Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

In haar nieuwe roman ‘Plectrude’ laat Amélie Nothomb zich door haar eigen hoofdpersonage overhoopschieten. ‘De grens van de dood, gezien als het bewijs dat men in leven is, trekt me zeer aan’, zegt Belgiës bekendste Franstalige schrijfster. Knack zocht haar op in Parijs.

Amélie Nothomb, ‘Plectrude’, uit het Frans vertaald door Marijke Arijs (oorspronkelijke titel: ‘Robert des noms propres’), Manteau/De Bezige Bij, Antwerpen/Amsterdam, 126 p., euro 15,95.

Bijlage bij Knack nr. 14 van 2 april 2003; Directeur-hoofdredacteur Rik Van Cauwelaert; Samenstelling Piet Piryns, Tine Vandendriessche; Eindredactie Joost Albers; Lay-out Kristine Dekimpe; Verantwoordelijke uitgever Wim Criel. Steenaardsestraat 30, 9051 St.-Denijs-Westrem

Zoals immer bij Nothomb, die zichzelf als quelqu’un de très rapide karakteriseert, gaat het in dit boek verbazend goed vooruit: nauwelijks zijn de eerste twee personages goed en wel geïntroduceerd, of ze zijn weer van het podium verdwenen. Elf pagina’s na de eerste zin knoopt Lucette, twintig en net moeder geworden van een meisje dat, als was het Lucettes enige doel in het leven, per se de wonderbaarlijke naam Plectrude moet krijgen (‘Zo zullen de mensen weten dat ze bijzonder is’), zich op in haar gevangeniscel. Daar zat ze omdat ze in de achtste maand van haar zwangerschap haar man Fabien heeft doodgeschoten. Die wilde het kind de in haar ogen onoverkomelijk banale en lelijke naam Joëlle geven. Dat onheil heeft ze dus op afdoende wijze afgewend.

De kleine Plectrude wordt opgevoed door haar tante Clémence, die zich aanvankelijk een waardig draagster van haar voornaam betoont: niet alleen neemt ze het kind liefdevol op in haar eigen gezinnetje (man, twee dochtertjes), ze geeft het ook alle ruimte om haar inderdaad bijzondere karakter te ontplooien. Plectrude eet nauwelijks, beschikt over een borende blik waar zelfs volwassenen zich onbehaaglijk onder gaan voelen (reden waarom ze op haar derde van kleuterschool wordt gestuurd) en over een zeer scherpe geest, die in het gewone lager en later middelbaar onderwijs echter niet tot zijn recht komt. Nadat de juf in de eerste klas haar maanden tevergeefs de eerste beginselen van het alfabet heeft pogen bij te brengen, leert Plectrude zichzelf in twee dagen lezen als ze van haar pleegmoeder een mooi oud sprookjesboek krijgt. En zo doet ze werkelijk niets zoals de anderen – ook niet op ballet, waar men namelijk al snel ontdekt dat het kind het grootste talent van haar generatie is.

Aanvankelijk de risee van haar klasgenootjes, groeit Plectrude zeer in aanzien als een nieuw meisje in de klas (een vriendin van op balletles, die haar verafgoodt) haar bewondering voor haar niet onder stoelen of banken steekt, én als tests hebben uitgewezen (of althans de resultaten ervan zo zijn geïnterpreteerd) dat het kind zo ongeveer een genie is. Ze ontwikkelt zich tot ‘meest gerespecteerde slechte leerling van Frankrijk’.

Ook op de middelbare school blijft ze eenieder verbazen met de enormiteiten die ze op vragen van het onderwijzend personeel weet uit te brengen. Tot de voor haar logische uitweg zich opent: ze doet auditie aan de ‘ Ecole des petits rats‘, de beroemde balletschool van de Opera van Parijs, en wordt toegelaten.

REL

Het is eigenlijk wel grappig dat het nu juist een van de al heel weinig sociaal-realistische boeken van Amélie Nothomb moest zijn dat zo’n grote uitwerking heeft gekregen in de echte werkelijkheid van alledag. De beschrijving in Plectrude van het terreurregime dat aan Frankrijks beroemdste balletschool heerst, waar een onmogelijk fysiek ideaalbeeld van de ballerina wordt gecultiveerd en etherisch slanke jonge meisjes voor ‘dikke koeien’ en ‘speklappen’ worden gescholden en dus regelrecht de anorexia in gedreven, heeft geleid tot een grote rel, waarin de term ‘kindermishandeling’ niet werd geschuwd.

Ook Plectrude zal (net zoals ooit haar créatrice trouwens) ten prooi vallen aan magerzucht, daardoor botontkalking oplopen, een been breken en vervolgens het medische verbod krijgen ooit nog te dansen. Tot overmaat van ramp raakt ze zo niet alleen haar levensbestemming kwijt, maar ook haar pleegmoeder: Clémence, die zelf ooit ballerina heeft willen worden, maar destijds niet tot de Ecole des rats is toegelaten, kan zich niet over de teleurstelling heen zetten en stoot Plectrude ruw van zich af – ze vertelt haar ook wie haar echte moeder is geweest, en hoe het die is vergaan. Het meisje vat vervolgens het voornemen op in het spoor van Lucette te treden.

Dankzij de tijdig geregisseerde terugkeer van Mathieu Saladin, de jongen die zeven jaar eerder op de middelbare school Plectrude tegen wil en dank afscheid deed nemen van haar geliefde kindertijd (ze werd namelijk verschrikkelijk verliefd op hem, terwijl hij deed of hij haar niet zag staan), behoedt Nothomb haar hoofdpersonage voor een fatale sprong in de Seine. Als dank waarvoor Plectrude haar, Amélie Nothomb, ‘een plaag uit België’ in wie zij denkt de zusterziel te hebben gevonden waar ze zo naar verlangd heeft, op de laatste pagina een kogel door de slaap jaagt. Tja, had die Nothomb haar maar niet de theorie moeten ontvouwen dat zij, Plectrude, met alle gewelddadigs dat zich al van voor haar geboorte in haar leven had afgespeeld, welhaast voorbestemd was om een moordenares te worden.

Wat de schrijfster de gelegenheid geeft te besluiten met de volgende aforistische alinea’s:

‘Een moord en een vrijpartij hebben met elkaar gemeen dat je na afloop vaak met het volgende probleem zit: hoe ontdoe je je van het lichaam? Na een vrijpartij kun je er gewoon vandoor gaan. Bij moord ligt dat iets moeilijker. Onder meer omdat het een veel hechtere band schept.

Tot op heden zijn Plectrude en Mathieu er niet in geslaagd een oplossing voor hun probleem te vinden.’

Niet zodra heb ik tegenover de redelijk verkouden schrijfster, gehuld in een mooi rode, tot de enkels vallende jurk die het midden houdt tussen een tuniek en een Engelse soldatenjas uit de achttiende eeuw, plaatsgenomen, in een hokje van het magazijn van de Editions Albin Michel, haar uitgever in de rue Huyghens in Parijs, of binnen de kortste keren voeren we een geanimeerd gesprek over het wezen der kunst. Dat rotte fruit eten en haar huidige minnaar, dat moet maar een ander keer.

Amélie Nothomb: ‘Het begrip lot vind ik interessant. Er is geloof voor nodig om erin mee te gaan, maar tegelijk heeft het lot ondraaglijke implicaties, of men nu gelovig is of niet. Bijvoorbeeld, zelfs al was ik gelovig, dan nog zou ik weigeren te geloven dat het van zes miljoen joden het lot was om vergast te worden. Dat is onaanvaardbaar. Maar als dus de rol van de kunst erin bestaat een zin te verlenen aan al dat soort dingen… dat is toch niet gering, zou ik zeggen. Het lot – laten we zeggen dat het een interessante mogelijkheid binnen een verhaal is. In het leven van alledag geloof ik er niet echt aan. Maar neem Plectrude. Elle, évidemment, c’est un destin. Zij is een personage met een lotsbestemming.’

Anderzijds, precies bij Plectrude zie je, aan het slot, dat haar lot niet datgene is waarvan zij zelf zozeer overtuigd was. Het blijkt helemaal niet haar lot te zijn om zich van het leven te beroven.

AMéLIE NOTHOMB: Goed, het is niet het lot dat zij voor zichzelf had gezien, maar dat maakt er niet minder een lot van, toch?

U weet dat ik me door een werkelijk bestaand iemand heb laten inspireren om het verhaal van Plectrude te schrijven? Een zangeres voor wie ik teksten schrijf, ze is nog heel weinig bekend, al komt daar misschien wel verandering in, en die zichzelf Robert noemt (de muziek wordt onder meer geschreven door een zekere Mathieu Saladi, nvdr.). Alles wat ik beschrijf, behalve de moord, en in zekere zin zelfs toch ook die moord, is haar echt overkomen. Je moet toegeven dat dat toch wel sterk op een lot lijkt.

En de sleutel tot dat lot zou dan zijn dat zij zich moet ontdoen van haar moeders. Eerst van haar biologische moeder, die zelfmoord pleegt, dan van haar pleegmoeder, die haar liefdevol grootbrengt, maar haar dan van de ene dag op de andere van zich afstoot, maar van wie ze zich uiteindelijk kan bevrijden, en ten slotte van haar die haar derde moeder zou kunnen worden, te weten Amélie Nothomb, die de auteur is van het boek – u weet dat ik altijd heb gezegd dat mijn boeken mijn kinderen zijn. Want zij heeft zich toch niet van twee moeders bevrijd om er dan een derde voor in de plaats te krijgen. Vandaar dat ze ook haar derde moeder moet liquideren, en dat doet ze op heel doortastende wijze.

Behalve dan dat ze het lijk niet kwijt raakt, lastig genoeg.

NOTHOMB: Tja, wel… het corpus delicti bevindt zich voor uw ogen, dus als u een elegante oplossing hebt…

Elegantie is een kernwoord in uw werk. Neem alleen nog maar een titel als ‘Cosmetica van de vijand’, uw vorige boek. Niet dus ‘Theorie’ of ‘Strategie’, maar ‘Cosmetica’ van de vijand.

NOTHOMB: Wel, het woord wordt tegenwoordig natuurlijk vrijwel uitsluitend in zijn ‘kleine’ betekenis gebruikt, die van lichaamsverzorging en schoonheidsproducten, maar daaraan ligt een zeer groot, aristotelisch concept ten grondslag, dat verwijst naar een visie op de wereld, de kosmos. Ik denk dat een auteur bestaat om zijn wereldbeschouwing te ontvouwen. Dat is in ieder geval wel wat ik doe in mijn boeken. Zonder dat ik me verbeeld over meer wijsheid te beschikken dan ieder ander mens. In die titel geef ik het woord ‘cosmetica’ zijn ‘grote’ betekenis terug van ‘wereldbeschouwing, kennis van de universele orde’.

Tegelijk is het zo dat het samenvallen van de grote en de kleine betekenis me zeer bevalt. Er is een verhalenbundel van Yukio Mishima, Do-Jo-Ji, een van de verhalen daarin vind ik prachtig. Een jonge vrouw wier geliefde gestorven is besluit zichzelf te verminken, opdat haar schoonheid zijn liefde niet overleeft. Maar na lang nadenken komt ze tot de slotsom dat het doel dat ze zich daarmee heeft gesteld weinig zin heeft. Ze ervaart dat als een mislukking – maar aan het einde verft ze wel haar lippen rood, in plaats van zich een bijtend zuur in het gezicht te gooien. Moraal van het verhaal: als je in het leven een groot echec hebt ervaren, is het beste wat je nog kunt doen jezelf mooi maken. Dat lijkt me niet zo gek. En dat een man dat heeft begrepen, is al helemaal te gek.

Die zin voor het esthetische heb je in Japan heel sterk, en omdat ik er zo lang gewoond heb, heb ik daar iets van meegekregen. De hagakure bijvoorbeeld, de erecode van de samoeraïs, heel die heroïsche notie van het leven als een bestaan ten dode, dat vind ik fascinerend en schitterend – en puur fascistisch, heel zeker, en macaber, maar er zit ook iets groots in dat mij zeer aanspreekt.

Men hoeft echt niet van kwade wil te zijn om een voorliefde voor het macabere bij u te veronderstellen.

NOTHOMB: Ik denk dat het zich ten diepste bewust zijn van de dood als een mogelijkheid, een mogelijkheid die je vrij kunt kiezen, het gevoel te leven versterkt. En ik ben voor alles wat de sensatie in leven te zijn versterkt. De grens van de dood, gezien als het bewijs dat men in leven is, trekt me zeer aan. Dat betekent niet dat ik flirt met zelfmoord, volstrekt niet. Maar de mogelijkheid van zelfmoord overwegen om je daardoor des te sterker in leven te voelen, daar hou ik erg van.

Vandaar ook de scène in het boek waarin Plectrude zich, liggend op haar rug in de tuin, helemaal laat ondersneeuwen, tot ze in een soort lichaamsiglo opgesloten zit en door haar vriendinnetje Roselyne bevrijd moet worden.

NOTHOMB: Ja, dat is echt zo gebeurd. Ik heb dat eens gedaan, als kind. ’t Was prachtig.

Albert Camus heeft gezegd dat er maar één filosofisch probleem bestaat: de suïcide. Ik denk dat hij zich vergiste. Er bestaat maar één filosofisch probleem en dat is: moord. Ik vermoed dat u ook tot die laatste school behoort.

NOTHOMB: Wel, ik ben het ermee eens dat dat absoluut de indruk moet zijn die je krijgt als je mijn boeken leest, maar het ligt toch anders. Telkens als ik zin heb om iemand te vermoorden, heel vaak dus, richt ik die impuls meteen tegen mezelf: ‘Nee, nee, als je iemand wilt doden, betekent dat dat je jezélf wilt doden.’ Wat ik dus nog nooit gedaan heb. Al mijn boeken zijn het resultaat van een vermijding. Ik ben ondertussen bezig het 47e te schrijven, dus ga maar na. Ik ben 35, en er zullen er nog veel volgen.

Gelegenheden om de moordlust te cultiveren, zijn er zeker genoeg.

NOTHOMB: O, maar ik cultiveer niets, dat gaat helemaal vanzelf. Laten we zeggen dat de basis van alles een zeer sterke doodsimpuls is, dat ik die impuls telkens tegen mezelf richt, en dat ik telkens, liever dan mezelf te vernietigen – een bekoring die ik zeer goed ken, ik ben vergevorderd in dat soort oefeningen – heb ingezien dat ik met al die energie ook andere dingen kon doen dan tot zelfvernietiging over te gaan. Et voilà ce que ça donne.

Zoveel boeken geschreven, hoe rijmt u dat met uw grote verlangen om de sensatie in leven te zijn zo intens mogelijk te ervaren?

NOTHOMB: Maar er is niets ter wereld wat die sensatie zozeer versterkt als juist schrijven! Ik voel me heel erg levend als ik schrijf. Ik heb heus weleens van het bestaan van de tegenstelling schrijven – leven gehoord. Maar ik zie de twee absoluut niet als een dichotomie. Ik zou er juist niet zo op ingesteld zijn te leven, en zo hevig te leven, als ik niet zoveel uren per dag aan het schrijven besteedde. Voor mij is het schrijven datgene wat het gevoel te leven completeert, en om te beginnen mogelijk maakt. Ik schrijf elke dag minimaal vier uur, maar die vier uur moeten wel voor al de rest komen. Ik schrijf dus gewoonlijk tussen vier en acht uur ’s ochtends.

Het ligt natuurlijk ook een beetje aan het soort boek. Er zijn boeken die niet de indruk wekken dat de auteur ervan zich hevig in leven voelde. Ik weet niet welke indruk de mijne maken, maar ik kan u verzekeren dat ze zijn geschreven door een zeer levend iemand.

Het merkwaardige aan uw boeken lijkt me dat ze heel speels en kunstig beginnen, om niet te zeggen kunstmatig, zeer gestileerd, maar dat ze anders eindigen, dat er ergens onderweg een omslag plaatsvindt naar de moraal – wat ik geen pejoratief vind.

NOTHOMB: Goh, dat heeft nog nooit iemand op die manier over mijn boeken gezegd. Maar gaat het in het echt ook niet zo? Elk verhaal dat begint, een levensverhaal, een liefdesgeschiedenis, wat dan ook, alles begint toch licht en luchtig, en wordt dan achterhaald door de zin? En die is zwaar (laat haar handen van boven haar hoofd op tafel vallen). Is niet de loop der dingen dat ze beginnen met een sprong, een geweldig elan, tegelijk licht en krachtig, nietzscheaans zeg maar, en eindigen met een val in de zwaarte, wanneer ze achterhaald worden door de zin, de betekenis? In sommige gevallen heet dat de dood, in sommige gevallen heet dat anders, maar zo gaat het toch? Dat is zo’n beetje de structuur, de beweging die ik in alles zie.

Maar waar bleven we zonder betekenis?

NOTHOMB: In mijn boek Filippica’s heb ik het zo geformuleerd: de betekenis is de troost der zwakken. Als we werkelijk nietzscheaanse wezens waren, dan hadden we geen betekenis nodig. Maar uiteraard zijn we geen nietzscheanen, en wel zwak, en hebben we heel veel troost nodig.

Amélie Nothomb, troosteres der bedrukten. Wie had dat gedacht.

NOTHOMB: Ha, zo zie je maar. Er zit inderdaad iets paradoxaal troostends in mijn boeken, waarvan het verhaal nochtans volstrekt niet zo leuk is – maar het wordt nooit op een wanhopende manier verteld. Het is wel tragisch allemaal, maar laten we nou maar niet te veel huilen. Er is al zoveel pathos in de dingen, ’t is allemaal al zo vreselijk, waarom zouden we ’t nog erger maken?

En het gaat over het algemeen ook wel om kleine tragedies. Over die zes miljoen joden heb ik het niet, ik vind om te beginnen dat ik daar niet het recht toe heb. Maar Plectrude bijvoorbeeld, dat eindigt met de dood van Amélie Nothomb. Nou ja, dat kun je moeilijk een groot verlies noemen, laten we wel wezen. Zulke kleine tragedies mag je best op een lichte manier vertellen, vind ik. Bovendien: heb je als auteur werkelijk de keuze van je register, je toon? Met stemmen is het ook zo. Als ik zou zingen, wat gelukkig niet het geval is, zou ik een sopraan zijn. Dat heb je niet te kiezen. Bij het schrijven heb je iets dergelijks.

Dat ik naar lichtheid in mijn boeken streef, betekent daarom trouwens nog niet dat schrijven voor mij een divertissement is. Ik zou zonder schrijven zelfs niet kunnen leven.

Herman Jacobs

‘Alles begint licht en luchtig en eindigt met een val in de zwaarte.’

‘uiteraard zijn we geen nietzscheanen en hebben we heel veel troost nodig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content