Op zijn eenenzestigste raakte Edgar Degas begeesterd door de fotografie. Vrienden beklaagden zich erover. Als je in 1895 Degas uitnodigde, dan wist je wat je te wachten stond. “Na het diner kreeg hij dictatoriale trekjes. Lampen werden verhuisd en iedereen die niet poseerde voor de foto joeg hij de kamer uit. Er stond je een sessie van twee uur met haast militaire bevelen te wachten.” Op de foto’s zie je ze dan ook in erg geconstrueerde poses. Zoals op die ene foto in het salon van Julie Manet. Mallarmé blikt vriendelijk naar Renoir. Die neigt toegewijd naar de dichter en kijkt in de lens waarachter je, gereflecteerd in de spiegel, Degas ziet. Het licht is een felle vlek in het midden van de foto.

Dat was tegen de regels, want fotografen wilden toen vooral zachte, gemoduleerde tonen. Niet Degas. Hij maakte ook geen snapshots, al had je toen al handige filmrolletjes. Gewone glasplaten, dat wilde hij. En wanneer hij na een avondje poseren vaststelde dat hij dezelfde glasplaten verschillende keren had belicht, was hij enthousiast: al die figuren kriskras door elkaar, het leek wel symbolisme!

Waarheen wilde Degas met zijn fotografie? De veertig foto’s – alles wat rest van zijn korte fotografische belangstelling – verraden vooreerst de behoefte van een oude, slechtziende man om de herinnering aan zijn nauwe vriendenkring vast te leggen. Foto’s zoals Eastman ze dus definieerde: spiegels met een geheugen. Maar Degas was ook de schilder die gefascineerd werd door de gracieuze en acrobatische lenigheid van balletdanseressen en de sierlijke vormen van paarden. Hij was geen “impressionist” zoals zijn vrienden, maar legde de compositie zorgvuldig vast in schetsen. En als schilder hield hij vooral van het clair-obscur van schouwburgen en garderobes (“het weer buiten was mooi vandaag, maar meer Monet dan mijn ogen kunnen verdragen”, grapte hij in een brief) Ook dat is allemaal terug te vinden in zijn fotografisch werk.

Een enkele keer gebruikte hij de fotografie als studie voor een doek. Op de tentoonstelling hangt een fotografisch naakt met daarnaast het schilderij. De belichting van het lichaam, het hoofd dat in de schaduw verdwijnt: hier ontmoeten de oudere schilder en beginnende fotograaf elkaar. Op het symbolisch beladen portret van Emile Verhaeren probeert Degas dan weer de sfeer weer te geven uit diens “Les Villes tentaculaires”, met de olielampen als de rokende schouwstenen van de steden in het boek.

Voor Degas’ vrienden waren zijn foto’s geen deel van zijn artistiek oeuvre. Zelf pakte hij er evenmin mee uit, laat staan dat hij ze exposeerde. Ze werden niet opgenomen in zijn catalogus en kwamen niet aan bod bij de uiteindelijke verkoop van zijn atelier in 1918 en 1919. Ze verdwenen. Na een volle eeuw zijn ze nu weer samengebracht. Uit het ensemble blijkt dat Degas meer wilde dan wat fotografisch liefhebberen. Hier is een kunstenaar aan het werk die eigenzinnig experimenteert en esthetisch effect zoekt. Misschien is de dromerige foto van hemzelf, met op de achtergrond zijn huishoudster, wel het mooiste zelfportret dat hij schilderde.

“Degas Photographe”, Galerie Mansart, Bibliothèque Nationale de France, Parijs, tot 22 augustus.

Bob De Groof

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content