De hele dag lang laat René de dromen van een ander door zijn handen glijden. ?Want wat zijn diamanten ? Op zich hebben die steentjes geen enkele waarde. Je kan ze niet koken, je kan ze niet stoken. Hun hoge kostprijs krijgen die dingetjes alleen maar omdat we er sentimenten aan verbinden. Ze laten dromen van liefde en luxe en een verhaal dat zo oud is als de aarde. Als makelaar in diamanten handel je meer dan bij gelijk welk ander product in symbolen. In abstracties.”
René is een oorlogskind. Zijn ouders, die eind jaren twintig uit Polen naar Luik waren geëmigreerd, waren tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw op de vlucht gejaagd, naar Zuid-Frankrijk. Daar is hij in 1943 geboren. Hij kreeg een valse naam. Zijn twaalf jaar oudere broer bracht de oorlogsjaren door in een kindertehuis, waar hij slechts op het nippertje aan de nazi-beul Klaus Barbie is ontsnapt. ?Dat is iets wat je altijd bijblijft : dat je in die jaren van het ene mirakel naar het andere bleef wandelen, en daardoor nog in leven bent”.
Na de oorlog is René met zijn ouders naar Luik teruggekeerd. Hij volgde er normaalschool en leerde op zijn twintigste Régine kennen. Haar ouders hadden een confectiezaak in Antwerpen, waar René aan de slag kon. Later vond hij werk in de juwelierszaak van een vriend. Sinds 1990 is hij zelf diamantair geworden.
Wat valt er over diamanten te vertellen. Zouden we niet beter over de echte problemen kunnen praten ? Over Bosnië, bijvoorbeeld. ?Na de Tweede Wereldoorlog zwoer iedereen vrede. We zijn een halve eeuw lang tegen tweehonderd per uur blijven evolueren, maar staan we één stap verder ?” Zijn ouders waren al niet echt gelovig meer, toen ze eind jaren twintig uit Polen naar België vluchtten, en met René ging het al niet veel beter. Een handvol culturen klotst in zijn hoofd. Hij heeft wel eens met mensen als Hugo Claus en Jan Vanriet aan tafel te gezeten, en behalve jiddisch en Hebreeuws spreekt hij Frans, Engels, Duits en Nederlands. Een goede productie van een Vlaams theatergezelschap zal hij niet zo snel overslaan. Het is allemaal niet echt bevorderlijk voor het respecteren van de strenge joodse regels. ?Ik ontmoet de orthodoxen haast nog alleen op het werk, waar we over diamanten onderhandelen. Ik kan ze zelfs niet bij mij thuis inviteren, omdat ik niet kosjer eet. We zijn van elkaar vervreemd. En toch : ze zijn voor mij essentieel.”
Het is visceraal, zegt hij, sterker dan hemzelf. Hij mag dan al niet pratikeren, je zal hem nooit de traditie horen afzweren. Een jood blijft een jood. Hij wil ons een verhaal vertellen. Over twee dorpen in Polen. ?In het ene werd door de joodse gemeenschap elk jaar een uitbundig feest georganiseerd. In het andere wilde men wel, maar men had er het geld niet voor. Toen opperde de rabbijn het voorstel dat elke burger een paar glaasjes wodka in een ton zou gieten, die in het huis van de rabbijn stond opgesteld. Als het feest eraan kwam, zou het dorp zich daaraan kunnen laven. Iedereen vond dat een schitterend idee. En wat dacht je dan dat er in het vat zat toen de dag van feesten gekomen was ? Zuiver water. Daarom zijn die orthodoxen onmisbaar. Zij brengen zuivere wodka, en als het van mij afhing, zou er van de joodse traditie alleen nog maar een ton met water overblijven.”
M.B.