Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

De Turkse auteur Orhan Pamuk overtreft in zijn nieuwe roman, waarin hij zich in het fundamentalisme verdiept, het wereldwijd bejubelde ‘Ik heet Karmozijn’. ‘Sneeuw’ is grote kunst.

Orhan Pamuk, ‘Sneeuw’, uit het Turks vertaald door Margreet Dorleijn en Hanneke van der Heijden, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 471 p., euro 27,50.

Met zijn vorige roman, het eind vorig jaar in het Nederlands vertaalde Ik heet Karmozijn, dat speelt aan het eind-zestiende-eeuwse Osmaanse hof, brak de Turkse schrijver Orhan Pamuk (°1952, Istanbul) definitief door als een schrijver van mondiale importantie. Het boek kreeg onder meer de prestigieuze International IMPAC Dublin Literary Award (euro 100.000), werd zo’n beetje in alle talen tussen New York en Tokio in vertaald en kreeg schitterende recensies. Ondertussen is er een nieuwe Pamuk, zijn zevende, eenvoudig Sneeuw getiteld. En die is dus, opdat u meteen weet waar u aan toe bent, gewoon béter dan Ik heet Karmozijn.

Pamuk wisselt af tussen historische en contemporaine romans, en Sneeuw is er een van de laatste soort, net zoals bijvoorbeeld zijn meesterlijke Het zwarte boek (1990) en Het huis van de stilte (1983), dat zich afspeelt tijdens het politieke straatgeweld en de militaire staatsgreep van 1980. De nieuwe roman is dus niet de eerste waarin Pamuk zich direct met de politiek in zijn vaderland verstaat, en er klinken ook, zoals gebruikelijk, echo’s in door uit de rest van zijn oeuvre. Maar inhoudelijk waagt de schrijver zich wel op voor hem nieuw terrein, althans wel in literair verband: in Sneeuw geeft hij zich rekenschap van het de afgelopen twintig jaar ook in (het officieel seculiere) Turkije op de voorgrond getreden moslimintegrisme.

Verteld wordt het verhaal van Ka, de zo ongelukkig om het leven gekomen melancholieke dichter, en wel, ook dat is gebruikelijk bij Pamuk, op een indirecte manier, via een tussen de auteur en Ka in geschoven verteller, die lang naamloos blijft, maar ten slotte Orhan zal blijken te heten. De helderheid van toon komt daarbij niet in het gedrang, maar het doet recht aan de complexiteit der dingen – nog zoiets wat je in Pamuks romans voortdurend terugvindt.

Deze Ka, 42 jaar oud, is in de openingsscène van het boek met de bus op weg naar het stadje Kars, in het uiterste oosten van Turkije, niet ver van de Armeense grens. Hij is dan net een week terug in het land, na een verblijf van twaalf jaar als émigré in Duitsland. Zijn terugkeer is ingegeven door de dood van zijn moeder, die hij in Istanbul heeft helpen begraven. Daar heeft hij ook een vriend van vroeger ontmoet, die nu journalist is bij de krant Cumhuriyet, en die hem gevraagd heeft of hij geen reportage wilde maken over Kars, waar een zelfmoordepidemie onder jonge, de sluier dragende vrouwen is uitgebroken. En waar het moslimfundamentalisme in opmars is.

VERBORGEN LOTSBESTEMMING

Kars, de armste stad van Turkije, ligt bij Ka’s aankomst al onder een dik tapijt van de sneeuw die het hele verdere boek door zal blijven vallen. Ka neemt er zijn intrek in hotel Sneeuwzicht, dat gedreven wordt door de ex-communistische mijnheer Turgut en zijn twee mooie dochters Ipek en Kadife. Het moet inderdaad haast wel zo zijn dat de opwelling waarmee Ka op het voorstel van zijn vriend de journalist is ingegaan gehoorzaamt aan een verborgen lotsbestemming (die al gesuggereerd wordt door de reeks Ka – Kar (‘Sneeuw’ in het Turks) – Kars): Ipek kent hij nog uit zijn studententijd, en de hernieuwde kennismaking doet definitief het verlangen ontbranden dat hij destijds ook al naar haar voelde. Maar Ipek trouwde met Muhtar, een linkse activist. Intussen is ze van hem gescheiden – het kan verkeren. (Dat kan het zeker: Muhtar is nu kandidaat voor de islamistische partij bij de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen.) Voor Ka, altijd vrijgezel gebleven, staat het vast: hij moet van Ipek zijn vrouw maken en met haar terugkeren naar Frankfurt.

En vervolgens ontketent Pamuk een cascade van gebeurtenissen, die allemaal als de ringen van een gyroscoop in elkaar blijken te passen. Ka is nog maar net in Kars of er vindt een militaire coup plaats, tijdens een ‘kemalistische’ toneelvoorstelling dan nog wel – terwijl nu juist het leger toch de eerste verdediger is van de seculiere erfenis van vader des vaderlands Mustafa Kemal, genaamd Atatürk. Het verkommerde, door de regering in Ankara aan zijn lot overgelaten stadje is tegelijk ook de plaats waar Ka’s dichtader, sinds lang opgedroogd, weer begint te vloeien. En waar hij Ipek inderdaad voor zich wint – en haar weer verliest.

Ondertussen rijzen uit alle gesprekken die er gaandeweg in het boek gevoerd worden, en het zijn er veel, de contouren op van het veelkantige moderne Turkije: secularisten verschillen van mening met de religieuzen, net zoals beide partijen onderling het ook nooit helemaal eens raken, rijken staan tegenover de massa arme slokkers, het verlichte Westen heeft zowel zijn aanhangers als zijn verguizers (waarbij wel opvalt hoezeer de laatsten zich door dat Westen gegriefd en gekwetst voelen). Ka keert ten slotte naar Duitsland terug, en wordt er prompt vermoord. Zoals er nog wel meer doden vallen. Bijvoorbeeld ook de aandoenlijke en lankmoedige jonge integrist Necip, die ervan droomt de eerste Turkse islamistische sciencefictionauteur te worden.

Duivelskunstenaar Pamuk weet je met dit polyfone werkstuk volledig te overtuigen van zijn schrijverschap, en je tegelijk in lichte verwarring achter te laten. Want wie heeft er nu eigenlijk gelijk? En hoe zit dat, met die gedichten die ’tot Ka komen’, zoals hij het zelf uitdrukt, en die kennelijk aan een geheim patroon beantwoorden, dat Ka voorstelt als een sneeuwkristal, puur en onherhaalbaar?… Vragen, vragen, je krijgt ze niet ondubbelzinnig beantwoord en toch neem je daar in dit geval vrede mee. Dat is natuurlijk de kunst. Dit is grote kunst.

Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content