‘Politici durven niet aan de bouwgronden van de mensen te raken’

BOUWGRONDEN IN VLAANDEREN Er ligt meer dan 20.000 hectare bouwgrond verspreid over het Vlaamse platteland. © Bron: Architecture Workroom Brussels op basis van gegevens uit 2011 van het Departement Ruimte Vlaanderen

Vlaanderen lijkt volgebouwd, en toch moeten er nog mensen bij. Daar zijn oplossingen voor, maar ze zijn politiek moeilijk verkoopbaar. Een verhaal over het goede dorpsleven, de ‘verpaarding’ van Vlaanderen, en de kansen die de vergrijzing ons biedt. ‘Twintig jaar geleden was 15 procent van Vlaanderen versteend, vandaag is dat al 27 procent, en als we zo voortdoen wordt het 50 procent.’

De landbouw zit de laatste tijd weer in het defensief. Het voorstel van het nutsbedrijf Eandis om gas en elektriciteit op het platteland duurder te maken dan in de stad stuit op verzet van de Boerenbond. Onaanvaardbaar voor de boeren op het platteland, vindt de sector, en een slinkse manier van de industrie om nog meer geld te verdienen. Aftredend Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Philippe Muyters (N-VA) liet zich een dik jaar geleden ontvallen dat afgelegen wonen duurder zou moeten worden, om de verdere verkaveling van Vlaanderen tegen te gaan. Maar er kwam zo veel protest – onder meer omdat het platteland dan een exclusiviteit voor de rijkeren zou worden – dat Muyters zijn oprisping niet in een voorstel durfde te gieten.

De Boerenbond moet ook constant in het verweer tegen natuurverenigingen. Toen de Vlaamse regering vorig jaar besliste om opnieuw landbouwgrond op te offeren voor een zoveelste uitbreiding van de haven van Antwerpen, had hij het over een ‘duivelsverbond’ tussen natuur en industrie: er zou bijna 1000 hectare ‘nieuwe’ natuur moeten komen om te compenseren wat er door de uitbreiding van de haven verloren zal gaan (dat is een Europese verplichting). Dat zal grotendeels ten koste gaan van landbouwgrond.

Eind vorige maand keurde de Vlaamse regering de zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen goed, waarmee Vlaanderen de Europese verplichting opvolgt om een netwerk van kwaliteitsvolle natuurgebieden te creëren. Daardoor dreigen nogal wat landbouwbedrijven in de problemen te komen, omdat ze te veel vervuilen. En daarbovenop wordt de sector geconfronteerd met de ‘plaag’ van buurtbewoners die tegen nieuwe vergunningen procederen.

‘Aandacht voor de kwaliteit van het landschap hoeft niet negatief te zijn voor de landbouw’, stelt Saartje Degelin, expert ruimtelijke ordening en natuur van de Boerenbond. ‘Maar het is wel een grote uitdaging, zeker omdat we in de toekomst naar nog meer schaalvergroting gaan. Het aantal boeren daalt wel, maar de hoeveelheid landbouwgrond blijft min of meer dezelfde, wat betekent dat de bedrijven groter worden. Andere bedrijven zetten dan weer in op nichemarkten met kleine teelten, agrarisch natuurbeheer of stadslandbouw, op voorwaarde dat er een inkomen uit te halen valt. Het succes daarvan hangt mee af van de ligging van een bedrijf, met recreanten in de buurt of consumenten aan wie de boer zijn producten rechtstreeks kan verkopen. Maar het is fout te denken dat die aanpak de oplossing voor heel Vlaanderen is.’

Leegstaande boerderijen

Dat dalende aantal boeren zie je in het landschap: er staan nogal wat boerderijen leeg. ‘Wat doen we daarmee?’ vraagt Degelin. ‘De regelgeving is niet altijd duidelijk, of ze wordt niet consequent toegepast. Ze kunnen door particulieren gekocht worden, en dan krijg je al snel “vertuining” en “verpaarding”: mensen gaan er tuinen aanleggen en paarden houden, niet altijd met aandacht voor het effect op de omgeving. Soms worden er kleine ondernemingen in opgestart, zoals aannemingsbedrijven of carrosserieën. Als die later uitbreiden, komt er extra beslag op de ruimte, wat tot een stijging van de grondprijzen leidt.’

Overal wordt er geknaagd aan het landbouwareaal. Degelin geeft het voorbeeld van het gebied van de Kleine Nete, waar boeren te maken krijgen met verschillende overheden die een stuk van hun grond willen: natuur, waterbeheer, openbare werken, erfgoed. ‘Dat is het Belgische verhaal van de ruimtelijke wanorde op kleine schaal’, zegt ze. ‘De diverse overheden overleggen blijkbaar niet met elkaar, waardoor onze boeren niet weten hoeveel land ze nog zullen overhouden als iedereen zijn zeg heeft gekregen. Een gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak zou veel beter zijn. Landbouw is een belangrijke factor bij het openhouden van het landschap, en kan fungeren als rem op de oprukkende verharding en verstedelijking. Op dat punt zijn we vaak een partner van de natuurbeweging.’

Erik Grietens van de Bond Beter Leefmilieu (BBL) is het daarmee eens: ‘Er zijn tegenstellingen tussen natuur en landbouw, maar de gezamenlijke bedreiging – de oprukkende bebouwing – is veel groter. Op lokale schaal vinden we elkaar regelmatig. Zo voeren we in Stabroek samen met de Boerenbond actie tegen een nieuwe verbindingsweg die veel boerderijen van hun landerijen zou afsnijden en de natuur nog verder zou versnipperen. Het is ook onwaarschijnlijk hoeveel bouwgrond er in Vlaanderen verspreid ligt over het platteland: meer dan 20.000 hectare!’

Grietens wijst erop dat de helft van het Vlaamse budget voor leefmilieu nu naar riolen gaat, precies vanwege de sterk verkavelde bebouwing: ‘Onze riolering wordt onbetaalbaar. De maatschappelijke kosten van verkaveling zijn veel te hoog. De bebouwing moet meer in steden geconcentreerd worden, waar in tegenstelling tot wat velen denken nog plaats is, en in dorpskernen. Maar het onteigenen en schrappen van bouwgronden is politiek en financieel onhaalbaar. Wij pleiten voor een systeem van verhandelbare grondrechten, waarbij alle bouwrechten in een grote pot gaan, en bouwgronden op het platteland geruild kunnen worden met bouwrechten in dorpen. Helaas durft geen enkele politicus aan de bouwgronden van de mensen te raken.’

Grietens haalt voorbeelden aan die bewijzen dat het kan. In de gemeente Zemst is een stuk lintbebouwing van een kilometer geschrapt en vervangen door een bouwmogelijkheid in de dorpskern. Maar de overheid volgt niet. ‘Wij vragen al twintig jaar om een echt ruimtelijk beleid’, zucht hij. ‘Het door de aftredende Vlaamse regering aangekondigde nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is er nog altijd niet, en in de ontwerpversie die circuleert zijn de verhandelbare grondrechten onder politieke druk afgezwakt tot wat een “ruimteneutrale ontwikkeling” genoemd wordt. Zo komen we er nooit.’

Schaamgroen

De éminence grise van het ruimtelijk beleid in Vlaanderen, emeritus hoogleraar Georges Allaert van de UGent, heeft nog niet veel van zijn strijdvaardigheid verloren. ‘Twintig jaar geleden was 15 procent van Vlaanderen versteend, vandaag is dat al 27 procent, en als we blijven voortdoen zoals we bezig zijn zal het naar 50 procent evolueren’, zegt hij. ‘Asfalt en beton zorgen voor problemen met de waterafvoer en voor hitte-eilanden, en het wórdt al zo warm met de klimaatopwarming. De menselijke activiteiten moeten in knooppunten worden georganiseerd, en dat niet alleen voor mobiliteit, ook voor onder meer bewoning.’

Allaert ziet heil in wat hij ’territoriale pacten’ noemt: waarbij in bepaalde gebieden groepen met kapitaal van buitenaf en een dirigerende rol van de overheid afspraken maken over de verdeling van de ruimte. ‘Anders wordt het helemaal een woestenij’, benadrukt hij. ‘Helaas vind ik er weer niets over terug in de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen.’ Allaerts verhaal is geen pleidooi tegen wonen op het platteland: ‘Het leven op het platteland hoeft niet duurder te worden. Maar als we de meer dan duizend kleine woonkernen in Vlaanderen wat versterken, met goede scholen en thuiswerkmogelijkheden, kunnen we de druk op de mobiliteit en het landschap verlichten. Wat sommigen een overgang van een mono- naar een multifunctionele ruimte noemen, vertaal ik als het versterken van kleine woonkernen. Daar komt uiteraard een factor voedselvoorziening bij, waarvoor kleinschalige landbouw een oplossing kan zijn.’

Het gekibbel tussen natuur en landbouw is volgens Allaert een gemiste kans: ‘De ene krijgt een stukje en de andere krijgt een stukje, en zo bevorder je versnippering. Ik zou de grootschalige landbouw concentreren in een aantal regio’s, zoals de Polders, Haspengouw en de Noorderkempen. Dan kun je elders misschien aan grootschalige natuurontwikkeling doen. Ook de bufferzones die men in ruimtelijke inrichtingsplannen rond industriegebieden legt, maken een landschap kapot. Schaamgroen noem ik die.’

Voor planoloog René van der Lecq van het departement Ruimte Vlaanderen van de Vlaamse overheid is de ‘metropolitanisering’ van Vlaanderen de belangrijkste uitdaging voor de toekomst: de verstedelijkingsdruk op het platteland. Hoe pak je dat aan, met oog voor klimaat, energie, biodiversiteit en mobiliteit? ‘Je ziet in Vlaanderen veel kleine concentraties van bebouwing, van kleine steden tot grote dorpen, en daar liggen mogelijkheden om de bevolkingsdruk op te vangen. In de grote steden, zoals Antwerpen en Brussel, zie ik die nauwelijks, tenzij je naar een model met veel hoogbouw zou gaan, zoals in New York, maar dat is niet echt Vlaams – zelfs in Antwerpen en Brussel blijf je op een bepaalde manier dorpstedelijk wonen. De woonkernen zullen wel met elkaar verbonden moeten zijn, want zelfs in een dorpstedelijke kern gedragen mensen zich alsof ze in een stad zitten. Ze willen in hun woonkern een schooltje, eerstelijnsgezondheidszorg en een basiswinkel, maar voor de werkplek, het voetbalstadion of het winkelcentrum zullen ze zich verplaatsen.’

Stedelijkheid en landelijkheid zijn in Vlaanderen, in tegenstelling tot in onze buurlanden, geen afzonderlijke componenten van de ruimte. Van der Lecq: ‘In de jaren negentig kwam er in het Structuurplan Vlaanderen een apart beleid voor stad en platteland. Toen was dat een juiste keuze, maar vandaag kunnen we daardoor een aantal opdrachten niet meer vervullen. Nu willen we stappen zetten om die kunstmatige tweedeling te doorbreken. Bijvoorbeeld: de natuurlijke structuur rond beken en rivieren kan perfect dwars door een stad worden doorgetrokken, wat een ander beleid is dan het overkappen van een riviertje. Er is niet alleen in het buitengebied plaats voor natuur. Steden moeten over twintig jaar veel groener zijn dan vandaag, en niet alleen doordat er wat bomen geplant worden en groendaken aangelegd. In het stedelijke weefsel in Vlaanderen is de bevolkingsdichtheid relatief laag, waardoor er veel mogelijkheden zijn.’

Wat het platteland betreft, vindt Van der Lecq dat de grootschalige landbouwgebieden die een strategische rol spelen in onze voedselvoorziening gevrijwaard moeten blijven. Maar voor, bijvoorbeeld, de landbouw in de fameuze Vlaamse Ruit tussen Brussel, Leuven, Antwerpen en Gent moet er ingezet worden op allianties met andere sectoren, zoals natuur, toerisme en energie: ‘We komen uit een traditie van gewestplannen met extreme exclusieve claims op de ruimte, waarin elke functie zijn oppervlakte kreeg. Daar moeten we van af. We moeten ruimtes voor verschillende functies gebruiken.’

Een voorbeeld van zo’n alliantie is het Bomenplan 2050 van de bosexperts Kris Verheyen (UGent) en Bart Muys (KU Leuven). Die noemen de Vlaamse Ruit een van de meest verkavelde en vervuilde stadsgewesten van Europa. ‘Als je opgroeit in een smerig nest merk je de lelijkheid niet meer, maar anderen zien die wel’, zeggen de hoogleraren. Zij zien de Vlaamse Ruit als een groen stadsgewest, dat ze Parkstad Vlaanderen noemen, waarin het stedelijk weefsel verdicht en waarin ruimte wordt gecreëerd voor milieuvriendelijke stadslandbouw. Ook groene bedrijventerreinen, stadsbossen en stimuli voor eigenaren om hun eigendom te bebossen in plaats van te ‘verpaarden’ maken deel uit van hun project, en moeten verdere verkaveling en verrommeling van het landschap tegengaan. Volgens de nieuwe instandhoudingsdoelstellingen zou er in Vlaanderen trouwens 16.000 hectare bos moeten bijkomen.

‘Tegen de christelijke waarden’

Volgens socioloog Pascal De Decker van de KU Leuven, coauteur van het recent verschenen boek De geest van suburbia (Garant Uitgevers) over wonen in Vlaanderen, hebben de grote problemen in ons landschap historische wortels. ‘Wij waren het enige land in de regio met een streng katholicisme ten tijde van de industrialisatie en urbanisatie van eind negentiende eeuw’, legt hij uit. ‘Steden en appartementsgebouwen ondergroeven volgens de katholieke leiders de christelijke waarden, waardoor ze de mensen op het platteland wilden houden. Bovendien voerde men een politiek om arbeiders eigenaar te laten worden van een eengezinswoning met tuin, zodat ze aan afbetalingen vasthingen, wat de kans op stakingen verminderde. Via een goed uitgebouwd buurtspoorwegen- en busnetwerk met betaalbare abonnementen bracht men de mensen naar hun werk.’

Tot in 1962 was er in ons land geen ruimtelijk of grondbeleid: er kon overal verkaveld en gebouwd worden. Pas midden jaren zeventig kwam er met de gewestplannen een vorm van ruimtelijke orde. De situatie kan natuurlijk niet op korte termijn worden rechtgezet, maar dat belet niet dat er bakens kunnen worden uitgezet. ‘De vergrijzing kan een interessante kapstok zijn, want ze is echt een plattelandsverhaal gekoppeld aan verkaveling en lintbebouwing’, stelt De Decker. ‘Woning en woonomgeving zijn dikwijls niet aangepast aan oudere mensen. De woning is te groot en ligt te ver van basisvoorzieningen zoals bakker, slager en elementaire zorg. Dat kan als hefboom dienen om mensen naar knooppunten te verplaatsen, zoals flats in de omgeving van stations in kleine steden, waar ze in het beste geval op loopafstand van wat groene ruimte en goede voorzieningen wonen.’

Een groot aantal woningen is dus lange tijd minstens onderbenut. Vlamingen verhuizen niet graag, blijkt uit enquêtes, maar het zou nuttig zijn mochten mensen na hun pensioen doorstromen naar een ander soort wonen – zoals ex-premier Jean-Luc Dehaene, die zijn villa met grote tuin inruilde voor een appartement in Vilvoorde. ‘Je beleid voor ruimtelijke ordening ophangen aan demografische ontwikkelingen levert interessante mogelijkheden op’, besluit De Decker. ‘Maar de overheid moet meewillen en het moet op voldoende grote schaal gebeuren om effect te hebben. Ik heb niet het gevoel dat de tijd er rijp voor is, maar dat betekent niet dat we niets moeten doen. De wereld draait toch niet altijd zoals politici het zouden willen.’

DOOR DIRK DRAULANS

‘Concentreer de grootschalige landbouw in de Polders, Haspengouw en de Noorderkempen. Dan kun je elders aan grootschalige natuurontwikkeling doen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content