Ze zijn in Brussel geboren en noemen zich Brusselaar, hun wieg stond in Afrika of Marokko en ze noemen zich Brusselaar, ze vonden er hun lief en noemen zich Brusselaar, ze verlieten het platteland en noemen zich Brusselaar.

In het kader van Brussel 2000, Culturele Hoofdstad van Europa, lanceerden de theatergezelschappen Dito’Dito en transquinquennal het project Brussel behoort ons toe/Bruxelles nous appartient. De bedoeling was een auditieve stadsbiografie te creëren met als bouwstenen de verhalen van onbekende Brusselaars, verzameld op minidisk door even onbekende stadsgenoten of bezoekers. Het voorlopige resultaat zijn 180 verhalen, vertellingen uit het collectieve geheugen, vol humor, een vleugje nostalgie, een kritische oprisping, simpel en oprecht. Kunstenaars en theatermakers gingen er al mee aan de slag, en wij bewerkten zes ruwe fragmenten tot stukjes levend stadsarchief.

In de rue Riveline

Naast het eethuis Le steak

Achter zware gordijnen

Staat de Sjah-discotheek

Nederlandstalig, 45 jaar, arbeidsconsulent, 24 jaar in Brussel, Brussel centrum.

Ik woon in de Dansaertstraat sinds 1985. Mijn appartementsblok was toen zowat het enige dat echt leefde, met vooral mensen uit de culturele sector. Het grappige is dat de appartementen later werden opgekocht door jongere cultuurmensen. Arno woont hier en Marc Didden. Je kunt de geschiedenis van ons gebouw visueel volgen. Ik zit in de kolom die rond 1923 is opgetrokken en bij iedere deur richting Nieuwe Graanmarkt moet je een jaar bijtellen. Op het einde zie je dat het gebouw niet af is, de crisis van de jaren dertig zorgde voor een versobering, die zich weerspiegelt in de details. Marmeren vensterbanken werden houten, de koperen deurknoppen werden kleiner, de dienstingang en -lift verdwenen.

De straat wordt nu beschouwd als de chiquere buurt van het centrum. Ik zeg bewust centrum, al ligt dat historisch gezien rond de Grote Markt. Het is dé plaats voor de toerist, maar het echte leven is eruit verdwenen. Wie Dansaertstraat zegt, denkt alleen aan het stuk tot aan de Nieuwe Graanmarkt. Toch is er verderop, richting kanaal, een heropleving merkbaar. Er komen nieuwe winkeltjes, restaurants worden gerenoveerd en met beperkte middelen proberen de bewoners hun stukje straat wat glans mee te geven. Ik vind het iets typisch Brussels, ik noem het de miniversnippering. Eenheid bestaat niet in deze stad. Neem de boulevard die van noord naar zuid loopt, vanaf het Brouckèreplein leeft het helemaal op tot een honderd meter voorbij de Beurs met de Ancienne Belgique en Kladeradatsch. Maar daarna gaat het opnieuw bergaf. De Champs Elysées kan zich over verscheidene kilometers handhaven, maar om een of andere reden gebeurt dat hier niet, op een klein stukje Brussel heb je tientallen, honderden soorten aanpakjes.

Brussel is een manier van leven, hier hoef ik niets te plannen. Alles is op loopafstand en het culturele aanbod is enorm. Je kunt je permitteren om ’s avonds langs een theaterzaal te lopen, zijn er nog kaartjes, dan ga je naar de voorstelling, is het uitverkocht, dan doe je gewoon iets anders.

Toch kent Brussel nog altijd een leegloop. Een mogelijke verklaring is de terugkeer van jonge gezinnen naar de rand. In hun plaats komen jonge mensen, maar voor twee die vertrekken komt er altijd maar één in de plaats.

Het straatleven is enorm opgebloeid, alles gebeurde vroeger in de bruine kroegen waar we de wereld verbeterden. Nu zijn er restaurants en zelfs een aantal terrassen. En de Dansaertstraat is een soort minidorp geworden. De anonimiteit verdwijnt, je komt je buren tegen in de nachtwinkel, in het restaurant, op de terrassen. Wij leven veel meer met elkaar dan de mensen die naar de rand zijn verhuisd. Ze hebben een huis met alles erop en eraan, een tuin waar ze zelden in zitten met dikke coniferen om zich af te sluiten van de buren. Het lijken wel groene isoleercellen. Dan woon ik liever in de stad waar we geen schrik hebben om mekaar een goeiedag te zeggen, ook al weten we niet welke taal de andere spreekt. Mijn buurvrouw is Oostenrijkse en mijn Duits is niet echt goed, dus spreken we Engels want haar Frans is dan weer niet zo best. Het samenleven is gemoedelijker dan met mensen die dezelfde taal spreken of dezelfde huidskleur hebben.

Ik geloof dat er in de vijfhoek 54 nationaliteiten wonen. Als je bedenkt dat al die grote kantoren nog een flinke hap uit de stad halen, dan is het toch wel ongelofelijk hoe bruisend dat vijfhoekje is. Je profiteert enorm van al die verschillende levensstijlen. Ik steek de vaart over en kom in Molenbeek, ik lijk wel op reis. Ik ga naar een andere buurt en ik waan mij in Griekenland. Als ik uit het buitenland terugkeer, vind ik diezelfde geuren en smaken terug op amper 500 meter van mijn deur. De hele wereld kan je hier kopen.

Aan de jassen die hangen

’t Etiket van Louise

Clouseau kocht er ook een

Maar die past niet precies

Nederlandstalig, 37 jaar, geluidstechnicus, zeventien jaar in Brussel, Sint-Gillis.

Ik ben in Afrika geboren en zeer jong naar Middelkerke verhuisd, na een intermezzo van drie jaar in Afrika ben ik uiteindelijk in Brussel beland. Met de Belgische of Vlaamse cultuur heb ik nooit problemen gehad want het is mijn cultuur. Er is geen verschil tussen mij en een honderd procent Belg, maar qua kleur is dat natuurlijk iets anders. Racisme is geen makkelijke discussie. Je wordt niet elke dag uitgescholden voor vuile neger, het is veel hypocrieter, meer onderhuids. Het zijn vooral de mensen hun ogen die hen verraden, de manier waarop ze je aanspreken. In een winkel, bijvoorbeeld, wordt de man of vrouw voor mij aangesproken met u, terwijl ze mij tutoyeren.

Een vergelijking met mijn kindertijd in Middelkerke is moeilijk, ik was twaalf en zowat de enige vreemdeling in het dorp, mensen reageren daar helemaal anders op. Hier in de grootstad heb je wijken vol buitenlanders. Het racisme in een grootstad heeft een ander gezicht dan in onverschillig welk dorp in België.

Brusselaars zijn vreemdelingen gewoon en in tegenstelling tot wat je zou denken, is het hier niet makkelijker. Hoe meer verschillende mensen er samenwonen, hoe meer racisme. Er is weinig uitwisseling en we leren mekaar niet beter kennen, eerder integendeel. Hoe vaak hoor ik geen dingen vertellen over Marokkanen die niet kloppen met de realiteit. Ook de pers heeft daar een grote verantwoordelijkheid in. Het is meer iedereen voor zich en de concentratie van grote groepen nationaliteiten is niet echt bevorderlijk. Ik denk dat de problemen niet zozeer te maken hebben met cultuur, kleur of religie maar zich veeleer voordoen op het sociale vlak.

Mensen spreken ook niet dezelfde taal. De woorden in Ukkel zijn niet dezelfde als in Schaarbeek. Oudere mensen spreken een andere taal dan jongeren, Centraal-Afrikanen gebruiken een ander Frans dan Noord-Afrikanen en toch is het allemaal Frans.

Nu ik een gezin heb, zou ik liever buiten de stad wonen, maar we werken hier en dan heb je twee auto’s nodig. Het openbaar vervoer is wel oké, al vind ik het behoorlijk duur. Een absoluut minpunt is wel dat je ’s avonds zonder auto niet uit de voeten kunt. Na een concert of een theatervoorstelling is er geen mogelijkheid meer om een bus of een tram te nemen. De fiets is niet echt een alternatief, ik heb het zes maanden geprobeerd en je waagt echt je leven.

In de straat van Boyème

Neemt een dame je mee

Er wordt soms geschoten

De Wet zwijgt gedwee

Nederlandstalig, 7 jaar, geboren in Brussel, Sint-Gillis.

Als ik groot ben wil ik geen president of koning worden want ik wil vrij zijn, vrij in de natuur. Ik ga in het bos wonen, in een boomhut. Wij hebben al een bos en daar ga ik dan een huis bouwen. Ik wil helemaal niet in de stad wonen, wat heeft dat voor zin, hier zijn soms mensen doodgeschoten. De stad is niet tof, het is saai. Maar in het bos is het fijn, ik kan daar makkelijk leven. Ik wil pianist worden, omdat de piano te groot is voor mijn boomhut ga ik mijn gitaar meenemen, daar zitten ook snaren op, die ga ik dan afknippen en kleine hamertjes maken zodat ik toch een piano heb. Ik zal dan soms wel naar de stad moeten om concerten te geven in grote theaters en in de opera.

Mijn droom mag ik je eigenlijk niet vertellen want ik heb het net gewenst op mijn verjaardag. Ik heb gewenst dat ik sinterklaas word of zwarte piet, een van de twee.

Maar ik heb niet altijd in Brussel gewoond hoor, ik heb ook nog in de buik van mijn mama gewoond. Ik vond het daar heel leuk, je mag er veel meer stampen en ik was zoals een boeddha in die buik, omgekeerd, ze hebben mama haar buik moeten opendoen. Als ik mocht kiezen tussen Brussel en de buik van mijn mama, dan wil ik terug naar de buik. Het is daar fijn om te spelen en het is er helemaal niet donker, iedere keer als mama haar mond opendoet, zie je het licht.

Dansen, drinken, betalen

Taxi geel, taxi zwart

Op de kaai van de mossels

Begint reeds de markt

Nederlandstalig, 26 jaar, coördinator muziek, vier jaar in Brussel, Brussel centrum.

Ik kom uit een kleine gemeente aan de Maas, Eisden cité. Vanaf mijn vijftiende wist ik al dat ik in de stad wou wonen, het dorp was mij te beperkt. Bovendien heb ik een Brusselse vriendin. Ik heb in Antwerpen gestudeerd, maar Brussel leeft veel meer en de Brusselaar lijkt mij persoonlijk veel bescheidener en meer integer. Misschien is het omdat ik een Vlaming ben in een Franstalige stad, waardoor je je bescheidener opstelt en je door het taalverschil minder geconfronteerd wordt met grootspraak. Maar ik geef toe dat het eerder een gevoel is dan een nuchtere analyse. In Antwerpen weet je wat je kunt verwachten, in Brussel zit er om iedere hoek wel iets verrassends. Binnen enkele minuten kun je iemand ontmoeten die je in een andere gemoedsgesteltheid brengt. Je kunt naast een clochard zitten, een kunstenaar, een muzikant, een zakenman en aan de praat raken. Je voelt hier dat je leeft en je hoeft je niet per se te integreren, als je de vibraties aanvoelt en openstaat kun je je vrij vlot door Brussel bewegen. Iedere seconde van de dag kun je zinvol besteden.

Ik woon in de Marollen, historisch de armenwijk van Brussel. De spil van de wijk is de rommelmarkt. Iedere dag, jaar in jaar uit, weer of geen weer, van ’s morgens 7 uur tot 13 uur wordt er rommel gekocht en verkocht, van een setje verroeste nagels voor twee frank tot video’s en tv’s. De controle lijkt er mij ook niet zo groot, iedereen doet maar. Ik hou van dat anarchistische sfeertje. Doordat de meesten weinig geld hebben, voelt iedereen zich op zijn gemak, niemand heeft het gevoel dat hij iets te verliezen heeft, er moeten geen imago’s hoog worden gehouden. In mijn dorp werd ik als extravagant beschouwd omdat ik lang haar had, hier val ik niet eens op.

De wijk wordt dikwijls vergeten, de politici hebben er weinig aandacht voor want hier halen ze toch geen stemmen. Voor de hand liggende dingen als het huisvuil ophalen is een probleem. Brussel zou wel groener moeten zijn. Aan de wallen onder mijn ogen en mijn vale huid merk ik dat het tijd wordt voor een lange kuur op het platteland. De zogenaamde groene longen zoals het Zoniënwoud zijn veel te clean. Vooral kinderen hebben weinig ruimte om te ravotten. Natuur is dus een serieuze troef voor alles wat niet stad is, maar daar staat het enorme culturele aanbod tegenover.

Over het multiculturele van de stad heb ik dubbele gevoelens. Aan de ene kant heb ik wel graag dat Vlamingen in Vlaanderen hun eigenheid kunnen behouden, net zoals Zaïrezen in Zaïre hun cultuur moeten kunnen bewaren. In een multiculturele samenleving ebt dat een beetje weg. Aan de andere kant ben ik zelf voor 50 procent Italiaan, 25 procent Pool en 25 procent Vlaming. Mijn klasgenootjes waren hoofdzakelijk Marokkanen, Turken, Grieken en Italianen en dat heeft mij goed gedaan. Ik besefte al heel vroeg dat ondanks een andere cultuur of achtergrond we toch allemaal hetzelfde zijn. Het is dus zeer dubbel, in Spanje wil ik Spanjaarden tegenkomen en geen Duitsers of Hollanders, maar tegelijkertijd vind ik het zalig dat mensen met verschillende culturen harmonieus kunnen samenleven. Gisteren zag ik een klein Spaans meisje dat zonder kijken de straat opliep, een oude Marokkaan van een jaar of 70 rende de straat op en hield die wagen tegen. Hij dacht niet in termen van nationaliteiten, maar was gewoon een volwassene die een kind probeert te beschermen. Ik weet het, een melig voorbeeld, maar het geeft wel weer wat ik bedoel.

Het stoort me absoluut niet om in het Frans te worden bediend. Ik wil evengoed Arabisch spreken met een Arabier of Spaans met een Spaanstalige, dat maakt het leven alleen maar leuker en grappiger. Belgische kruideniers spreek ik altijd aan in het Nederlands en zo ontdek je dat velen een Vlaamse achtergrond hebben. Maar ik ga van een Marokkaanse winkelier niet verwachten dat hij ook nog eens Vlaams leert omdat ik mij als Vlaming belangrijk acht. Die mensen spreken trouwens Marokkaans, Arabisch en Frans en dat is al meer dan ik kan.

De grootste ontdekking in Brussel is het aantal muzikanten. Ik dacht dat er in Limburg veel waren, maar hier is het ongelofelijk. Je zit op café naast een oude neger met een sigaartje, je begint te kletsen en dat blijkt een Amerikaanse jazzlegende te zijn. Je ontmoet hier de raarste mensen op de raarste plaatsen, onder wie een hoop straffe kunstenaars en muzikanten. Het multiculturele geldt dus evengoed in de muziek. Je kunt hier zomaar een Vlaamse folkaccordeonist ontmoeten die een projectje blijkt te hebben met Arabische luitspelers, die op hun beurt hebben samengespeeld met jazzmuzikanten uit Luik. Er zijn geen muzikale vakjes meer en er ontstaat zoiets als ‘stadsmuziek’. Brussel is een soort databestand van interessante mensen.

De migrantengemeenschappen leveren veel hiphopgroepjes. Hiphop is hét genre om ongenoegen, dat toch wel leeft, te uiten. Je hebt alleen een beat nodig, iemand die kan rijmen en een rapper. Maar als het op vakkennis en ambacht aankomt, zit het echte talent bij de jazzmuzikanten.

Brussels by Night

Allerlei lichtjes

Veel strangers in the straat

En katers bij ’t ontbijt

In Brussels by Night

Franstalig, 31 jaar, onderwijzeres, 26 jaar in Brussel, Sint-Gillis.

Ik was bijna zes, twee dagen ervoor hadden mensen voor het eerst op de maan gewandeld, en ik kwam met mijn moeder aan in Zaventem. Mijn vader werkte al een jaar in België en omdat hij ons miste had hij vliegtuigtickets opgestuurd. Voor mijn moeder was het een echte première, want voor het eerst in haar leven had ze haar djellaba en hoofddoek afgedaan. Ze hadden haar verteld dat je die in België niet kon dragen omdat het vol stond met straatlantaarns en ze daar voortdurend tegenaan zou lopen. Ze voelde zich nogal beetgenomen. Mijn moeder was 25, zag er heel jong uit en had al vier kinderen.

Toen we in Schaarbeek aankwamen, herkende ik meteen ons huis, het was het enige witte in de straat. In Marokko hadden we een leuk huis met een groot terras en leefden we vooral buiten. Hier waren zoveel daken en trappen, en alle materialen waren zoveel kouder, geen mozaïeken, weinig kleuren. Door de manier waarop er over België gepraat werd, dacht ik dat het een straat was. Ik vond het dus allemaal nogal impressionant.

Wij kinderen dachten dat we even op vakantie kwamen, maar toen we naar school moesten, begrepen we wel dat we hier langer zouden blijven. Mijn ouders wilden hier enkele jaren werken en met het spaargeld een groot huis kopen in Marokko. Dat is nu 24 jaar geleden en we hebben nog altijd geen geld om een groot huis te kopen (lacht).

Ieder jaar gaan we op familiebezoek naar Marokko, maar ik geloof niet dat ik er zou kunnen wonen, ik zou Brussel te veel missen. Als ik daar ben voel ik mij goed omdat ik weet dat ik kan terugkeren en als ik hier ben vind ik het fijn te weten dat er ook een elders is waar ik naartoe kan. Mijn leven is hier en een thuis hebben betekent toch vooral omringd zijn door de mensen van wie je houdt.

Onze eerste school was hier in de buurt, wat heel geruststellend was. Gelukkig heb ik mijn middelbare studie in het centrum van de stad kunnen volgen. Ik kwam tussen de Belgische kinderen te zitten en leerde een totaal nieuwe wereld kennen. De Belgische meisjes hadden allerlei voorstellingen bij het leven van een migrantenmeisje en vice versa, door erover te praten merkten we dat we alleen de oppervlakkigheden kenden.

Ik ontdekte ook de stad, de Grote Markt, een schitterende boekenwinkel… Naar school gaan was geweldig, ik kreeg een Stib-abonnement en het grote avontuur met het openbaar vervoer kon beginnen. Ik hou van de tram en de bus, ik hou van het woord transport commun, vooral van het woord commun. Samen vertrekken, voor even dezelfde plaats en tijd delen.

Vooral het oude Brussel ligt mij na aan het hart: de vlooienmarkt en de omringende straten, ik wandel er graag rond, een glas drinken, iets eten, discussiëren in de Greenwich. Brussel heeft ook veel kleine verborgen parkjes, schattig gewoon. Het is een stad op mensenmaat. Mensen babbelen nog met elkaar op de tram of op de vlooienmarkt, de Brusselaars zijn warm, toegankelijk, open. Er zijn ook veel evenementen. Projecten als Klinkende Munt zijn echt belangrijk, het is gratis en brengt mensen samen die mekaar anders nooit zouden ontmoeten.

Als ik Brussel moet symboliseren, denk ik aan een koffiemolen. Beeld je in dat Brussel een koffiemolen is, de mensen, de stad, alles wat er gebeurt zijn de koffiebonen. Het enige wat ontbreekt, is een goeie draai aan de zwengel om er een heerlijke koffie vol aroma van te maken.

Ha, wij treffen het ketje

O zo grappig en leep

Deze stad wil men helpen

Maar dan liefst om zeep

Franstalig, 43 jaar, bediende, altijd in Brussel gewoond, Elsene.

Ik ben geboren in Elsene, 43 jaar geleden, in dezelfde straat waar we nu zijn, twee huizen hiervandaan. Aan de ene kant van de straat had je de winkel van mijn ouders, in het midden het huis waar we woonden en 100 meter verder aan het andere eind van de straat was de lagere school. Mijn moeder was conserven aan het uitstallen net boven de aardappelbak toen ze de eerste weeën kreeg. Ik ben net niet in de aardappelen geboren maar een half uur later in het ziekenhuis hier 500 meter vandaan. Mijn hele jeugd heb ik in deze buurt doorgebracht. We zitten hier op de grens met Watermaal-Bosvoorde, de rand van Brussel, bijna op het platteland. Ik was al 25 toen ik het huis verliet, eerst naar de Naamse Poort, daarna het centrum, Sint-Gillis, zes maanden China. Mijn zus was in die tijd een huis aan het zoeken en heeft er uiteindelijk een gekocht. Je zult het niet geloven, maar het is exact gelegen tussen het huis en de winkel van mijn ouders. Toen ik terugkwam uit China heeft ze mij een etage aangeboden en sindsdien woon ik terug hier.

Ik heb me toen afgevraagd wat Brussel voor mij betekende en het antwoord was duidelijk, het is de band met mijn familie. Er is een tijd geweest dat we ons niet konden voorstellen om zo dicht bij onze ouders te wonen, maar uiteindelijk keer ik altijd terug naar hier.

Mijn ouders hadden een kleine winkel met primeurgroenten en fruit, opgestart door mijn overgrootouders. Het leven van de kleine commerçant. Sinds mijn jeugd is er hier veel veranderd. Het platteland aan onze voordeur is weg, al is het nog altijd een groene buurt. Vroeger had de straat twee werelden, de commerçanten en de arbeiders, en de grote villa’s. Ik was als kind bang van die kleine arbeidershuisjes, ze waren zo donker, vaak met kapotte ruiten. Maar iedereen kende er iedereen. Door de jaren is de buurt doodgegaan. De winkeltjes verdwenen, de ouderen zijn dood, de armen zijn weg en de jonge bourgeoisfamilies hebben hun plaats ingenomen. Door de kinderen is er een soort nieuwe buurtschap aan het openbloeien, dat is wel goed.

Brussel is voor mij ook de stad waar ik werk. Mijn bureau is vlakbij de Markten, een prachtig oud gebouwtje. Dat bevalt mij wel, hier speelt mijn sociaal leven zich af, hier is mijn boekhandel, mijn apotheek. Er is een groot verschil tussen die twee plekken in de stad: waar ik woon is mijn haven, waar ik werk is de plaats waar ik actief ben en functioneer. Het is mijn ontmoetingsplaats, vooral met Vlamingen.

Door een vriend die aids had, ben ik in contact gekomen met de Foundation, een Vlaamse vereniging die zich het lot aantrekt van aidspatiënten. Na zijn dood heb ik voor hen een aantal getuigenissen gegeven, ik ben uiteindelijk vrijwilliger geworden en zit nu in de raad van beheer. Toen ik met de Foundation kennismaakte was mijn Nederlands vreselijk. Als comédien français had ik die taal niet zo nodig. Op mijn veertigste ben ik Nederlandse les gaan volgen. Voor mij is dit een belangrijke beslissing geweest, omdat ik in contact ben gekomen met de Brusselse Vlamingen. Door tweetalig te worden, heb ik veel gewonnen. Ik heb mij verrijkt met de Vlaamse contacten en heb de pretentie te denken dat dat omgekeerd ook zo is. De twee talen spreken is bovendien leuk omdat de mentaliteiten verschillen en het interessant is om de verschillende visies te confronteren, om te leven met mensen met andere horizonten.

Tolerantie was een basiswaarde in onze familie. Ik heb hetzelfde teruggevonden bij de Foundation, ik was er welkom ondanks mijn beperkte talenkennis. Ik ben als vrijwilliger bij Nederlandstaligen geweest in triestige en precaire omstandigheden, en ik vond het bijzonder genereus dat dat kon. Ik vind de koppigheid waarmee de ene gemeenschap luizen zoekt op het hoofd van de ander niets genereus hebben, het is zo laag bij de grond.

Ik heb regelmatig politieke discussies met mijn Vlaamse vrienden. En ze weten dat ik flaminganten niet mag, niet omdat ik francofoon ben, maar omdat het intolerant gedrag is. Ik erger mij even hard aan het discours van franskiljons. Ik begrijp het nut niet van die zogenaamde wedstrijden tussen Vlamingen en Franstaligen, het is puur tijdverlies. Hun discussies lijken op pogingen om hun pionnen juist te zetten op het schaakbord om zo een zekere overwinning binnen te halen. Maar welke overwinning?

Mijn ouders zijn Franstalig maar konden zich goed behelpen in het Nederlands. Ook op de vroegmarkt, waar ik met mijn grootvader naartoe ging, werd er gewoon Vlaams gesproken. Die basiskennis van mijn ouders was genoeg om in goede verstandhouding te leven met buren en klanten. Ik vind dat dat iets is wat men verloren heeft. Het goede buurtschap. De term die ik eerder gebruikt heb, ‘een mentaliteitsverschil’, is niet correct. Ik heb het geluk om met mensen om te gaan die open zijn, tolerant, bezorgd om het welzijn van de anderen. Een Vlaamse en een Franse cultuur is misschien een betere term en zelfs dat vraag ik me af. Het zijn veeleer verschillen in het formuleren van de dingen. De onderwerpen, het belang, de interesses zijn hetzelfde, alleen de volgorde van de dingen kan anders zijn, maar dat maakt het juist zo boeiend.

Mijn buitenlandse vrienden, vooral de Fransen, zijn dol op Brussel. Ik laat hen de sfeer opsnuiven, toon de kleine cafés, de aparte musea. Garnaalkroketten eten in de St.-Hubertusgalerij is gewoon verplicht. Het is een hoofdstad met de dimensies van een provinciestad. Vanuit Elsene ben ik in een kwartier in het centrum, het platteland is vijf minuten ver. Je kunt de stad doen per bus, tram of te voet. Probeer dat maar eens in Parijs.

Mijn droom voor deze stad is de terugkeer van het water. Alle steden waarvan ik hou, hebben een stroom, het geeft zin aan de stad, rive gauche, rive droite…

Brussels by Night

Allerlei lichtjes

Veel strangers in the straat

In Brussels by Night

De liedjesteksten komen uit ‘Brussels by night’ van Raymond van het Groenewoud.

Illustratie: Steven Richardson.

Tine Vandendriessche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content