Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Na ‘Vrije val’ gaat Saskia de Coster in haar tweede, nog kortere roman ‘Jeuk’, voort op het pad van de bizarre fantasie. Sterker nog dan in haar eersteling geldt hier echter dat ongewoon daarom nog niet belangwekkend hoeft te zijn.

Een rattenplaag teistert het koninklijk paleis, evenals de nabijgelegen havenstad. Niemand die een oplossing weet, de koning niet, zijn adviseurs niet, zijn zoon, de zestienjarige kroonprins Carl, niet. Ten einde raad laat de koning zijn mismaakte bastaardzoon Boris uit de personeelsvertrekken halen waarheen hij hem heeft verbannen. En inderdaad, die weet wél wat: ‘Boris’ oplossing voor de rattenplaag was doodsimpel: ratten aten alles, dus ook hun eigen vlees.’

Nadat Boris alle voedsel uit de provisiekamers aan de ratten heeft laten opvoeren, komt er een ogenblik waarop het enig eetbare dat nog ter beschikking staat, ratten zijn. Dus bereidt men rattenpastei, rattengebraad, rattengehakt. En dus komt er een ogenblik waarop de ratten, gek van de honger, hun instinctieve afkeer van dit voedsel overwinnen. Maar waarom zou je dode rat eten als je ook levende kunt krijgen? Waarna de rattenplaag binnen de kortste keren zichzelf verteert.

Al is het vervolgens de vraag of zelfs myriaden kraalogige knaagdieren en hun vraatzucht niet te verkiezen zijn boven het gewone leven van alledag op het kasteel: ‘Prins Carl heeft zich belast met de voortgang van de tijd. Hij zorgt ervoor dat de uren elkaar opvolgen, in de juiste volgorde, in eindeloze herhaling. Nu de rust op het kasteel is teruggekeerd, is dat een loodzware taak.’

Boris, ondertussen, weet wel zeker wat hij verkiest. Van de plaag is één rat overgebleven, de grootste (en ook die welke haar soortgenoten de weg naar het kannibalisme heeft gewezen), en die heeft hij geadopteerd – of zij hem, zoals je evenzeer zou kunnen zeggen: ‘Rat zal mij helpen. (…) Waar Rat gaat volg ik. Ontelbare keren is ze aan de val ontsnapt. Nu zal zij me helpen om anderen in de val te lokken. Voor Rat op het kasteel was, verdronk ik in wanhoop. Nu word ik door Rat voortgedreven.’

Bloedbaan

De val die Boris & Rat voorbereiden heeft te maken met het tienjarige meisje Ada, ‘prinses Ada’, die in de havenstad woont, maar ooit Carls vrouw moet worden. Nadat haar huis is afgebrand, waarbij haar ouders om het leven komen en zij zelf blind wordt, laat de koning haar overbrengen naar zijn kasteel. Waar kroonprins Carl haar veel minder vaak te zien krijgt dan hij wel zou willen. Zijn afzichtelijke halfbroer Boris daarentegen, die na zijn rattenverdelgingsplan van de koning althans in intellectueel opzicht alle erkenning geniet, krijgt de opdracht het meisje onderwijs te geven.

Vervolgens begint zich in deze korte roman een warrige intrige te ontrollen, waar je, ook na de dood van Ada waar het verhaal op uitloopt, nog steeds kop noch rattenstaart aan krijgt. Is Boris een meelijwekkende geestesgestoorde, zoals in de hoofdstukken waarin hij zelf direct aan het woord komt, nogal krachtig wordt gesuggereerd? (Zijn eerste woorden in dit boek: ‘Ik ben gek.’) Waarom heeft hij dan zo’n overwicht op zijn halfbroer de kroonprins, en überhaupt op iedereen in het kasteel? Wat behelst het ‘plan’ waar hij het geregeld over heeft? Het enige wat je er met zekerheid over aan de weet komt, is dat het van een heel bijzondere aard moet zijn: Boris heeft het in zijn ader gespoten, het ‘drijft op mijn bloedcellen, wordt door mijn bloedbaan gestuwd’. (Dat curieuze beeld, met zijn niet allemaal even koosjere connotaties, gebruikt hij later nog eens: ‘Mijn bloed heeft scherpe, glasheldere inzichten aangemaakt.’)

Kortom – een bedenking die je ook al kon maken bij De Costers debuutroman Vrije val – waar gáát dit eigenlijk over? Uiteraard kun je alles ook nu weer in het keurslijf van allerlei abstracta rijgen: ontrechting, machtsstrijd, jaloezie, wraak, maar ook, iets interessanter klinkend: de hulpeloosheid, respectievelijk onbestuurbaarheid, van de geest tegenover/door het lichaam, en de wezenlijke oninterpreteerbaarheid van alles wat het geval is.

Dan nog blijf je met het, eh, knagende gevoel achter dat de willekeur van het vertellen in Jeuk eenvoudigweg te groot is. Er gebeurt zus, maar net zo goed had het zo kunnen verlopen. Wat in Vrije val nog ten dele gered werd door de eigengereide toon, valt hier in louter bizarrerie uit elkaar.

Saskia de Coster, ‘Jeuk’, Bert Bakker, Amsterdam, 124 p., euro 14,95.

Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content