Toen de Nederlandse theaterlegende Toon Hermans overleed, stond er een Vlaming aan zijn sterfbed. Uitgever Herman Van Hove werd een beetje tot zijn eigen verbazing Hermans’ laatste manager. Hun overeenkomst bestond uit drie regels. Met als cruciale derde artikel: ‘Toon en Herman zijn vrienden en zullen elkaar niet belazeren.’ Een gesprek bij het verschijnen van Toons biografie.

Wie de oprijlaan van Herman Van Hove in Kapellen oprijdt, ziet meteen: hier is goed geboerd. Van Hove bewoont niet zomaar een huis, wel een stijlvolle villa met de naam ‘Lente me’ – naar een lied van Toon Hermans (1916-2000), uiteraard. Hermans zegt erover in zijn Levensboek: ‘Het huis is wit, vanbinnen en vanbuiten, maar van een zeldzame ingetogenheid.’ Zijn kapitaal vergaarde hij als uitgever, maar zijn passies zijn altijd de muziek, het cabaret en de kunst gebleven. ‘Bedrijven zijn er voor de mensen, niet omgekeerd. Een bedrijf is een middel, geen doel. De hang naar het theater, naar het circus en naar de kermis is er altijd geweest, en ben ik nooit kwijtgespeeld. Hoe goed het ook ging in mijn zakenleven, er moest altijd een artistieke pendant tegenover staan.’

Ook vandaag nog. Zijn bedrijf Biblo, een uitgeverij van vakbladen, heeft hij een paar jaar geleden met zijn vennoot verkocht. Maar nog altijd organiseert hij in de cafetaria van het bedrijf – het gebouw is nog altijd zijn eigendom – en in een piepklein theatertje dat hij op zijn eigen zolder heeft ingericht concerten en optredens, puur voor het plezier. Toots Thielemans, in de loop der jaren een erg goede vriend geworden, komt af en toe langs. Hij brengt de Amerikaanse pianist Kenny Werner al eens mee.

Achteraan in zijn theaterzaaltje hangt een schilderij van Toon Hermans. Een zelfportret. ‘Dit is de Toon zoals ik hem aan de keukentafel heb leren kennen’, vertelt Van Hove. ‘Op dit portret komt ook zijn bedachtzame kant naar voren. En ook het soms wat rancuneuze trekje. Dat kwam voort uit zijn jeugd in Sittard. Eerst was zijn vader schatrijk, en had hij alleen maar vrienden. Maar toen ging hij failliet, en plots was het armoe troef. Wanneer Toon in Sittard optrad, en iedereen klaarstond om de grote ster aan de borst te drukken, dan speelde dat verleden hem parten. Nu staan jullie hier, maar waar zaten jullie toen mijn familie in de miserie zat? Zo voelde hij dat.’

Hoe hebt u Toon Hermans leren kennen?

Herman Van Hove: Ik zag hem voor het eerst toen ik een jaar of 15 was, en ben hem altijd blijven volgen. Het eerste persoonlijke contact kwam er in 1991, bij de viering van 75 jaar Toon Hermans in het Sportpaleis. Wij hadden met Biblo 500 tickets gekocht voor onze relaties, en wilden achteraf een receptie geven. Ook de familie Hermans gaf een feestje. Waarom doen jullie het niet samen met één cateraar, vroeg de organisatie zich af. Vanaf dat moment zat ik in het organisatiecomité. Toon wilde pas vlák voor de voorstelling in het Sportpaleis aankomen, en er was iemand nodig met een grote auto om hem aan zijn hotel af te halen. Ik vrijwilliger, natuurlijk… Tijdens de rit nam hij schijnbaar geen nota van mij. Tot hij halfweg vroeg: ‘En wie bent u, als ik vragen mag?’ Ik stelde me voor, maar toen ik zei dat ik tickets had voor het optreden op 17 maart in de Elisabethzaal, reageerde hij afwijzend: ‘Ik vind het niet prettig om maanden op voorhand al te weten waar ik zo veel later gek moet staan doen.’ Einde gesprek.

Zocht hij dan later zelf contact?

Van Hove: Nee, zijn zoon Maurice. Toon wilde een boek over zijn schilderijen, en van onze samenwerking in het Sportpaleis had Maurice onthouden dat ik uitgever was. Of ik eens kon langskomen. Hij wilde me voorstellen aan zijn vader. Maurice had me op voorhand gezegd dat wanneer ik niet in de smaak zou vallen, Toon na tien minuten zou zeggen: ‘Maurice, moesten wij niet nog ergens heen?’ Dat gebeurde niet, al zei hij geen woord tegen me. Toen ik vroeg of ik wat schilderijen kon zien, antwoordde Toon dat dit niet kon: ze waren ingelijst noch uitgelicht. Toen vroeg hij aan Maurice: ‘Gaan we naar De Hoefslag?’ Dat was een restaurant in de buurt. Het sein voor mij om te vertrekken, dacht ik, maar nee, ik mocht mee. Hij zei geen woord tegen mij, tot hij plots vroeg: ‘Ik heb een nieuw liedje geschreven, wil je het horen?’ Terwijl zowat het hele restaurant meeluisterde, zong hij ‘Lente Me’, een van zijn allermooiste liedjes. ‘Vond je het mooi?’ vroeg hij. ‘Ja’, zei ik, overdonderd. ‘Goed. Dan ga ik nu pissen.’ En hij was weg. Toen hij terugkwam, begon hij over zijn band met Vlaanderen. Ik was goedgekeurd en aanvaard. Toen ik later de schilderijen alsnog te zien kreeg, bleken ze verdomd allemaal ingelijst en uitgelicht te zijn…

Het schilderijenboek kwam er, maar het duurde drie jaar voor het klaar was.

Van Hove: Mijn grote opdracht bestond erin hem te overtuigen van de kwaliteit van zijn eigen werk. Toon kon schilderen, hoor. Dat vond ook Jan Debbaut. Jan was begin jaren zeventig de allereerste werknemer van Biblo geweest, voordat hij carrière maakte als conservator van het Van Abbemuseum in Eindhoven en Tate Gallery in Londen. Ik vroeg hem om samen met Sus Verleyen van Knack de selectie van de schilderijen voor het boek te maken. Hij deed het met plezier, maar hij wilde zijn naam er niet aan verbonden zien want de schilderkunst van Toon waarderen, dat lag wat moeilijk in zijn kringen.

Twee jaar lang was Toons boek het best verkochte kunstboek van de Benelux. Ik verkocht er 6000 van, en dat voor een boek dat toch dicht bij de 100 euro kost. Elk jaar gaan er nog 100 de deur uit. Al ben ik daar wel nog altijd niet mee uit de kosten. (lacht) Op verzoek van Toon maakte ik ook een Engelse versie. De enige echte reden was dat hij zo’n boek aan een vriend, de Amerikaanse jazzzanger Tony Bennett, wilde geven. Bennett schilderde zelf ook, en als hij in Nederland was, kwam hij vaak bij Toon langs om over schilderen te praten.

Niet over muziek?

Van Hove: Nee. Bennett besefte niet hoe groot Toon in Nederland was. Op een bepaald moment stond hij op het North Sea Jazz Festival. ‘Kondig jij me aan?’ vroeg Bennett aan Toon. De zaal ontplofte. Toon kreeg een minutenlange staande ovatie. Bennett was verbijsterd.

U zegt dat hij niet snel tevreden was over zijn eigen werk. Was dat ook in het theater zo?

Van Hove: Hij was in alles een perfectionist, en eiste dezelfde overgave van de mensen die met hem samenwerkten. In de recent verschenen biografie van Jacques Klöters stel je vast dat de mensen die bij Toon gefaald hebben het daar nog altijd moeilijk mee hebben. Uiteraard kon Toon keihard zijn voor zijn muzikanten. Maar als je voor de grootste en beste artiest van Nederland mag werken, moet je zelf ook zien dat je er staat. Tegenover zijn medewerkers was hij soms meedogenloos, tegenover zichzelf altijd. Daarnaast werd er met de crew toch ook ontzettend veel plezier gemaakt, en was Toon er voor zijn mensen als ze een probleem hadden. Ik vind het jammer dat Jacques Klöters daar in het boek weinig aandacht aan besteedt. Geen probleem dat hij de Hermansmythe wil doorprikken, maar ik vind het evenwicht wat zoek.

U gaf het schilderijenboek uit. Maar hoe werd u zijn manager?

Van Hove: Op een bepaald moment belde hij me met de melding dat hij opnieuw wilde optreden, en of ik niet eens kon kijken of dat kleine ding in Antwerpen – daar bedoelde hij de Arenbergschouwburg mee – een paar dagen vrij was. Ik deed dat. Een week later belde Toon opnieuw: ‘Wat heb je in Nederland?’ ‘Hoezo Nederland?’ ‘Dacht je echt dat ik alleen maar in Antwerpen ging spelen?’ Hij bleef me maar met vragen bestoken, tot ik hem vroeg: ‘Ben ik dan je manager?’ ‘Wat dacht je dan?’ was zijn enige reactie.

Hij heeft het u dus nooit gevraagd?

Van Hove: Nee, hij heeft het me gezegd. (lacht) Ik dacht dat het wel zou meevallen, die show. Hij was toen 78. Ik ging ervan uit dat hij gewoon het beste uit 60 jaar Toon Hermans zou brengen. Vergeet het! Eén liedje kwam uit een vorige show, voor de rest wilde hij alleen nieuwe liedjes zingen. Drie maanden lang werd er vier dagen per week gerepeteerd met de muzikanten. Toen de repetities ten einde liepen, had ik al vijf miljoen frank (125.000 euro, nvdr.) uitgegeven.

Uit eigen zak?

Van Hove: Nee, erger nog. Uit de zak van Biblo.

Was er toen al een contract?

Van Hove: Nee. Dat is er nooit geweest. Toon ging met mensen altijd op zijn gevoel af, ook met mij. Mij ging het niet om het geld. Ik wilde er niets aan verdienen. Ik had wel een contract gemaakt, meer uit bezorgdheid om hem dan om mezelf. ‘Wat is dat?’ vroeg hij toen ik een voorstel van overeenkomst bovenhaalde. ‘Een contract.’ ‘Je gaat dat toch niet voorlezen?’ ‘Nee.’ ‘Waarom heb je een contract gemaakt?’ ‘Toon, binnenkort, als de tournee begint, heb ik veel geld van je. Stel dat ik tegen een boom rijd. Wat dan?’ Toen zei hij, bedachtzaam, terwijl ik al een pen zocht om de papieren te tekenen: ‘Waarom zou je tegen een boom rijden? Ik wil een contract, maar hoogstens één zo’n velletje.’ Toen stelde ik het volgende voor: ‘Artikel 1. Toon Hermans zal een nieuwe show maken en doet zijn uiterste best om daar een goede show van te maken.’ ‘Akkoord’, zei Toon. ‘Artikel 2. Herman Van Hove zal het management en de productie van die show doen en zal er zijn uiterste best voor doen om ervoor te zorgen dat alles op rolletjes loopt en dat de zalen vol zitten.’ ‘Akkoord.’ ‘Artikel 3: Herman en Toon zijn vrienden en zullen elkaar niet belazeren.’ ‘Akkoord.’ ‘Goed, dan zijn we het eens, en dan hoef ik geen contract’, heb ik toen gezegd.

Toon is in zijn leven honderdduizenden euro’s misgelopen omdat hij zich niet met dat soort dingen wilde bezighouden. Ik ben voorzitter van de Stichting Toon Hermans, die de nalatenschap beheert. Onze advocaat heeft de handen vol met al die contracten die op bierviltjes of op de achterkant van een restaurantrekening zijn opgesteld, vaak met schimmige firma’s die failliet zijn gegaan of al tig keer zijn overgenomen. Toon moet ook een van de weinige grote artiesten zijn die niet bij leven alles hebben geregeld voor hun artistieke nalatenschap. Hij werd boos als iemand daarover begon. Hij wilde niet praten over het moment dat hij er niet meer zou zijn, hij wilde zélf blijven. Zijn grote voorbeeld was George Burns, de man met de sigaar, die 100 was en nog een eigen televisieshow had. Als ik in New York was, moest ik alle cassettes die ik van Burns vond meebrengen.

Op een bepaald moment moest u 64 geboekte optredens annuleren.

Van Hove: Dat is de enige keer dat ik boos op hem ben geweest.. Ten onrechte, zou al snel blijken. Er is toen geen onvertogen woord gevallen, maar ik heb hem wel drie maanden links laten liggen. Tot hij belde of ik eens wou langskomen. Toen ik bij hem aankwam, nam hij me mee naar een prachtig schilderij van een dorp in de Provence. Met een bordje eronder: ‘Eigendom Herman Van Hove’. Dat was zijn manier om het weer goed te maken.

Wat was er dan gebeurd dat u zo kwaad was?

Van Hove: In het voorjaar van 1997 hadden we uitgebreid getoerd, tot tevredenheid van Toon. Vlak voor de zomer zegt hij: ‘Boek 100 optredens voor het najaar, steeds in blokjes van twee.’ Omdat de meeste schouwburgen al vol zaten, had ik uiteindelijk 64 data kunnen boeken. Dat was een hels karwei geweest, maar de contracten waren opgesteld. Tot hij me plots belde dat het niet ging lukken. Eerst wilde hij niet langer twee dagen na elkaar optreden, toen zag hij het helemaal niet meer zitten. Ik moest alles afgelasten. Uiteindelijk bleken zijn wispelturigheid over de najaarstournee en zijn onberekenbaarheid in die periode het gevolg van een kwaadaardige tumor die tegen zijn hersenen drukte. Die werd tijdens een gevaarlijke en erg moeilijke operatie met succes verwijderd. Die laatste tournee is er wel niet meer gekomen.

Hoe hebt u afscheid van hem genomen?

Van Hove: Ik stond er met de familie bij toen hij stierf. Ik heb maar twee mensen zien sterven in mijn leven, met een maand ertussen. Eerst Johan Anthierens, mijn grote vriend, en dan Toon.

Anthierens en Hermans kenden elkaar ook vrij goed.

Van Hove: Johan en Toon konden het geweldig goed met elkaar vinden. ‘Ik wil geen enkele journalist meer zien’, zei Toon laat in zijn leven. ‘Alleen Anthierens nog.’ Hij dweepte echt met De passie en de pijn, het boek dat Johan over Jacques Brel schreef. In hun laatste jaren hebben ze ook gecorrespondeerd. Op een heel verrassende manier bleken ze over een hoop dingen hetzelfde te denken.

Een beetje een vreemd duo was het wel.

Van Hove: Toen ik Johan voor het eerst meenam naar een optreden van Toon, dacht ik: ‘Johan zal dit verschrikkelijk vinden en er wat sarcastisch over doen.’ Maar hij lachte de hele zaal overhoop. Hij vond het ge-wel-dig. Toen ik ze privé samenbracht, bleek het wonderbaarlijk te klikken. Tegenover Toon liet Johan zich zien zoals ik hem had leren kennen: als de warmste en tederste van mijn vrienden. Hij ontbond zijn duivels op andere momenten…

Hoe tuimelde Anthierens uw leven binnen?

Van Hove: Onze uitgeverij gaf Tendances uit, de Franstalige tegenhanger van Trends. We werkten dus vaak samen met Roularta, en hadden net als Knack een kantoor aan de Tervurenlaan in Brussel. Toen Johan een week als redacteur bij Knack werkte, stond Rik De Nolf, ceo van Roularta, plots bij ons op kantoor met Johan Anthierens. Hij vroeg aan mijn vennoot: ‘Heb je hier geen plaats voor Johan? Hij ligt aan de overkant met iedereen overhoop.’ Op een bepaald moment had ik Johan al eens voorgesteld om een satirisch blad te beginnen. Hij was daar toen niet op ingegaan. Een jaar later, Kerstmis 1980, verongelukte Louis Neefs met zijn vrouw, met wie hij samen begraven werd. In een van de roddelbladen verscheen een verhaal dat de familie van die vrouw wilde dat ze ergens anders begraven werd, want dat Louis Neefs weleens een scheve schaats had gereden. Ik stuurde dat artikel naar Johan, met een briefje erbij: ‘Zouden we nu dat satirisch blad niet beginnen?’ Hij nam meteen contact met me op, twee dagen later stapte hij op bij Knack, en schoot De Zwijger uit de startblokken.

Onze grootste fout was dat we Johan hoofdredacteur hebben gemaakt. Johan was een chroniqueur, geen organisator. Dat hadden we redelijk snel ingezien – Johan als eerste, want na het verschijnen van het eerste nummer bood hij zijn ontslag aan. Dat weigerden we, en we haalden Johans broer Karel, Hilde Geens en Jos Grobben weg bij Knack. Dat vonden onze Roeselaarse vrienden niet de meest geslaagde satire, vrees ik. Mij is weleens verteld dat het wegvallen van Ooggetuige, de rubriek van Johan in Knack, het blad 5000 abonnees heeft gekost.

Toch kwam De Zwijger financieel niet van de grond?

Van Hove: Na anderhalf jaar hadden we met De Zwijger een put van 20 miljoen frank (500.000 euro, nvdr.) gemaakt. Maar tegen die tijd draaiden we wel bijna break-even. Er was wat verlies, maar niet in die mate dat Biblo – voor de rest een erg gezond bedrijf – het niet had kunnen trekken. Toen bleek dat we grenzeloos naïef waren geweest. Wij dachten dat de redactie van De Zwijger kon schrijven wat ze wou, zonder dat dit invloed zou hebben op onze andere bladen of de joint ventures met Roularta. Je kon rustig het Gemeentekrediet en Sabena te kakken zetten in De Zwijger, dat had niets met onze andere bladen te maken. Dachten we. Maar zo sportief waren die mensen niet… Er kwamen reclamebudgetten op de helling te staan, en dat zou ons mogelijk in die mate zuur kunnen opbreken dat het bedrijf en de jobs van onze mensen, maar ook De Zwijger, in het gedrang kwamen. Daar was niemand bij gebaat. De oplossing die uit de bus kwam, was dat wij De Zwijger cadeau deden aan Kritak, toen de uitgeverij van André Van Halewyck. De geheime overeenkomst daarbij was dat wij het eerste jaar, tot 1 juni 1984, alle lonen zouden blijven betalen. Tegen die tijd zou het blad, mits er redelijk werd geïnvesteerd in promotie om het aantal abonnees op te krikken, zeker break-even draaien, maar dat is niet gelukt. Vlak voor de zomer van 1984 werden de boeken neergelegd.

Uw grootste mislukking?

Van Hove: Financieel gezien wel, maar zo gaat dat nu eenmaal in het uitgeversleven. We hebben ons meteen op andere projecten gegooid, die dan weer wel rendeerden. Voor Johan was het een ander paar mouwen, na De Zwijger was hij zo verbrand dat hij daarna nog alleen als freelancer aan de bak kwam. Ik voelde me daar schuldig over, ik had hem het satirisch avontuur aangepraat. Maar Johan voelde zich nog veel schuldiger over de gemiste kans en het door ons geleden verlies. Tot ik hem zei dat voor mij dat geldelijke verlies in het niet verzonk bij wat De Zwijger me had opgeleverd: een goede, dierbare vriend. De zachtste, de tederste aller vrienden…

JACQUES KLÖTERS, TOON. DE BIOGRAFIE, NIJGH EN VAN DITMAR, 534 BLZ., 27,50 EURO, ISBN 9789038893198.

DOOR TOON HORSTEN / FOTO’S LIES WILLAERT

‘”Vond je het mooi?” vroeg hij. “Ja”, zei ik, overdonderd. “Goed. Dan ga ik nu pissen.” Ik was aanvaard.’

‘Geen probleem dat biograaf Jacques Klöters de mythe wil doorprikken, maar we hebben óók veel plezier gemaakt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content