John Vandaele
John Vandaele Journalist MO* en auteur van 'De melkboer en de geschiedenis' (EPO)

Jubilee 2000 wil een serieuze schuldverlichting voor de armste 52 landen van de wereld. Een menselijk gebaar bij de start van een nieuw millennium: de tijd lijkt rijp voor het idee.

De schuldenberg van de derde wereld is onderhand bijna een klassieker geworden, een van die problemen die de wereldgemeenschap maar blijft meeslepen. Met Jubilee 2000, de internationale campagne voor een drastische schuldvermindering van de armste 52 landen in het jaar 2000, lijkt er beweging te komen in het dossier. De actie loopt ondertussen in zo’n vijftig landen en miljoenen mensen verklaarden al hun steun. Ook bekende koppen als Bono, de zanger van de Ierse rockband U2, scharen zich achter het goede doel. En dat de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder zich uitsprak voor “PL65”, een beduidende schuldverlichting en een breuk met het traditionele Duitse standpunt, noemt Nick Buxton van de Britse Jubilee 2000-campagne “een echte doorbraak”.

In Vlaanderen trok Broederlijk Delen Jubilee 2000. De organisatie maakt er zijn jaarlijkse vastenthema van en hield op 13 en 14 maart een actieweekend, waarin op vele plaatsen de petitie voor schuldverlichting werd aangeboden.

“Dat wordt de Belgische bijdrage aan de 22 miljoen handtekeningen die we willen overhandigen aan de G8-top van Keulen op 19 juni”, zegt Roos Maes. 22 miljoen handtekeningen voor één petitie, het zou een nieuw wereldrecord zijn. Gehoopt wordt dat het volstaat om de rijke landen te bewegen tot een drastische schuldverlichting.

ALLES IS VAN GOD, NIETS VAN DE MENS

Het succes van de campagne heeft onder meer te maken met de steun van vele christelijke organisaties. Die beschikken over netwerken die mensen aanspreken die doorgaans niet zo militant zijn. Roos Maes licht toe: “Schuldkwijtschelding is een bijbels gegeven. Het idee voor Jubilee 2000 ontstond bij de protestantse Afrikaanse kerken maar vond snel aanhang bij tal van andere christelijke en niet-christelijke organisaties.”

Het Oude Testament, meer bepaald het boek Leviticus, heeft het inderdaad over een jubeljaar om de zeven maal zeven jaar, om de vijftig jaar, zeg maar. Leviticus 25,10: “Dat 50ste jaar moet een heilig jaar voor u zijn: dan moet ge in het land afkondigen dat alle bewoners hun slaven vrijlaten. Het moet een jubeljaar voor u zijn; iedereen wordt hersteld in zijn vroegere bezit en keert terug naar zijn familie.”

Leviticus wil dat mensen zich niet al te sterk hechten aan wat ze verwerven omdat alles toch van God is én dat ze om de vijftig jaar de vergaarde rijkdommen deels teruggeven aan de oorspronkelijke bezitter. Schuilt daarachter de rake observatie dat geld geld maakt en dat het voor de familie die eenmaal rijkdom heeft verworven, niet zo moeilijk is die positie verder te verzilveren? De oude joden vonden het in elk geval gezond om verschillen in rijkdom om de twee generaties uit te wissen.

De huidige wereldgemeenschap slaat de tegenovergestelde richting uit: de kloof tussen de armsten en de rijksten groeit. De UNDP, de ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties, berekende dat in 1960 het inkomen van de 20 procent mensen die in de rijkste landen woonden, dertig keer hoger lag dan dat van de 20 procent die in de armste landen wonen; in 1995 was het al 82 maal zoveel. Landen die een centrale plaats in het kapitalistisch bestel hebben veroverd, weten die blijkbaar op steeds nieuwe manieren te versterken: de afhandeling van de schuldenproblematiek is daar een van.

Leviticus 25,35-37: “Vervalt uw broeder tot armoede en kan hij zich niet handhaven, dan moet gij hem hulp bieden, zodat hij bij u kan leven, op dezelfde wijze als een buitenlander. Uit eerbied voor God moogt gij van uw broeder geen rente of toeslag vragen zodat hij bij u kan blijven leven.”

Bij de internationale kredietverlening hanteert men het omgekeerde principe en rekent men de armste landen de hoogste rentetarieven aan. Volgens de UNDP betaalden de armste landen in de jaren tachtig intresttarieven die viermaal hoger lagen dan die voor de rijke landen. Reden? De markt verrekent nu eenmaal de kredietrisico’s op die manier. Feitelijk legt de UNDP daarmee een structurele ongelijkheid bloot in het internationale geldsysteem.

DE MACHT VAN HET GELD

Het grappige is dat George Soros, de grootste speculant van de voorbije decennia, precies hetzelfde zegt. In zijn jongste boek bepleit hij een internationale staatswaarborg voor kredieten aan de arme landen. Het is de enige manier, zo gelooft Soros, om goedkoop krediet naar het Zuiden te krijgen. Verder wijst hij op twee “asymmetrieën” in de wijze waarop het wereldgeldsysteem werkt. Ten eerste worden schuldenaren harder aangepakt dan schuldeisers. “Zelfs al zijn de schuldenlanden niet in staat hun schuldverplichtingen volledig na te komen, ze worden verplicht te betalen tot de grens van hun mogelijkheden. De inspanning put hen voor vele jaren uit”, aldus Soros. De schuldeisers daarentegen moeten misschien wel hun eisen herschikken of heel zelden lagere intresten toestaan, maar ze laten nooit hun eisen vallen. Dat is wat Jubilee 2000 net wel wil.

Soros’ tweede asymmetrie is die tussen kernlanden met een munt die aanvaard wordt in het internationaal betalingsverkeer (dollar, yen en euro), en landen die niet in hun eigen munt kunnen lenen. De kernlanden stemmen hun muntbeleid af op hun eigen noden, terwijl de andere landen beslissingen over wisselkoersen en rentetarieven moeten ondergaan als externe schokken. Dat klinkt nogal abstract en ongevaarlijk maar het heeft immense gevolgen voor tientallen landen. De derde-wereldschuld is ondenkbaar zonder de twee asymmetrieën.

Het ontstaan van die schuldenberg was immers in belangrijke mate het gevolg van de ommekeer in het monetair beleid van de Verenigde Staten in oktober 1979.

Dat zat zo.

Om tal van redenen (olieschok, Keynesiaans beleid, sterke vakbonden met zware looneisen, financiering van de Vietnam-oorlog met de drukpers) was geld bijna heel de jaren zeventig uiterst goedkoop. Bij momenten lag de inflatie zelfs hoger dan de rente. De banken verzopen bijna in de petrodollars die de Arabische landen hen doorspeelden na de olieschok. Hun probleem was dat er in de rijke landen voor die vele petrodollars onvoldoende rendabele beleggingsmogelijkheden voorhanden waren. Dus togen bankiers op zoek in het Zuiden. Daar vonden ze heel wat dictators, die maar al te graag de schier renteloze leningen inpikten. Er zat evenwel een addertje onder het gras: de leningen werden aangegaan in dollars en met variabele rente – de basisrente op de Londense en New Yorkse geldmarkten werd gevolgd. Op dat moment leek dat ongevaarlijk – was geld al niet goedkoop sinds de Tweede Wereldoorlog? – maar vanaf oktober 1979 werd de prijs voor die onvoorzichtigheid cash betaald.

Tijdens de zogenaamde “Tweede Oktoberrevolutie” trok Paul Volcker, de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, de rente drastisch omhoog. Op enkele jaren tijd steeg de basisrente, de zogeheten prime rate, van 9,1 naar 18,9 procent. De werkelijke rente, het verschil tussen nominale rente en inflatie, klom zomaar eventjes van 1,4 procent in 1979 (en zelfs een negatieve -1,3 procent in 1975) naar 8,7 pct. in 1982. Gevolg: de kapitaalbezitters juichten maar de zwakste schuldenaren, waaronder veel ontwikkelingslanden, kreunden.

Door de renteschok verdubbelde de waarde van de dollar snel. Ook dat droeg bij tot de verdrievoudiging van de schuldenlast op een paar jaar tijd. Die veel zwaardere afbetaling dienden de ontwikkelingslanden te financieren met een lager inkomen.

De rentehausse stortte de wereld in een recessie, waardoor de vraag naar en dus ook de prijzen van grondstoffen in elkaar zakten, en grondstoffen waren het belangrijkste uitvoerproduct van de derde wereld. De situatie is vergelijkbaar met burgers die de maandelijkse afbetaling op hun hypothecaire lening zien verdrievoudigen, terwijl hun inkomen krimpt. Velen zouden wellicht hun huis moeten verkopen en de regering die verantwoordelijk is voor zo’n beleid, zou worden afgestraft door haar burgers bij de volgende verkiezingen. De derde wereld kon de Amerikaanse regering echter niet wegstemmen, en dus zou haar huis wél verkocht worden in de jaren die daarop volgden. Dat is het democratisch deficit van het internationale geldwezen, dat ook Soros aanklaagt. Alle landen moeten de gevolgen van het muntbeleid in de VS, Europa en Japan ondergaan, maar slechts weinigen hebben er invloed op. Het is, letterlijk, de macht van het geld.

HET KREEFTSALADESOCIALISME

De gevolgen van dat alles waren enorm. In 1982 was Mexico het eerste land dat verklaarde zijn afbetalingen niet langer aan te kunnen. Velen zouden volgen. Op dat moment trad Soros’ tweede asymmetrie in werking: hoewel de schuldenberg de gedeelde verantwoordelijkheid was van schuldenaren (ontwikkelingslanden), schuldeisers (westerse, vooral Amerikaanse, banken) en Amerikaanse monetaire beleidsmakers, zouden vooral de schuldenaren de prijs betalen. Van schuldkwijtschelding was geen sprake. Wilde een ontwikkelingsland geen internationale paria worden, dan moest het zijn beleid afstemmen op schuldafbetaling.

Het Internationaal Muntfonds (IMF), een beetje werkloos geworden na de teloorgang van het Bretton-Woodsstelsel in 1973, kreeg met de aanpak van de derde-wereldschuld een nieuwe taak. Het kweet zich daar ijverig van en legde tientallen landen zogenaamde aanpassingsprogramma’s op: schuldenlanden moesten alles doen om hun uitgaven te beperken en hun exportinkomsten op te drijven. Snoeien in de uitgaven betekende massale ontslagen van ambtenaren, en meestal minder geld voor onderwijs en gezondheidszorg. Meer exportinkomsten moesten er komen door devaluatie en het afbouwen van de eigen grenzen, zodat de lokale bedrijven de zweep van de internationale concurrentie voelden. Jarenlang was dit het basisstramien van de IMF-pakketten maar het haalde weinig landen uit de schuldcrisis. De schulden van de ontwikkelingslanden liepen op van 567 miljard dollar in 1980 naar 1940 miljard dollar in 1995.

Erg verwonderlijk is dat niet. Door overal hetzelfde recept op te dringen, meer uitvoer van grondstoffen, werden tal van markten overvoerd waardoor de grondstoffenprijzen nu lager liggen dan tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig. Bovendien is het dom te denken dat ontwikkeling overal op dezelfde manier kan. Dat de ontwikkelingslanden zo mak waren, zegt echter ook iets over hen: ze waren verdeeld, voerden dikwijls een barslecht beleid en leken zelf geen alternatief te hebben.

Quid de schuldeisers? Die hadden nooit echt pijn van de schuldcrisis. Alleen de eerste weken na de Mexicaanse aankondiging heerste de angst dat het failliet van enkele Amerikaanse banken het hele geldsysteem zou doen kapseizen. Nadien werden de crediteurs afdoende afgeschermd door het IMF. Ook in de meer recente schuldcrises in Mexico (1994), Azië (1997) en Rusland (1998) behoedde het IMF de beleggers voor rampen. In enkele dagen tijd wist het fonds in de rijke landen miljarden dollars te verzamelen. Die schoot het dan voor aan de getroffen landen zodat die konden blijven betalen. Het argument was dat het failliet van grote financiële instellingen diende te worden voorkomen om het financiële systeem overeind te houden. Maar zelfs The Financial Times stelt vragen bij het feit dat de beleggers wel de enorme winsten op hun risicobeleggingen incasseren, maar de verliezen doorspelen aan de belastingbetalers in Noord en Zuid. Iemand noemde dit “kreeftsaladesocialisme”. De vraag is die naar de rechtvaardigheid: waarom moesten arme landen boeten voor onvoorzichtigheid en de beleggers niet?

Of nog: waarom moeten jonge Ugandezen of Mexicanen die niet eens geboren waren toen de schuldensneeuwbal begon te rollen, slechter onderwijs of gezondheidszorg krijgen omwille van de onvoorzichtigheid van noordelijke bankiers en van dictators op wie hun vaders en moeders weinig vat hadden?

DE LANDEN STORTEN NET NIET IN

In het verleden waren er weliswaar een aantal schuldverlichtingsoperaties maar dat heeft niet belet dat de schulden in heel wat landen nog evenveel pijn deden als vijftien jaar geleden. In 1996 verklaarden IMF en Wereldbank zich voor het eerst bereid een deel van hun eigen leningen kwijt te schelden aan de armste landen.

Jubilee 2000 vindt dit initiatief echter ontoereikend. Harvard-professor Jeffrey Sachs treedt hen daarin bij: “De huidige schuldkwijtscheldingsstrategie is te traag en stug maar misschien is dat wel hetideaal van de Washington-bureaucraten: de landen storten net niet ineen, maar worden nooit echt beter.”

Jubilee 2000 berekende dat een ernstige schuldkwijtschelding elke Brit jaarlijks 100 frank zou kosten. Voor België is die oefening niet gemaakt, maar veel meer zou het niet zijn. In absolute cijfers gaat het immers zelden om kolossale schulden – in België staat Congo op kop met zo’n 30 miljard frank – maar omdat het om arme landen gaat, weegt de afbetaling wel zwaar. Vooral in Afrika vreet de schuld aan de budgetten voor onderwijs, gezondheidszorg en landbouw. “Terwijl deze landen nu meer dan ooit middelen nodig hebben voor hun duurzame ontwikkeling”, zegt Jef Demolder van Broederlijk Delen. Demolder wil dan ook dat de vrijgekomen middelen op een goede manier worden besteed. Zo betwijfelt hij of het huidige Rwanda, dat tot 40 procent van zijn inkomen in zijn leger steekt, wel een kandidaat is voor schuldkwijtschelding. De officiële eis van Jubilee 2000 is transparantie: iedereen moet kunnen zien wat er met de vrijgekomen middelen gebeurt. Voorlopig is deze dicussie echter nog niet aan de orde.”

John Vandaele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content