“Mode & Kunst” in het Paleis voor Schone Kunsten zonder Puk Puk van Planet Dork.

DE MET VEEL bombarie aangekondigde tentoonstelling Mode en Kunst 1960-1990 heeft niets nieuws over kunst of mode, en zo mogelijk nog minder over de relatie tussen beide te vertellen. En waarom ze het etiket “Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen” opgekleefd kreeg, mag Joop ! weten.

Bij gebrek aan beter was het belangrijkste onderwerp van gesprek bij de openingsavond het bezoek van Suzy Menkes, redaktrice van The International Herald Tribune, en alleen al vanwege die funktie een Moeder Theresa voor de modepers. La Libre Belgique wist achteraf zelfs te melden hoe goed zij de tentoonstelling wel vond.

Maar ook Menkes zal zich ongetwijfeld de vraag hebben gesteld hoe het kwam dat de ontwerper Walter van Beirendonck, die ze enkele maanden geleden nog tot sensatie van het jaar uitriep, en de middag voor de opening nog in Antwerpen opzocht, niet in die tentoonstelling zat. “Crash ! Pow ! Clothes to go Extra Terrestrial” titelde Menkes naar aanleiding van de laatste show die Van Beirendonck in juli in het Parijse Lido gaf, en waarvoor de verzamelde wereldpers plat achterover ging.

Wie wil weten waarover ze het had, moet naar de boekhandel van het Paleis. Daar kan, buiten de wil van de organizatoren om, de CD-rom rond Van Beirendonck getest en gekocht worden. Een vingerdruk op een computerscherm, en intergalaktische wezens als Puk Puk van Planet Dork gidsen de bezoeker door leven en werk van de meester.

De aarde kookte toen die CD-rom dit jaar in de danstent Café d’Anvers voor het eerst aan het publiek werd voorgesteld. Op een reusachtige videowall werden daar onder het motto “Wham ! Bam ! Zap ! ” beelden uit Walters shows in een pure improvizatie gemixt met politieke slogans, seks, reklame, en verzamelde wereldellende met een dreunende beat als achtergrond. Zelfs op de Biënnale van Venetië, dit jaar toch wel de grootste overzichtstentoonstelling van hedendaagse kunst, hadden we niemand zo ongecomplexeerd en indrukwekkend met nieuwe media zien werken.

Maar helemaal te gek werd dus die show in het Lido, waar de glamour en glitter van dat zo typisch Franse blote-benen-zwaaien de allures kreeg van een apocalyptisch spektakel. Van Beirendonck verwijst graag naar de Amerikaanse kunstenaar Mike Kelley als hij zijn strategie ter sprake brengt, de dekonstruktivist die als weinig anderen de wrede schaduwzijde van de symbolen van de Amerikaanse droom weet te openbaren. Want al jaren lang krijgen ook Van Beirendoncks kleren, in helle, vrolijke kleuren, en met naïef optimistische slogans bedrukt, altijd weer een angel mee die hun teddybeersfeer in het tegendeel doet omslaan.

LATEX.

Wat moest men bijvoorbeeld denken van de modellen die, op de ogen en de mond na, in een nauwsluitend latex pak geperst zaten, als was het een tweede huid, en zo met die vrolijke slogans over de catwalk paradeerden. Ze hadden de vervaarlijke uitstraling van terroristen, en Van Beirendonck zelf wees naar het menselijk lichaam dat door Aids, pollutie en andere kwalen almaar meer in de knel is geraakt.

Iedereen die een beetje mode volgt, weet dat Van Beirendonck behoort tot de zeven afgestudeerden uit de Antwerpse mode-akademie die als “de Antwerpse Zes” ten strijde trokken. De meesten onder hen zijn de laatste jaren tot de absolute wereldtop doorgedrongen : Ann Demeulemeester, Dirk Bikkembergs, Martin Margiela, Dries Van Noten. Dat sukses hadden ze niet aan marketing of een gretige lokale industrie te danken. Die zijn in ons land zo goed als onbestaande.

Nee, vooral hun kreativiteit deed hen tot die top doorstoten. Een vaak terugkerend ordewoord, ondanks de onderlinge verschillen, was dekonstruktie : de mechanismen achter mode en kleding blootleggen en verstoren.

Dat de Zes, en de vele Belgische ontwerpers die in hun voetspoor volgden, ook met andere media aardig overweg kunnen, bewezen ze onder meer op tentoonstellingen van Antwerpen 93.

Je kan je dan ook de afvragen op welke planeet de organizatoren van de tentoonstelling “Mode & Kunst” al die tijd hebben verbleven. In ieder geval niet op Dork. Margiela mocht bij de opening wèl een performance opvoeren. Met zijn zware symboliek deed die jammer genoeg veeleer aan patronaatstoneel denken. En op aandringen van de Vlaamse Gemeenschap, die in ruil de tentoonstelling wel als Cultureel Ambassadeur voor Vlaanderen wilde erkennen, hebben de Zes op het laatste moment vooraan in de catalogus ook nog een fotootje meegekregen. Maar voor het overige wordt over hen niet gerept.

Het verhaal dat nu geserveerd wordt, had evengoed in Michigan, Singapore of Alaska bedacht kunnen worden. Het doet nog eens gauwgauw de wederzijdse beïnvloeding van mode en kunst uit de doeken, aan de hand van een aantal huizenhoge clichés : de soepjurk die Jean-Charles de Castelbajac met het motief van het soepblik van Andy Warhol liet bedrukken, de Mondriaanjurk van Yves Saint-Laurent, en wat dies meer zij.

Dat tentoonstellingen over mode zodanig in de mode zijn dat zelfs het Paleis voor Schone Kunsten zich verwaardigt om een dergelijk projekt te organizeren, mag overigens geen toeval heten. Niet voor niets hadden de twee belangrijkste overzichtstentoonstellingen van hedendaagse kunst van de voorbije jaren, de Documenta in Kassel, en de Biënnale van Venetië, het lichaam als tema. In beide gevallen wezen de organizatoren op het feit dat kunstenaars zich massaal gingen koncentreren op het lichaam, dat na de jaren van euforie almaar meer in zijn bestaan werd bedreigd. Er werd naar Aids en ander sluipend geweld verwezen, maar ook naar de opkomst van de cyberkids en het virtuele.

HALFZUSTERS.

En uiteraard werd naar aanleiding van deze tentoonstelling her en der nog maar eens de vraag opgeworpen of mode wel kunst mag heten. Zelfs nogal wat mode-ontwerpers knikken daarbij heftig van niet. Maar al bij al doet die hele vraagstelling denken aan twee halfzusters die ter wille van een erfenis hardnekkig het bestaan van de andere blijven ontkennen. Want afgezien van het commerciële, dat in beide sektoren een al welhaast even zware rol speelt, gaat het zowel in de mode als in de kunst om skulpteren, en met excuses voor dit weinig modieuze woordgebruik om het creëren van een nieuw mensbeeld.

Wat de mode daarbij tot zo’n specifieke kunstvorm maakt, is het feit dat er met lichamen van vlees en bloed wordt gewerkt. Die lichamen bewegen. Ze zijn van nature uit voor de straat bestemd, en kunnen niet overleven in musea. En beweging is tijd. En slijt.

Yohji Yamamoto, één van de ontwerpers die op deze tentoonstelling uitpakt met een installatie die wel mooi mag heten maar voor de rest nauwelijks het niveau van een winkelvitrine overschrijdt heeft in dat verband een fraai citaat in zijn zaaltje hangen, uit een film van Wim Wenders, de kineast die als geen ander de loop der tijd trachtte te vatten : “Ik dacht bij mezelf : kon ik de tijd maar tekenen… Ik hou van tweedehandse kleren, oude en versleten spullen. Als je het juiste gevoel wil bereiken, moet je tien jaar wachten, want katoen leeft.. Dat is een hele tijd ! Je tekent de tijd”.

“Mode is essentieel”, zegt Van Beirendonck, “maar tegelijkertijd dient ze om weg te gooien”. Mode handelt haast per definitie in een waarheid die door andere kunstvormen hardnekkig werd ontkend : vergankelijkheid. En de mode-ontwerper is een kunstenaar die dezelfde skulptuur met elk nieuw seizoen hertekent. Tot ook die laatste ontwerpen in vergetelheid verdwijnen. En kijk : de merknaam W&LT van Van Beirendonck staat voor Wild and Letal Trash, “dodelijke rommel”.

Die obsessie voor het lichaam en de vergankelijkheid heeft zich de voorbije decennia ook in de beeldende kunst nadrukkelijker op de voorgrond gedrongen. Bovendien wordt het museum als mausoleum luider dan ooit op de helling gezet. Kunstenaars willen die luchtbel uit, de straat op. Maar ook daarvan valt op deze tentoonstelling weinig te merken. De kunst moet er met een loupe gezocht worden.

Onbegrijpelijk is bijvoorbeeld de afwezigheid van Rebecca Horn met haar pluimen, of van de gipsen afdrukken van Franz West. En geen spoor is er te merken van een kunstenaar als de Braziliaan Helio Oiticica, die met zijn eigenzinnige feestkledij voor de bewoners van achterbuurten, een signaal tot revolte wilde geven. Zijn werk had nochtans een prachtige kommentaar kunnen leveren bij alle salonrevolutionairen die snel door de commercie werden opgeslokt, en die nu het Paleis bevolken.

Eén van hen, Paco Rabanne, was speciaal voor de opening naar Brussel gereisd. Zijn werk staat pal bij de ingang van de tentoonstelling opgesteld. Als een manifest. Zelf verklaart Rabanne dat hij als architektuurstudent tot zijn ondraagbare jurken kwam na het zien van de bewegende metalen skulpturen van Rafaël Soto, die alleen maar uit een aaneenrijging van kleine plaatjes bestonden, uit plastic en ander ongebruikelijk materiaal. In hetzelfde zaaltje staan nog wat jurken opgesteld van Pierre Cardin en André Courrèges. Ook zij wezen aan de vooravond van 1968 de kunst met een K en de haute couture als aftands van de hand, en ze wilden de kunst via mode naar de massa brengen.

Lang heeft dat niet geduurd. Ze werden de voortrekkers van een nieuwe haute couture, en op hun beurt onbetaalbaar. Hun jurken staan nu in de eerste zaal van het paleis onder het motto kinetische kunst, bewegingskunst rond een werk van Soto : een grote tros plastic draden waar je doorheen kan stappen. De jurken werden op een sokkel rond paspoppen gehangen, en geen van de organizatoren lijkt de ironie te vatten : de kunst die de gevangenis van de musea trachtte te ontsnappen, de straat op, naar de massa, in een niet te stuiten vibratie, staat nu met het bijschrift “gelieve niet aan te raken” op een museumsokkel, rond roerloze poppen. Het is een doods beeld dat ook de rest van deze tentoonstelling samenvat.

Max Borka

Mode & Kunst, 1960-1990. Tot 7 januari in het Paleis voor Schone kunsten te Brussel. Toegang : 250 frank.

Yves Saint Laurent, Robe Mondrian, herfst/winter 1965-66 : huizenhoge clichés.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content