Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Vlaamse kunstenaars vinden de weg naar Rome terug. Schoorvoetend, voor een korte ‘Metamorphosis’ in de Academia Belgica.

Geen weg liep ooit in een boog om Rome heen. Voor Vlamingen evengoed. Rubens decoreerde er kerken, Van Dyck portretteerde er kardinalen en prelaten. Pieter Breugel de Oudere kwam voorbij en tekende de heuvels in de wijde omtrek, David Teniers maakte er zich geliefd als genreschilder. Paul Bril, Jan van Scorel en Jan ‘de fluwelen’ Brueghel bekwaamden er zich als landschapsschilders en vormden het hart van een levendige kunstenaarskolonie uit de Nederlanden. Welk kunstenpaleis je in Rome vandaag ook bezoekt – het Vaticaans museum, de publieke pinacotheek in Villa Borghese of de private verzameling Doria-Pamphilj in het gelijknamige Palazzo – het werk van de Fiamminghi a Roma ontbreekt niet tussen Rafaël, Titiaan en Caravaggio.

Weinigen konden zich permitteren om de schatkamer van de antieke cultuur en het centrum van het christendom links te laten liggen. Tot in de twintigste eeuw gold een Prix de Rome als een bewijs van artistieke excellentie, volgens academische maatstaven weliswaar. Een van de weinige heilige huisjes die de Parijse opstandelingen in mei 1968 daadwerkelijk omverkregen, was de Prix de Rome.

De stad is haar stek als baken van de westerse beschaving allang kwijt. Maar ook geteisterd en gekwetst, bleef haar aantrekkingskracht intact. Een jaar na de Tweede Wereldoorlog grifte cineast Roberto Rosselini haar in het collectieve wereldgeheugen als open stad ( Roma, Citta Aperta). Zijn scenario- en dialoogschrijver draaide 36 jaar later zijn eigen, magisch barokke stadsportret ( Roma). Zijn naam was Federico Fellini. Beeldend kunstenaars woonden er graag – Giorgio de Chirico sleet z’n levensavond aan de Piazza di Spagna – maar tot een creatieve wisselwerking met de stad kwam het niet. En eerder zal de Tiber zijn loop tot aan de Fori Imperiali verleggen, dan dat een Vlaams beeldend kunstenaar van zich zou laten spreken door een tijd in Rome te wonen en te werken, en tot Italiaanse collecties door te dringen… Of is dat zonder Jan Vercruysse gerekend?

De drie kleine ateliers die voor Belgische kunstenaars ter beschikking staan in de Academia Belgica blijven in de regel leeg. De historische bibliotheek, het beurssysteem voor studenten en jonge wetenschappers in deze in 1939 opgerichte Belgische stichting floreren aardig. Maar de kunst komt slechts sporadisch aan haar trekken, en dan nog uitsluitend op Franstalig initiatief.

PRINSES MARIE-JOSÉ

De Academia Belgica is een modernistisch gebouw van het zware interbellumtype, en aan een opknapbeurt toe. De Regie der Gebouwen wil er werk van maken. Zonde zou het zijn om het huis aan de Via Omero, gebouwd door Gino Cipriani en Jean Hendrickx, aan z’n lot over te laten. Het is een van de vele nationale wetenschappelijke instituten of academies in de Valle Giulia, in de buurt van de Villa Borghese. De meeste ontstonden op initiatief van de fascistische dictator Benito Mussolini, die in deze zone rond 1924 een aantal bouwpercelen in erfpacht aanbood aan nationale regeringen om de culturele banden met Italië vaster aan te halen. De Belgische bevolking, verrukt over het huwelijk van prinses Marie-José met de Italiaanse kroonprins Umberto, bracht via een collecte zelf een deel van het geld samen voor de bouw van de Academia.

Volgens traditionele maatstaven maakt het ontbreken van een geoutilleerde ruimte het organiseren van tentoonstellingen onmogelijk. Maar kunstenaars weten al langer dan vandaag alle mogelijke sites naar hun hand te zetten. Dat wist ook diplomaat Leo Peeters (45), die sinds anderhalf jaar in Rome werkt. Een week na de door koningin Paola geopende Magritte-tentoonstelling, waarvoor de Romeinen stormlopen in het nieuwe museumcomplex in het Vittorino, begeleidde Peeters de ouverture van het eerste Vlaamse kunstinitiatief in de Academia Belgica.

Tevoren had hij in het stadsmuseum van het Toscaanse San Gimignano de tentoonstelling Metamorphosis gezien. Die bevatte prikkelend beeldend werk van vier nog jonge Vlaamse kunstenaars die in eigen land een stevige reputatie opbouwden, zonder al voldoende in het buitenland aan bod te zijn gekomen. Peeters benaderde de organisatoren om de levendig besproken Metamorphosis een onverwacht ommetje naar Rome te laten maken.

Zo kreeg hij te maken met een Italiaans-Vlaams partnership. De stichting Arte Continua van Mario Cristiani uit San Gimignano heeft het tonen van buitenlandse hedendaagse kunstenaars op Italiaanse bodem in het vaandel geschreven. Bepaald knap is hun duurzame project Arte all Arte, dat in zijn jongste versie verschillende buitenlandse kunstenaars confronteerde met zeden en gewoonten, kunst(ambachten) en architectuur in telkens een ander dorp van Toscane. De totaliteit van de werken die ze er realiseerden, rijmt met de bedoeling van Arte all Arte om een natuurlijk kunstenweb te weven waarin het globale het lokale niet verdringt, en de periferie niet door het centrum wordt platgedrukt. In dat kader realiseerde Wim Delvoye een tegelvloer van gemengd koud vlees in de ontwijde San Francesco-kerk van Montalcino.

EEN NEERGESTORT PAARD

De Vlaamse partner en eigenlijke organisator van Metamorphosis in San Gimignano en nu Rome is de vzw Phidias, voorgezeten door voormalig Vlaams cultuurminister Luc Martens (CVP). Gedelegeerd bestuurder en draaischijf is Christa Vyvey, Martens’ ex-adviseur. Het voornaamste doel van Phidias is de promotie van in Vlaanderen actieve kunstenaars in het buitenland. Het duo is nu zelf aangewezen op het aanvragen van subsidie in plaats van ze te kunnen verstrekken. Voor San Gimignano kreeg Phidias een projectsubsidie van vierhonderdduizend frank, maar voor het ommetje naar Rome wordt er nog getalmd. Vyvey vermoedt dat sommigen de Academia Belgica ongeschikt achten als tentoonstellingslocatie.

De Vlaamse Gemeenschap kan gerust zijn. De al bij al elegant verouderende Academia beschermt de Metamorphosis (tot 18 april) en zijn kunstenaars, hun doorleefde primitiviteit, hun rauwe, directe omgang met stoffelijkheid als drager van een hulpeloos verlangen naar een bijna onaardse intimiteit. Nooit kwam het beeld van een neergestort paard van Berlinde De Bruyckere beter tot zijn recht dan in de statige marmeren hall van een pronkhuis in de stad waar ruiterstandbeelden een eeuwenlang gekoketteer met militaire macht verraden. De tengere gipsfiguren van Johan Tahon in de gang en op het terras wikkelen zich, doorbuigend, in een van het aardse bedrijf afgewende wereld.

De dramatische sculpturen van Peter Buggenhout op de tafel in de ontruimde conferentiezaal baden in een roodachtig licht en een geur van organen in ontbinding, wat een scherpe waarneming van alarm veroorzaakt. Een proces van bewuste vormwil en organische weerstand dreef Buggenhout naar het punt waar zijn uit koeienmagen gemaakte beelden tot brandend actuele getuigen worden van hun eigen maatschappelijke veroordeling tot bioafval, en van hun weerwraak op het centrale zenuwstelsel van de mens zelf.

Peter De Cupere bracht honderd kilo spaghetti aan de kook en kleedde er een bovenkamertje van de Academia mee aan: muren, bed, lavabo, tapijt en tafel geuren en kleuren naar de pasta die de kunstenaar in kwade dagen op de been hield en hem nu inspireerde tot een kookorgie, opgedragen aan zijn vriendin Julie. (‘ Want slapend in deze spaghettiwereld/ Droom ik alleen nog van jou…’, zo staat het in de begeleidende brief.) Op het terras zijn spaghettibloemen neergezet. Volgens de strenge normen van professore Simoneta Lux, die wil dat kunstenaars het kader van de knusse burgerlijkheid radicaal doorbreken, mag de Metamorphosis wat te voorzichtig gebleven zijn. Maar met zijn Pasta per Giulietta komt De Cupere aardig in de buurt. ‘Bello’, zegt de professore tegen de verliefde kunstenaar.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content