Ook minister-president Luc Van den Brande kon het niet laten. Deze week verschijnt een aantal van zijn bedenkingen in boekvorm : opbeurende en soms interessante lectuur.

ENKELE MAANDEN GELEDEN geleden werd Luc Van den Brande (CVP) vijftig en zag hij Abraham dus voorbijkomen. Vermoedelijk inspireerde hem dat tot het schrijven, eigenhandig zegt hij zelf, van het bij Lannoo net verschenen boekje ?Ongewone Tijden”. Uit de tekst komt de Vlaamse minister-president te voorschijn als een moderne beleidsman met veel werklust, idealen en zin voor de ?nieuwe wereld”, gericht tegen ?de cultus van de onzekerheid”, maar nog te weinig politieke macht.

De tijd van nu is ?ongewoon”, meent de auteur, omdat er voor weggevallen zekerheden geen nieuwe in de plaats komen. Tot voor kort was dat anders. Het wegsmelten van de katholieke moraal, bijvoorbeeld, werd vervangen door een aards geloof in de gegarandeerde groei van welvaart en bezit. Maar zelfs dat laatste is niet langer een vast gegeven, de verzorgingsstaat dreigt af te brokkelen en is op zijn minst ?het onderwerp van maatschappelijke debatten” geworden. Vandaag wordt van de samenleving gevraagd ?verantwoordelijkheid op te nemen voor ons eigen levensverhaal in een wereld vol onzekerheid.”

Na deze openingszet komt Van den Brande al meteen terecht bij het hem sterk aansprekende begrip ?flexibiliteit” tegenover de ?betonnering van de structuren.” Als we die niet snel vernieuwen, belanden we straks op een punt waar alleen nog ?draconische maatregelen” een uitweg kunnen bieden. Daarom is nu ?meer dan ooit contestatie nodig, tegen het vanzelfsprekende en tegen de gelatenheid.” Zo mogen we niet langer aanvaarden dat één op vijftien Vlamingen in diepe armoede leeft, een ?onvoorstelbaar” cijfer dat dan nog als een sociaal succes wordt beschouwd in vergelijking met andere landen.

De auteur denkt dat armoede het best vanuit het onderwijs en de gemeentelijke politiek bestreden kan worden. De er vaak mee samenhangende werkloosheid kan slechts tot een aanvaardbaar peil slinken als meer mensen, die dat aankunnen, bereid zijn de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk te verlaten. Ook kan men er misschien aan denken het stempelgeld om te vormen tot ?een eerste sokkel van vergoeding, gecombineerd met een aanvullend loon” in een op die manier voor de werkgever goedkope nieuwe job. Met de nodige creativiteit kunnen ook andere ?heilige huisjes tijdig gerenoveerd” raken, als we maar niet te stram denken. ?Ik ben hoopvol. Er kan een grondige kentering komen.”

GEZINSLEVEN.

In de hedendaagse economie bestaat vaak een objectief conflict tussen arbeid en gezinsleven. Van den Brande schijnt sterk in beslag genomen door het ?verlangen om er te zijn voor het gezin, om samen gezin te zijn.” Het is de ?eerste culturele ruimte van de samenleving, vormt een kern van verantwoordelijkheid en is de eerste natuurlijke ervaring om te delen.” Onze samenleving, denkt hij in tegenstelling tot het officiële standpunt van de CVP, is tolerant genoeg geworden om ?buiten het klassieke gezinsverband alternatieve samenlevingscontracten te aanvaarden.” Elke overheid moet daarbij beseffen dat ?een arbeidsorganisatie die het gezinsleven verdrukt en verdringt, op termijn de leefbaarheid van het maatschappelijk weefsel aantast.”

In ?Ongewone Tijden” wordt ook een hoofdstuk besteed aan de betekenis van het voor ons land typische systeem van sociaal overleg tussen regering, werkgevers en werknemers. Dat model wordt nu ter discussie gesteld. ?De ontsporingen en uitwassen ervan hebben daar zeker toe bijgedragen. Zo heeft het georganiseerde middenveld in een aantal beleidsdomeinen inderdaad posities bezet die eigenlijk voor de politiek waren bestemd.” Het kan obstructie plegen of de regering soms dwingen tot het ?afkopen” van zijn medewerken, wat niet zelden tot dure zo niet onbetaalbare oplossingen heeft geleid.

Voor de minister-president bestaat er een verschil tussen de begrippen ?middenveld” en ?verzuiling”. Een zuil is een groepering die geen band heeft met de leden in andere zuilen. Los van elkaar dragen zij het dak van het maatschappelijke gebouw. Het middenveld is echter een patio in het binnenste van de samenleving. Daar kan worden gepraat, nagedacht, gestudeerd en politieke verlangens geformuleerd. Sommige bestaande zuilen zouden beter tot die patio toetreden. Ziekenfondsen moeten niet in raden van bestuur zetelen, maar samen een volwaardige gezondheidsbeweging worden. Die opvatting ligt dicht bij de ideeën van gewezen VLD-voorzitter Guy Verhofstadt. Ze wijkt ervan af, waar Van den Brande gelooft dat de volledig ontzuilde burger door het politieke systeem verpletterd zal worden. Hij blijft woordvoerders nodig hebben.

VERANKERING.

Uiteraard wordt in het boek ook gesproken over de ?verankering” en tegelijk de internationalisering van de Vlaamse economie. De auteur ziet daar geen tegenstelling in. Hij wil waar mogelijk invloeden behouden of verwerven over de ?financieringsstructuur” die, zeker in de wereld van de KMO’s, over geboorte en leven of dood van bedrijven kan beslissen. Dat buitenlandse ondernemingen in ons industrieel landschap opduiken, is geen probleem. Ze zijn meer dan welkom.

Echter : ?niet de managers maar de kapitaalverstrekkers zijn dus cruciaal in het verankeringsdebat.” Het sputteren van de financiële motor die Telenet Vlaanderen zou moeten opstarten, is daar een voorbeeld van. Gebrek aan durf van sommige mogelijke investeerders, buitenlandse bemoeienissen en wellicht ook stil politiek verzet van het Belgische establishment spelen samen een rol om het project te dwarsbomen. Toch meent een optimistische Van den Brande een ?renaissance van de Vlaamse industriële ondernemingen” waar te nemen. Onze diep gewortelde ambachtelijke vaardigheid blijft ook in de hoogtechnologische, mondiale economie een troefkaart.

Industrieel talent kan niet bloeien in een samenleving zonder kunst en cultuur. Overheid en privé-initiatieven moeten haar een gunstig klimaat en de nodige infrastructuur bieden, maar verder niet tussenkomen. De ?absolute vrijheid van de scheppende kunstenaar” is van wezenlijke belang. Dat heeft de Vlaamse minister-president maar al te goed begrepen uit het debat over de culturele ambassadeurs die hij de wereld instuurde. Gaandeweg beseft hij scherper dat zoiets voor een overheid uitermate delicaat is. In de tijd van Erasmus en Rubens speelden wetenschappers en kunstenaars haast vanzelf en volkomen spontaan de rol van ?diplomaat”, net zoals de middeleeuwse ontwerpers van de Hanze, een commercieel verenigd Europa avant la lettre. De vraag rijst of een officiële instantie zoals een regering de esprit van een per definitie ongebonden cultuur kan uitdragen via uitverkoren personages.

Datzelfde Europa fascineert de ?regionalist” die Van den Brande heet te zijn. Uitvoerig gaat hij, helemaal volgens de federalistische logica, in op de wisselwerking tussen gewestelijke en boven-nationale samenwerkingsverbanden die simultaan aan invloed winnen. In de negentiende-eeuwse natiestaat zoals ook België er een is, ziet hij een afbrokkelend staatkundig concept. Het houdt niet langer stand tegenover de fundamentele mutaties in de wereld van nu, met haar netwerken, informatiestromen en vervanging van macht door kennis of zelfs kennis van de kennis.

CONFEDERALISME.

Daarom voelt hij zich vaak slecht begrepen in zijn uiteenzetting over België dat zal ?uitgroeien tot een confederale staat waarin het zwaartepunt nog meer dan nu zal liggen bij de deelstaten Vlaanderen en Wallonië.” Die groeien ?in veel opzichten duidelijk verder uit elkaar”, want Vlaanderen is veel meer een exportland dan Wallonië dat in zijn overheidsapparaat eerder ?een doel op zich” ziet om aan jobs te komen. De weg naar het confederalisme zal uiteraard over nieuwe staatshervormingen moeten lopen. Dat vergt nog dialoog van Vlaanderen met het België en Wallonië, maar nog meer met de Europese Unie.

Op dat laatste niveau zullen straks de essentiële instrumenten en spelregels worden uitgedeeld. De EMU zal zelfs de Belgische monetaire unie, de laatste strohalm van het unitarisme, uitwissen. Vlaamse natievorming heeft eigenlijk niet veel meer te maken met haar geografische ruimte. Ze speelt zich af in iets abstracters, in haar ?beschikbaarheid” voor het Europese gebeuren. Daarom is het gebruik van de Nederlandse taal binnen de instellingen van de Unie van levensbelang, wil Vlaanderen voor de grote buitenwereld herkenbaar blijven. De verdediging van dat dossier moet uiteraard gebeuren in samenwerking met Nederland waar taal, volk en staat samenvallen en zich in hun geheel tot het Europese adres kunnen wenden. Met dat geheel zullen de Vlamingen ?hun strategische belangen meer en meer gezamenlijk moeten behartigen, alsof zij één land waren.”

?Met een beetje verbeelding kan Erasmus, de grote Europese christelijke humanist uit onze streken, dienst doen als voorbeeld van een kosmopolitische regionalist. Zijn geest kan dan ook het Europa van de Culturen inspireren.” Met die zin vat Luc van den Brande zijn inzichten goed samen. Hij is hoegenaamd geen nationalist, misprijst het Vlaams Blok dat uiterst schadelijk is voor de reputatie en dus de belangen van Vlaanderen, beseft dat alle toekomstige politiek zal draaien rond het beheer zoniet de beheersing van technologie en telecommunicatie in een ?virtuele” werkelijkheid die een ander type mens en drastische maatschappelijke veranderingen zal voortbrengen. Na bijna een halve eeuw ?vanzelfsprekendheid” in de opbouw van de samenleving, verschijnt opnieuw een ?terra incognita” aan de horizon. Er komt opnieuw ruimte voor verwondering, die het begin van alle wijsheid is.

Frans Verleyen

Luc Van den Brande op bezoek in Litouwen tussen amabassadeur Francis Ronse en buitenlandminister Povilas Gylys : kosmopolitische regionialisme.

‘Meer dan ooit is contestatie nodig.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content