantinopel en wil daarvoor het kruim van haar vloot niet inzetten. Bovendien: die Turken, dat is geen te duchten leger maar veeleer een zootje ongeregeld. Zo vaart admiraal Sackville Carden op 19 februari 1915 naar de Dardanellen met elf oude oorlogsboten voornamelijk bemand door reservisten en aangevoerd door de Queen Elizabeth, het grootste oorlogsschip op dat ogenblik. De Fransen sturen nog eens vier ook al oudere schepen mee.

Admiraal met toeval

Aanvankelijk verloopt alles naar wens. De geallieerden schieten vanaf een veilige afstand en buiten bereik van de Turkse houwitsers de forten op kaap Helles en van Kum Kale in puin. Ze zetten grondtroepen aan land om het vijandelijke geschut op te blazen en lijden nauwelijks verliezen. Op 2 maart meldt een zelfingenomen Carden aan Londen dat hij binnen twee weken met zijn vloot voor de poorten van Constantino-pel ligt. Maar als de geallieerden dieper doordringen in de Dardanellen, keert het tij. De Turken reorganiseren zich, her-overen Kum Kale plus kaap Helles en passen hun tactiek aan.

De zware oorlogsboten zijn een maatje te groot voor hun artillerie maar de mijnenvegers die de Dardanellen moeten schoonvegen, blijken zeer kwetsbaar. Deze omgebouwde vissersboten liggen bij elke operatie zwaar onder vuur en moeten zich uiteindelijk terugtrekken. De aanval op het water stokt. Londen windt zich mateloos op over de vertraging, Carden krijgt er een toeval van en wordt teruggeroepen.

Op 18 maart zet zijn opvolger vice-admiraal John De Robeck de volgende aanval op. Het scenario lijkt zich te herhalen. De zware oorlogsschepen bestoken de kust en blijven buiten het bereik van de Turkse kanonnen die zich concentreren op de mijnenvegers die niet één springtuig kunnen ruimen. Het onvermijdelijke gebeurt: in de namiddag loopt de Franse Bouvet op een mijn, vlak daarop de Inflexible en drie minuten later de Irresistible. In drie kwartier verliezen de geallieerden evenveel oorlogsboten. De Robeck breekt de aanval af, tot ongeloof van de Turken die op dat ogenblik helemaal door hun munitie heen zitten.

Het grootste fiasco van de Navy in een eeuw leidt tot een alternatief plan al even eenvoudig als dat van de raid over het water. De geallieerden willen massaal landen in het zuiden van Gallipoli, de kustlijnen schoonvegen en naar het noorden oprukken. Dat kan in drie dagen. Daarop stoomt De Robeck zoals gepland door de veroverde Dardanellen op naar Constantinopel. De voorbereidingen voor de landinvasie lopen niet echt gesmeerd. Niet alleen door de twijfel bij de geallieerden – staat het oorlogskabinet, afgezien van Churchill, hier wel achter? – maar ook door manifeste obstructie. Zo weigert de Engelse bevelhebber over Egypte, waar de troepen gedeeltelijk vandaan moeten komen, alle medewerking omdat hij Turkse aanvallen in zijn sector verwacht.

Een boot als schietkraam

Finaal ziet het plan van de campagne er als volgt uit. De Fransen moeten Kum Kale in Aziatisch Turkije aanvallen, de tegenstand opruimen en vooral dienen als afleiding. Het Australia and New Zealand Army Corps (Anzac) landt op de westkust van Gallipoli, stoot door naar het oosten en snijdt zo het zuidelijk deel van het schiereiland af. De Britten vallen massaal het zuiden binnen, verspreid over vijf landingspunten: de stranden S, V, W, X en Y.

Op 25 april om 2 uur ’s morgens landen de eerste Anzac’ers op het strand van Gaba Tepe. In de duisternis stoten zij tot hun verbijstering onmiddellijk achter dat strand op steile kliffen van 100 meter hoog. Blijkt dat zij twee kilometer noordelijk van Gaba Tepe zijn geland. Eer dat tot iedereen doordringt, staat de halve troepenmacht al op het enge strand en voor de muur van rotsen. Te laat om de blunder te corrigeren. Ondanks die misser en het moeilijke terrein vol stekelige dennen en struiken, vouwen de Anzac-troepen de povere tegenstand – geen Turk die hen hier verwachtte – op en dringen een eind het land in. Dat gebeurt in totale wanorde. Pelotons verliezen elkaar uit het oog, hun gidsen blijven flateren, terwijl een Turkse officier – Mustafa Kemal, de latere Atatürk – zijn troepen in weerwil van strikte orders vanuit het diepere binnenland meteen naar het front jaagt.

Zij slagen erin de aanval te stoppen en in frenetieke gevechten winnen ze hier en daar zelfs enkele honderden meters terug. De geallieerden kijken de avond van die eerste dag tegen een dreigende catastrofe aan. Op de smalle landingsstrook, binnen bereik van de Turkse artillerie, heersen dood en chaos, niemand heeft een overzicht van de toestand aan de frontlijnen, troepen blijken gewoon zoek. Hun bevelhebber schreeuwt zelfs om een snelle evacuatie maar krijgt in een telegram de laconieke boodschap: gewoon ingraven en standhouden.

Zuidelijker in Kum Kale verloopt voor de geallieerden alles beter. De Fransen overvallen het Turkse fort, blazen de boel op en bezetten zoals gepland een stuk land. En dan de Engelsen op de zuidelijke tip van het schiereiland. Op S-beach botsen Welshman op één enkel Turks peloton, hakken dat in de pan en wachten op verdere orders. Idem op Y-beach waar de Schotten na ampele schermutselingen zich rustig installeren voor een potje thee. De manschappen die landen op het X-strand treffen slechts 12 Turkse verdedigers aan, trekken een paar kilometer het binnenland in en vinden het dan welletjes.

W-beach wordt veroverd na zeer zware verliezen en een ramp voltrekt zich op het V-strand. Daar bedenkt de Navy een even origineel als desastreus landingscenario. In de flanken van de oorlogsbodem River Clyde zijn vierkante gaten gezaagd, het schip zet zichzelf vast op de kust, en via de openingen, dan over pontons moeten de troepen het strand op. De slachting is ongekend. Turken op de rotsen zien als in een schietkraam infanterist na marinier uit de te kleine gaten stommelen en decimeren hen. Tegen de avond ligt de branding vol lijken, amper een honderdtal geallieerden slaagt erin levend op het strand te geraken.

Theekransjes op het strand

24 uur na de landing is de catastrofe niet te overzien. De Britten zijn al 20.000 van hun 70.000 soldaten kwijt, waaronder 6000 doden. De Turken controleren Y-beach opnieuw en overal wreekt de klungelachtige planning zich. Geallieerde troepen profiteren nergens van het momentum om méér binnenland te veroveren. Zij wachten op orders of op bevoorrading die maar niet komt. De Turken daarentegen zetten overal offensieven in. Hun Duitse bevelhebber generaal Liman von Sanders hield het gros van zijn 84.000 manschappen in het binnenland achter de hand. Zij counteren nu de stuurloze hordes van geallieerden.

Heel het geallieerde offensief loopt vast en de daaropvolgende weken proberen de Engelsen, gesteund door zwaar geschut vanuit zee Krithia te veroveren. Vergeefs. Sommige aanvallen verlopen ‘middeleeuws’: met dichte golven van geallieerde troepen die door de Turken weggeveegd worden. Andere operaties vallen op het terrein dan weer zo gecompliceerd uit dat de officieren niet eens begrijpen waar ze mee bezig zijn. En elke dag wordt het duidelijker: ze vechten niet – zoals in hun traditie – tegen onderontwikkelde inlanders die met boog en speer have en goed verdedigen.

In de noordelijke Anzac-sector komen de aanvallen vooral van de Turken van Kemal. Bij een grootscheepse actie op 19 mei verliest hij in 24 uur méér dan 10.000 soldaten. Er komt even een wapenstilstand om de stapels rottende lijken weg te halen. Veel terreinwinst zit er voor geen van beide partijen in. Zo mondt de campagne uit in een regelrechte loopgravenoorlog waarbij Engelsen en het Anzac – de Fransen geven Kum Kale al snel op – zwaar betalen voor het gebrek aan telefoons, handgranaten, vers voedsel of water. Geen militaire esbattementen dunnen de gelederen verder uit, wel dysenterie en andere dodelijke plagen die de Turkse zomer met zich brengt.

In de nacht van 6 augustus openen de geallieerden een nieuw front. Zij voeren de grootste landing ooit uit in de baai van Suvla, enkele kilometers boven de Anzac-enclave. Commandant Frederick Stopford zet er 63.000 manschappen aan land plus nog eens 25.000 soldaten als vers kanonnenvoer in de Anzac-sector. Het wordt opnieuw een fiasco. Het Anzac kan ondanks zware gevechten niet uitbreken en Stopford – tot dan zonder enige oorlogservaring – maakt er een potje van. Na de invasie laat hij zijn troepen niet verder oprukken – in de Suvla-sector zitten amper 1800 slecht bewapende Turken – maar verdoet kostbare uren met klagerige telegrammen over gebrek aan discipline bij zijn voetvolk en logistieke onvolkomenheden.

Als een delegatie geallieerde officieren Suvla 24 uur na de inval bezoekt, geloven ze niet wat ze zien: officieren houden theekransjes op het strand, soldaten zwemmen in de zee of lummelen wat rond. Stopford krijgt onverwijld de opdracht op te rukken in de quasi onverdedigde sector. Maar te laat: von Sanders heeft elitetroepen ter plaatse gekregen en zet de invallers in een mum van tijd muurvast. Een week later is Stopford commandant af en de geallieerden verliezen in augustus alleen 45.000 manschappen met als enig resultaat opnieuw een minuscuul hoekje Gallipoli bezet.

Het numerieke overwicht helpt de geallieerden de daaropvolgende maanden geen zier. Bovendien valt de steun van zwaar geschut vanuit zee weg door de dreigende Duitse onderzeeërs. De loopgravenoorlog brengt nog sporadische gevechten zonder grote offensieven. In oktober stuurt Londen generaal Ian Hamilton, de opperbevelhebber van de geallieerden, naar huis. In één beweging krijgt Charles Monro, een officier gepokt en gemazeld op het westerse front, de opdracht de militaire situatie op Gallipoli te evalueren. Hij laat geen spatje heel van de mythes rond het offensief en beveelt in zijn eerste verslag meteen de totale evacuatie aan. Winston Churchill, die even later uit het oorlogskabinet wordt gezet, reageert woedend: ‘Monro kwam, zag en capituleerde.’ Maar naarmate de lethargie aan het front toeneemt en een gure winter zich aankondigt, groeit de steun voor een evacuatie.

Die moet volslagen geheim verlopen. Bij het inschepen vormen de troepen op het strand een niet te missen doelwit. Even komt de hele operatie in het gedrang. Ene lord Milner stelt er vragen over in het parlement, maar Duitsers en Turken interpreteren deze zoveelste blunder als een afleidingsmanoeuvre.

Op zaterdag 19 december installeert het Anzac mijnen met tijdschakelaars en geweren die afgaan met tegengewichten. Zo moet een indruk ontstaan van nog altijd bemande loopgraven. De verbijstering van de Turken is volledig als ze ’s anderendaags in de Anzac-sector en de baai van Suvla geen vijand meer zien. Voor het eerst slagen de geallieerden erin een operatie perfect af te ronden. Er valt geen enkele dode, zelfs geen gewonde bij de roemloze aftocht.

Dezelfde truc halen de Britten op kaap Helles uit begin januari 1916. Maar met het gros van de troepen al weggehaald en amper 19.000 geallieerde manschappen nog in stelling, vallen de Turken aan. Een eerste golf wordt afgeslagen en dan – als de volgende ramp voor de Engelsen dreigt – negeren de Turkse bataljons het bevel voor een volgende aanval. Zij hebben geen weet van de lopende evacuatie, noch van de zwakte van de tegenstander. ’s Nachts halen kleine schepen de 19.000 manschappen weg. Londen verkoopt de ontruiming als een immens militair succes. Over de 250.000 slachtoffers – gewonden, vermisten, doden – aan geallieerde en evenveel aan Turkse kant: geen woord.

Met de voeten in het water

Australiërs, Nieuw-Zeelanders en Britten houden hier op Gallipoli jaarlijkse reünies. Ze struinen er langs een stoet kerkhoven met netjes aangeharkte graven. Dode privates van 22, 21, 18 jaar onder veel inscripties ‘believed to be buried in this cemetery’. Naast talloze monumenten in het verlaten landschap bouwden de Turken op kaap Helles hun grootste memoriaal. Een lomp granieten geval waarnaast het Mardasson in Bastogne een toonbeeld van elegantie lijkt. Vier poten en een dak met primitieve basreliëfs. Twee heliplatformen zo dicht bij het bouwsel dat elke piloot die hier landt meteen deel uitmaakt van de gesneuvelden. En een bord dat dreigt met een boete van 1.459.340.000 lire voor al wie vuil op deze heilige grond achterlaat.

Hier zie je Russische tankers over de Dardanellen voorbijschuiven, verroest plaatstaal uit Bulgarije dat gaat vissen op de Middellandse Zee, containerboten uit Roemenië. En aan de overkant van het water, waar je bijna de boeren over hun akkers ziet rijden en waar onzichtbaar verder Troje, Pergamon of Milete liggen, daar is Azië. Een machtig gezicht, zonder discussie, maar een van de ontroerendste stekken in deze buurt blijft het kerkhofje waar het Anzac verkeerdelijk landde. Tussen witte muurtjes, onder groen gras, bloemen en twee eiken liggen de jongens bijna met hun voeten in het water. Aan de ingang staat een gedenkplaat:

Those heroes that shed their blood and lost their lives,

you are now lying in the soil of a friendly country

therefore rest in peace

there is no difference between the Johnnies

and the Mehmets to us where they lie side by side

here in this country of ours…

You, the mothers

who sent their sons from faraway countries

wipe away your tears

your sons are now lying in our bosom

and are in peace

after having lost their lives on this land they have

become our sons as well.

(Atatürk 1934)

Door Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content