De begraafplaats van Praag, de nieuwe historische roman van Umberto Eco, start veelbelovend, maar mondt uit in een tamelijk vermoeiende stijloefening.

‘De mensen geloven alleen hetgeen ze al weten, dat was de schoonheid van de Oervorm van de Samenzwering.’ De zevenenzestigjarige kapitein Simone Simonini, het Turijnse hoofdpersonage in De begraafplaats van Praag, de nieuwe roman van Umberto Eco, vertelt hoe hij valsspeler eerste klas is geworden in het roerige Italië en Frankrijk van de tweede helft van de negentiende eeuw. Eco’s historische roman opent met een racistische tirade tegen de Duitsers, Fransen, Italianen en vooral Joden. In Parijs loopt Simonini een zekere Froïd – lees: Sigmund Freud – tegen het lijf die hem aanraadt om zijn demonen uit te drijven via zelfanalyse. Simonini maakt werk van de raad van de jonge zenuwarts in opleiding en begint aan een dagboek waarin hij het ontstaan van zijn mythomanie beschrijft.

Blijkt dat de jonge Simonini al door zijn grootvader werd besmet met sterke verhalen over samenzweringstheorieën waarin steeds opnieuw Joden, jezuïeten en vrijmetselaars terugkeren. Simonini, thuis opgevoed door jezuïeten, leert van een notaris hoe hij officiële papieren kan vervalsen en wordt als (dubbel)spion ingezet bij de perikelen rond de Italiaanse eenmaking met Garibaldi. Van kindsbeen af is Simonini geboeid door een soort van heksensabbat die op het Joodse kerkhof in Praag zou hebben plaatsgehad en waarbij Joodse rabbi’s een marsplan opstelden om het wereldwijde christendom en kapitalisme ten val te brengen. Deze zogenaamde Protocollen van de wijzen van Zion, die in 1905 werkelijk werden uitgegeven, vinden hun oorsprong in historische romans van Eugène Sue en Alexandre Dumas. Simonini dikte de literaire verzinsels aan met eigen (droom)verbeelding en speelde zijn complottheorieën door aan de Franse, Duitse en uiteindelijk Russische geheime dienst die met de publicatie van de Protocollen de munitie leverde voor het antisemitisme bij de nazi’s – Hitler citeerde uit deze Protocollen – en bij sommige fundamentalistische Arabische moslims vandaag.

Eco wil met deze roman de explosieve kracht van fictie en verhitte fantasieën demonstreren. Omdat de Protocollen hun oorsprong vinden in de negentiende-eeuwse realiteit van elkaar bevechtende coterieën allerhande – van Fourieristen tot maçonnieke Mazzinianen – geeft hij de uitwerking van dit paranoïde ziektebeeld de allures van een feuilletonroman, inclusief dramatische gravures met pathetische onderschriften. De eerste honderd bladzijden schetst Eco een amusant portret van zijn jonge, ingebeelde samenzweringspatiënt, maar geleidelijk aan serveert hij op een drafje een geschiedenisles over de belangrijkste Italiaans-Franse landmarks uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Marx of Marsch, zoals hij door Simonini wordt genoemd, komt om het hoekje gluren – denk maar aan zijn Communistisch manifest uit 1848 – net zoals de Frans-Pruisische oorlog van 1870 met de Commune en met de Dreyfusaffaire op het einde van de negentiende eeuw. Nu en dan laat Eco zijn historische verkleedpartij onderbreken door een alwetende verteller in de stijl van de negentiende-eeuwse romans en door een abbé, schizofreen alter ego van Simonini. Die verkleedt zich graag in zijn vijandbeeld en trekt daarbij de soutane aan.

Kortom, halverwege is overduidelijk waar Eco met deze parodie op de feuilletonroman naartoe wil. Hij mag zichzelf en de lezer via een inleidend citaat bij het begin wijs willen maken dat ‘uitweidingen in een historische vertelling nu eenmaal onontbeerlijk zijn’, na een tijdje beginnen de zoveelste culinaire details van hoe je dit of dat gerecht klaarmaakt op de zenuwen te werken. Eco blijft de auteur van één meesterlijke roman, De naam van de roos, waarin eruditie en intrige een uitzonderlijk samenspel aangingen. Van een plot is in De begraafplaats van Praag geen sprake. Van een geschiedenisles des te meer. Maar daarvoor bestaan er zoveel betere cultuurhistorische werken zonder literaire pretenties. Nee, geef mij dan maar De Krimoorlog van Orlando Figes: zo interessant en spannend als Figes de absurde oorlogsvoering tussen 1853 en 1856 beschrijft, weet Eco in deze pseudo-literaire saga nooit te zijn.

UMBERTO ECO, DE BEGRAAFPLAATS VAN PRAAG, VERT. DOOR YOND BOEKE EN PATTY KRONE, AMSTERDAM, PROMETHEUS, 496 BLZ., 19,95 EURO (TOT 19 APRIL, DAARNA 24,95 EURO) ISBN 9789044617320

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content