Schaken in tijden van paranoia

DE WEDSTRIJD VAN DE EEUW Bobby Fischer (rechts) en Boris Spasski tijdens hun laatste partij in Reykjavik, 31 augustus 1972. © J. WALTER GREEN/REPORTERS

Op 1 september 2012 zal het exact veertig jaar geleden zijn dat Boris Spasski de 21e partij van zijn match tegen Bobby Fischer opgaf. Zo veroverde de Amerikaan de wereldtitel na een duel op de breuklijnen van de Koude Oorlog.

In de musical Chess, die losjes gebaseerd is op de tweekamp van 1972 (maar ook op de latere matchen tussen Viktor Kortsjnoj en Anatoli Karpov), staan een Amerikaan en een Rus tegenover elkaar. De Amerikaan is de wereldkampioen, een opvliegend en vrijpostig personage dat flink contrasteert met de Russische uitdager, een bedachtzame gentleman. In de realiteit was de Rus (Boris Spasski) de aftredende kampioen en de Amerikaan (Robert James Fischer) de challenger, maar de typecasting van de twee musicalpersonages geeft in elk geval goed weer hoe men altijd geworsteld heeft om een duidelijk beeld te krijgen van die twee enigmatische schakers. Ze pasten immers niet naadloos in het klassieke concept van de Oost-Westtegenstellingen.

De sportfunctionarissen van de USSR wisten maar al te goed dat Spasski geen trouwe patriot was. Daar maakte die zelf ook geen geheim van. De geboren en getogen Leningrader was een onafhankelijke geest, hield van popmuziek, was bekend met de Beatles en de Stones en waagde zich af en toe aan uitspraken die in de USSR de oren deden klapperen. Dat de communisten de natuur verwoestten, bijvoorbeeld, of dat Estland een bezette natie was. Tegen een gewone burger zouden zeker represailles zijn gevolgd, maar als beroemde schaakgrootmeester kon Spasski zich dat permitteren, zeker nadat hij in 1969 Tigran Petrosjan was opgevolgd als wereldkampioen. De schaakkroon was daarmee al sinds 1948 onafgebroken in de handen van de sovjets en uitgegroeid tot een icoon: een van de laatste domeinen waarop de USSR nog de beste ter wereld was (zeker na de maanlanding van de Apollo 11) en een bewijs van het intellectuele overwicht van de sovjets. De autoriteiten konden dus niet anders dan zich neer te leggen bij Spasski’s ‘irritante’ opvattingen en ze af te doen als onbelangrijk.

Net zomin als Spasski kon doorgaan voor de typische sovjet was Fischer een rolmodel als Amerikaan. Dat was vooral te wijten aan zijn karakter, dat voortdurend weerstand opriep. Er zijn al veel pogingen gedaan om Bobby Fischer te omschrijven en termen die geregeld terugkeren zijn: perfectionistisch, asociaal, paranoïde, controlefreak, machtswellusteling – het zou bijna evengoed over een psychopaat kunnen gaan. Fischer wilde altijd de touwtjes in handen hebben en stelde daarom geregeld de meest grillige eisen aan de organisatoren van schaakwedstrijden, gaande van een (ruime) minimumafstand van het publiek tot niet spelen op dagen dat zijn geloof dat verbood (hij had zich aangesloten bij de World Wide Church of God, maar volgde de leer op andere punten allerminst). Zijn gedrag mocht dan zelfs bij veel Amerikanen niet in goede aarde vallen, het zorgde er wel mee voor dat de wereldwijde belangstelling voor de schaaksport toenam. Die boomde toen Fischer zich met een nooit vertoonde superioriteit een weg baande naar een tweekamp met Spasski. Onderweg werden Taimanov (6-0), Larsen (6-0) en Petrosjan (6,5-2,5) gewoonweg verpletterd.

Ook in de aanloop naar dat WK-duel met Spasski speelt het lastige karakter van Fischer weer op. Zijn eisenpakket, zeker in combinatie met de Russische verzuchtingen, bezorgt de voorzitter van de wereldschaakbond FIDE, de Nederlander Max Euwe, een hoop kopzorgen. Over de totstandkoming van de match zijn boeken geschreven, de twee kampen raken het maar nergens over eens: locatie, prijzengeld, speelomstandigheden… ze worden beurtelings door Fischers entourage en die van Spasski gecontesteerd. Of beter: door Fischer in eigen persoon (die hooguit een paar advocaten rond zich heeft) en door de entourage van Spasski, bestaande uit het sovjetapparaat. Spasski zelf toont zich inschikkelijker – hij wil vooral schaken, in de overtuiging dat het een goede match wordt en hij zal zegevieren – maar die houding wordt niet altijd geapprecieerd door zijn achterban: niet te veel toegeven aan de Amerikanen! Fischer daarentegen is rabiaat, in een interview met de BBC verklaart hij: ‘Dit gedoetje tussen mij en Spasski, dat is echt de vrije wereld tegen de liegende, vals spelende, hypocriete Russen.’

Uiteindelijk wordt er een vergelijk gevonden: er zal gespeeld worden in Reykjavik vanaf 2 juli 1972. De match is een ‘best of 24’ en het totale prijzengeld bedraagt 125.000 dollar. Maar Fischer zou Fischer niet zijn als de kous daarmee af was. Dit keer maken de IJslandse organisatoren kennis met zijn wispelturigheid: te elfder ure eist hij een aanzienlijk deel van de recette op, iets waar ze niet op kunnen ingaan willen ze uit de kosten raken. Gevolg: in plaats van op zijn vliegtuig te stappen verstopt Fischer zich in het huis van een vriend in New York. De wereld kan wachten. Op 1 juli tekenen onder meer Euwe, de IJslandse president en de burgemeester van Reykjavik present op de openingsceremonie, maar geen Bobby Fischer. De Amerikaanse ambassadeur schaamt zich diep en besluit om aan enkele touwtjes te trekken. Hoe een en ander precies verlopen is, zal wel voor altijd in plooien van de geschiedenis verborgen blijven, maar in elk geval zijn er twee factoren die Fischer weten over te halen: een Britse mecenas die bereid is het prijzengeld te verdubbelen, en een telefoontje van Henry Kissinger himself. De topdiplomaat doet een beroep op Fischers patriottische sentimenten en als een brave soldaat trekt die naar de oorlog.

Wanneer Fischer naar IJsland afreist, is de voorziene begindatum van de match al verstreken. De Russen hadden het hard kunnen spelen en een forfaitnederlaag eisen, maar ze doen dat niet, want ‘hun’ wereldkampioen wil graag de strijd aangaan. Niet iedereen in zijn kamp is daar zo gelukkig mee. In elk geval: de Match van de Eeuw is gered.

Vaudeville

Loper slaat pion h2. Met die vreselijke zet gooit Fischer op 11 juli de eerste partij te grabbel. Zijn loper raakt ingesloten en gaat verloren, het is een van de schokkendste blunders uit de schaakhistorie. Maar niet alleen verliest Fischer die partij, naar het einde toe merkt hij enkele filmcamera’s op, ook al zijn die goed verdekt opgesteld. Fischer wou geen storende camera’s in de buurt hebben en vaart uit tegen de organisatie en hoofdarbiter Lothar Schmidt. Hij eist dat de camera’s bij de volgende partijen verdwenen zijn. De organisatoren, die met een Amerikaanse producent een deal hebben, weigeren om op die zoveelste eis in te gaan, maar Fischer houdt voet bij stuk. Wanneer op 13 juli zijn klok wordt gestart voor de tweede partij, blijft zijn stoel leeg. Spasski krijgt de overwinning toegewezen en leidt nu met 2-0.

Wat daarop volgt, houdt het midden tussen een vaudeville en een thriller. Fischer wil weg uit IJsland, er volgen boekingen en annuleringen, afgebroken ritjes naar de luchthaven en intriges om de uitdager in de match te houden. Kissinger belt opnieuw en vuurt hem aan: ‘Jij bent onze man tegen de rooien!’ Niets lijkt te helpen. Ondertussen raakt ook Spasski door de hele toestand over zijn toeren en de sovjetdelegatie dringt er bij Euwe en Schmidt op aan om de match voor Fischer verloren te verklaren. Na nachtelijk overleg met zijn advocaten besluit Fischer uiteindelijk om verder te spelen… onder nieuwe voorwaarden.

Fischer eist dat de derde partij niet in de grote zaal van het sportcomplex afgewerkt wordt, maar in een achterafkamertje voor tafeltennis, weg van de camera’s en het publiek. In feite een ongehoorde eis, maar Schmidt wil de match redden en vraagt aan Spasski of die akkoord gaat. De Rus antwoordt gelaten: ‘ Pozjalujsta.’ Doe maar. Het is een belangrijk moment in de match: Fischer verslaat Spasski en dient hem een mentale dreun toe. Van de volgende zeven partijen zal de Amerikaan er vier winnen (bij drie remises) en zo een bijna onoverbrugbare kloof slaan.

Detente

‘One Night In Bangkok’ is de bekendste song uit Chess, en daarin gaat het zo: ‘ Can’t be too careful with your company. I can feel the devil walking next to me.’ Het is een vrij accurate weergave van hoe het in 1972 moet zijn toegegaan. Stel het je voor: twee delegaties die zich twee maanden lang in hun hotel verschansen als in een bunker, doodsbenauwd dat de voorbereiding, de keuze van schaakopeningen, de analyses zullen uitlekken, dat er een mol aanwezig is. Twee kampen die het andere wantrouwen en die steeds meer vermoeid geraken, met in het centrum een nerveuze titelpretendent. Aan de ene kant Fischer, die een diep wantrouwen koestert tegenover alles wat Russisch is. Aan de andere kant de sovjets, vertrouwd met spionage en voortdurend achterdochtig dat ze daar zelf het slachtoffer van zullen worden. Het leidt tot venijnige uithalen en woeste beschuldigingen die almaar potsierlijker worden. Het gaat zover dat de sovjets een staal van het vruchtensap dat Spasski te drinken krijgt naar een lab in Moskou sturen.

De pers smult ervan: het wereldkampioenschap schaken verdringt het andere nieuws uit de headlines, ook de Vietnamoorlog, de naderende presidentsverkiezingen in de VS en zelfs het Watergateschandaal dat op 17 juni was losgebroken. De schaakpartijen worden rechtstreeks uitgezonden en een reporter die in New York een rondje maakt langs 21 bars, constateert dat in 18 ervan Fischer-Spasski op staat en slechts in drie de match van de NY Mets. Ook buiten de VS slaat het schaakvirus toe: van Londen tot Bangladesh, van Egypte tot Belgrado: overal wordt de tweekamp op de voet gevolgd, duikt hij op in reclamespots en is hij the talk of the town.

Dat er aan het schaakbord twee spelers zitten uit landen die met elkaar in de Koude Oorlog zijn verwikkeld, speelt daarbij zeker een rol. Een BBC-producer vertelde later dat de motivatie om er een programma aan te wijden inderdaad ‘het goede verhaal’ was, dat perfect in de tijdsgeest paste: de eenzame Amerikaan die het opnam tegen het Russische schaakapparaat. En Spasski kreeg brieven van sovjetburgers die hem herinnerden aan zijn patriottische plicht.

Maar wat voor de media en voor de man in de straat logisch leek, dat de schaakmatch een afspiegeling was van de Koude Oorlog, was dat in de hogere kringen allerminst. Fischer werd dan wel persoonlijk door president Nixon gefeliciteerd na zijn overwinning op Petrosjan, en Spasski werd nauw opgevolgd door het Sportcomité van de USSR, maar geen van beide landen had een publieke krachtmeting op het oog. Uiteindelijk is dat ook heel begrijpelijk: het begin van de jaren zeventig was zowat het hoogtepunt van de Detente, de periode van verminderde spanningen in de Koude Oorlog. Er werden in die jaren tal van internationale verdragen afgesloten die voor een betere verstandhouding en minder bewapening moesten zorgen – daar hoefde geen schaakmatch tussen te komen, ook niet een die zoveel weerklank vond.

Schoenen

Wat na de val van de Muur en de (gedeeltelijke) ontsluiting van de KGB-archieven wel aan het licht kwam, is dat de KGB zeker actief geweest is gedurende de WK-match. In Reykjavik liepen er enkele – zoals de Russen zeggen – ‘mannen met dezelfde schoenen’ rond. En Fischer mocht dan al met een flinke dosis achterdocht behept zijn, helemaal ten onrechte was dat niet. Zodra hij een bedreiging ging vormen voor de sovjethegemonie in het schaken, werd hij nauwlettend opgevolgd. En zijn vermoeden klopte: in grote toernooien spanden de sovjets samen door onderling snel te remiseren en hun krachten te sparen voor de confrontaties met Fischer en andere westerlingen. Ter voorbereiding op het WK-duel werden alle topgrootmeesters ingezet om hun schaakkennis te bundelen tegen de kapitalistische uitdager.

Voor Spasski draaide dat allemaal niet zo goed uit. De druk van bovenaf moet haast zo groot geweest zijn als die van zijn opponent aan het bord. En achteraf werden de messen geslepen, want hij had de wereldtitel, het ‘eigendom’ van de USSR, verkwanseld aan een Amerikaan. Het heette dat hij te laks was geweest, tussendoor te veel getennist had, dat hij de adviezen van zijn secondanten niet had gevolgd. Zijn superieuren, functionarissen van het Sportcomité, kregen het verwijt dat ze hem er niet weggehaald hadden toen Fischer te laat opdaagde voor de match. En Euwe werd beschuldigd van partijdigheid omdat hij geen forfaitzege had uitgesproken. Zoals veel grootmeesters kraakten na een zware nederlaag tegen Fischer, was ook de piekperiode van Spasski voorbij, al bleef hij nog jaren tot de wereldtop behoren. In 1975 week hij uit naar Frankrijk met zijn derde vrouw, die van Russisch-Franse komaf was. Daar woont hij nog steeds.

Jammer genoeg – voor de man zelf en voor de schaaksport – verging het Fischer allemaal nog slechter. Omdat de FIDE niet inging op zijn exuberante eisen, weigerde hij zijn titel te verdedigen tegen de volgende uitdager, de jonge Anatoli Karpov. Fischer, die zich halverwege de jaren zestig al een tijdje uit het schaken had teruggetrokken, zou na Reykjavik geen enkele officiële partij meer spelen. Hij verdween doelbewust van de radar, liet baard en snor groeien om niet herkend te worden en hield met slechts enkele intimi contact. In 1992 duikt hij plots weer op, om een ‘revanchematch’ tegen Spasski te spelen in Belgrado en Sveti Stefan. Dat hij die onbeduidende match wint (17,5-12,5) is minder gewichtig dan het feit dat hij daarmee het embargo tegen Joegoslavië schendt. De VS vaardigen een arrestatiebevel uit en Fischer duikt onder, eerst in Hongarije, later in Japan. Uit de zeldzame interviews die hij nog geeft, blijkt dat hij helemaal ten prooi is aan de paranoia, hij scheldt op Amerikanen en op Joden. In 2005 krijgt hij asiel in IJsland, waarmee in zekere zin de cirkel wordt gesloten. Fischer overlijdt er op 17 januari 2008 aan een nierfalen.

DOOR PETER MANGELSCHOTS

Van Londen tot Bangladesh, van Egypte tot Belgrado: overal wordt de tweekamp op de voet gevolgd. Zoals veel grootmeesters kraakten na een zware nederlaag tegen Fischer, was ook de piekperio

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content