‘Pas op voor die Belgische barbaren’

Arrestatie van verdachte Belgen, in scène gezet voor het thuisfront. © Library of Congress

Het plan was simpel in augustus 1914: het Duitse leger zou ongehinderd door het neutrale België trekken om aartsvijand Frankrijk aan te pakken. Toen bleken die neutrale Belgen stevig weerstand te bieden. De Duitse pers begon een lasteroffensief dat de Pruisische troepen moest ophitsen. Het werkte.

‘Duitse troepen hebben het neutrale maar gemobiliseerde België bezet, om langs die kant een Franse aanval te voorkomen’, schreef Coburger Zeitung op 6 augustus 2014. Twee dagen eerder was de Duitse voorhoede bij Gemmenich de grens overgestoken. De publieke opinie hoopte toen nog dat de Belgen deze preventieve inval rustig zouden ondergaan en hoogstens symbolisch weerstand zouden bieden. Enkele dagen later hield geen enkele krantenredactie in het Duitse keizerrijk nog rekening met die mogelijkheid. De forten rond Luik boden flink weerstand, en Belgische troepen vernielden gericht bruggen en verkeersknooppunten.

De Duitse doden en gewonden rond Luik waren het bewijs dat België partij had gekozen, klonk het. Bonner Zeitung van 9 augustus had het over de Belgen als ‘Franzosenfreunde’. En volgens Volksmund, een andere Rijnlandse krant, stonden de forten zelfs al weken vóór de oorlog onder het bevel van Franse officieren. Hoezo, neutraliteit? Het Duitse publiek kreeg ook te lezen wat er was gebeurd met de duizenden landgenoten die bij het uitbreken van de oorlog België hadden moeten verlaten. Nu klopt het wel dat de exodus gepaard ging met verbale agressie vanwege opgehitste Belgen, hier en daar vielen wat klappen, en een aantal door Duitsers bewoonde panden werden inderdaad geplunderd en vernield, vooral in Antwerpen. Maar die korte uitbarstingen van volkswoede leken in niets op de ‘gruweldaden’ die de Duitse krantenlezers geserveerd kregen.

Afgesneden oren

Een Duitser die bij het uitbreken van de oorlog in Antwerpen zat, deed op 11 augustus zijn relaas in Bensberger Volkszeitung: ‘Ik heb zelf gezien hoe nabij de Meir de vrouw van een Duitse arbeider, die met haar kinderen over straat vluchtte, met revolverschoten werd afgemaakt vanuit een huis dat door gepeupel werd bewoond. Haar kinderen ondergingen hetzelfde lot. Ook heb ik gezien hoe een Duitse koopman, die rustig aan het wandelen was, voor Cinema Gaumont aangevallen en neergestoken werd. Uit het grote ziekenhuis in de buurt van de Beurs moesten alle Duitse patiënten vertrekken. Ik heb een Duitser gezien die zijn hand continu op een ernstige, nauwelijks geheelde operatiewonde aan de onderbuik hield. Al die excessen gebeurden met instemming van burgerwachters en militairen, die met een overduidelijke glimlach van genoegdoening het afschuwelijke optreden van het losgeslagen schorremorrie gadesloegen.’

Om het effect te vergroten, werd de horror soms gepersonaliseerd. Zo wist Bergisch Glad-bacher Volkszeitung dat meester-slager Deckel, afkomstig van Hohenzollern, nabij de Brusselse Beurs onthoofd en aan stukken gehakt was (Hohenzollern is geen gemeente, maar het slot van de Duitse keizerlijke familie). Ook drogist Spangenberg, die aan het Zuidstation een grote winkel had, zou op dezelfde manier aan zijn eind zijn gekomen. Volgens verscheidene kranten zou in Antwerpen de bekende hoteleigenaar Nicolas Weber door een volksmeute gelyncht zijn. Ook dat was onzin. Weber was helemaal niet vermoord. Hij had slaag gekregen nadat hij iets te enthousiast zijn sympathie voor het keizerrijk had getoond. En wat meer is: tijdens de bezetting kreeg hij het aan de stok met… de Duitsers. Die hadden zijn chique hotel aan de De Keyserlei als Kommandantur ingericht en hem de deur gewezen.

Nog grotesker waren de ‘verslagen’ over de Volkskrieg, de guerrillaoorlog die in het oosten van België zou zijn uitgebroken. Wat Coburger Zeitung op 13 augustus 1914 op haar voorpagina afdrukte, vond wekenlang navolging: ‘De Belgische burgerbevolking schiet vanuit elk huis, vanuit het dichte struikgewas, en geheel verblind door haat, op alles wat Duits is. Al tijdens de eerste dagen hebben we grote verliezen geleden als gevolg van dit optreden van de burgerbevolking. Vrouwen en mannen hadden daar hun deel in. Eergisteren werd een Duitser ’s nachts in bed de keel overgesneden. Gisterenochtend vond men in een dorp nabij Verviers een soldaat met de handen op de rug gebonden en met uitgestoken ogen.’

Veel kranten benadrukten dat de soldaten bijzonder op hun hoede moesten zijn voor de Belgische vrouwen. Op 19 augustus bracht Bonner Zeitung het relaas van een onderofficier die twee strijdmakkers had verloren door toedoen van enkele furies. Een van de twee was zo onvoorzichtig geweest om ‘de valse ogen van de Belgierinnen‘ te vertrouwen. Ook bij hem werden de handen op de rug gebonden (een onschuldig spelletje) waarna de vrouwen hem met hoedenspelden en stopnaalden de ogen uitstaken. Een tweede getuige bracht een soortgelijk verhaal van afgesneden oren en uitgebrande ogen.

Kranten voerden vaak getuigen op – militairen en embedded journalists, voor die term bestond – om het waarheidsgehalte van de artikels op te krikken. Ook soldatenbrieven werden gepubliceerd. Het thuisfront en het leger te velde moesten nu eenmaal op dezelfde golflengte blijven en heet-van-de-naaldnieuws krijgen over de ‘echte’ oorlog. Kritische bedenkingen bij de eindeloze stroom gruwelverhalen waren uitzonderingen. Weimarer Volkszeitung meldde op 14 augustus 1914 dat de mishandelingen van Duitsers uitzonderingen waren en dat vele vluchtelingen bij Belgen ‘onderdak en welwillendheid vonden’.

Strakke planning

Toch voerden de broodjeaapverhalen de boventoon. Ze waren een mix van individuele en collectieve waanbeelden die van bij het begin van de oorlog waren ontstaan in het Duitse leger. De Duitse pers speelde in op de diepgewortelde angst voor sluipschutters, een angst die sterk gevoed werd door de legerleiding. In welke mate journalisten en officieren ook echt geloofden dat de Belgen een guerrillaoorlog ontketend hadden, is moeilijk uit te maken, maar een herhaling van de Frans-Duitse oorlog van 1870 was het alvast niet. Toen hadden Duitse soldaten effectief tegenover gewapende strijders uit het volk gestaan.

Een verhalenstroom van verraderlijke, gewapende burgers die weerzinwekkende daden pleegden moest de troepen alert houden. Dat lukte ruimschoots: de morele barrières vervaagden, en de Duitsers stichtten op grote schaal brand en hielden standrechtelijke (massa)executies. Alles met de bedoeling om een angstpsychose te creëren en zo de wil van de Belgen om te vechten te breken. Er was haast bij: de Duitse generaals hadden een strakke planning, uur per uur, en niets mocht hun opmars door België in de weg staan.

Het Duitse leger was weliswaar indrukwekkend, goed getraind en uitgerust, maar het was grotendeels onervaren. Weinig soldaten hadden ook maar een vermoeden van wat hen in België te wachten stond. Het geschut van de Luikse vestingen maakte veel duidelijk. Ook het Belgische veldleger bood stevig weerwerk. Overal doken kolonnes infanteristen, cyclisten en ruiters op. Niet dat ze de Duitsers konden tegenhouden, maar ze maakten het hen wel knap lastig en zorgden voor zenuwachtigheid in de rangen. Dat deed ook de paramilitaire Garde Civique. Met hun op burgerkleding lijkende uniformen droegen de burgerwachters ertoe bij dat veel Duitse soldaten effectief geloofden dat ze in een Volkskrieg waren beland. Dat ze overal gevaar liepen. Dat ze gedood konden worden door ‘het hagelschot van een boer of het keukenmes van een fanatieke Belgische’, zoals Bergisch Gladbacher Volkszeitung op 10 augustus schreef.

Door kritiekloos de agenda van de legerleiding te volgen, was de Duitse pers medeplichtig aan de verschrikkingen die niet de Duitse soldaten maar wel duizenden burgers in België en Noord-Frankrijk ondergingen. Fictie werd feit, lugubere hersenspinsels werden aan de Duitse lezers verkocht als waarheid. In een week tijd hadden de Duitse kranten van ‘de Belg’ een afzichtelijke barbaar gemaakt die zich vergreep aan vluchtende Duitse burgers en geïsoleerde groepjes soldaten op beestachtige wijze afmaakte. Ook ongewapende artsen en verplegers waren niet veilig. Vergelijkingen met de bewoners van ‘de meest woeste uithoeken van de Balkan’ (Dürener Zeitung, 10 augustus) en ‘de dierlijke wilden van Afrika’ (Bonner Zeitung, 10 augustus) waren snel gemaakt. Bonner Zeitung legde expliciet de link naar de Herero-opstand in Duits Zuidwest-Afrika, die enkele jaren voor de oorlog door koloniale troepen onderdrukt was. De bijzonder brutale manier waarop de opstand was neergeslagen werd toen verkocht als een rechtmatig antwoord op de ‘ongeciviliseerde’ oorlogvoering van de lokale bevolking (afgesneden neuzen en oren van Duitse soldaten incluis). De Belgen waren dus gewaarschuwd.

Vlaamse alcoholici

Hoe kon België, een land dat zo trots was op zijn oude cultuur, vervallen in barbarij? Volgens Weimarische Volkszeitung van 19 augustus 2014 lag de verklaring in de analyse van Max Hochdorf, voor de oorlog correspondent van Berliner Tageblatt in Brussel. Tijdens een opgemerkte lezing in Berlijn wees Hochdorf op de specifieke aard van de twee volkeren die in België woonden. De Walen, aldus Hochdorf, ‘hebben in de hoogste graad aanleg voor fanatisme’. Een ‘gewone prikkel zoals vandaag’ (hij bedoelde: de invasie van België, nvdr.) was genoeg om een geweldexplosie te veroorzaken. Van hetzelfde kaliber waren de Vlamingen, die daarbovenop volgens Hochdorf altijd een neiging tot wreedheid hebben gehad. Het bewijs? Het feit dat ‘zij zangvogels brutaalweg de ogen uitsteken, omdat die blind kennelijk beter zouden zingen’. O, en de Vlamingen waren ook ‘ausgesprochenen Alkoholiker’. De combinatie van die twee eigenschappen verklaarde waarom ‘Duitse vrouwen en kinderen afgeslacht werden’.

‘Wij kenden de Belgen te weinig, wij wilden ze ook te weinig kennen’, schreef Jenaer Volksblatt op 13 augustus. ‘Wij beoordeelden het land naar de grote kunstenaars en dichters die het voortgebracht heeft, maar voegden daar niet aan toe dat de massa in de grootste stompzinnigheid leeft. Wij spraken over de bloedverwantschap van het Germaanse bevolkingsdeel des lands en hingen goedbedoeld een beeld op van de ferme Vlaamse levenslust, maar wisten niet dat die eigenschappen al lang geheel gecorrumpeerd waren.’ Walen en Vlamingen waren één pot nat, temeer omdat zelfs het dialect in het zuidelijke landsdeel ‘uitgesproken Germaans klinkt’.

De Flamenpolitik – het verdeel- en heersbeleid ten voordele van de Vlamingen – was in de berichtgeving van augustus 1914 duidelijk nog veraf. De vijand was ‘de Belg’, aangevoerd door een onverantwoordelijke regering én koning, voor wie de meeste kranten geen goed woord over hadden. Onbegrijpelijk dat Albert, een vorst met Duitse roots nota bene, zijn volk meesleurt in een waanzin die hij perfect had kunnen vermijden, was de teneur. Het leek wel alsof Alberts beslissing om zich tegen de Duitsers te verzetten kwam van ‘een potentaat uit de Balkanstaten, van Nicolaas van Montenegro, destijds de clown van het Europese staatsconcert’, zo schreef Volksmund op 15 augustus. Drie dagen daarvoor al had Bonner Zeitung gedreigd: ‘Albert van België zal aan ons Duitsers rekenschap moeten afleggen voor zijn handelswijze. Hij zal ons de rekening volledig moeten betalen. En ja, we zijn al bezig aan hem, de aanstoker van de volksdrift, én aan zijn volk van geniepige moordenaars, de kwitantie te geven.’ Alleen Münchner Stadtanzeiger gaf de vorst nog enig krediet. Dat de Münchner verscheen in de geboortestreek van de koningin der Belgen, Elisabeth von Wittelsbach, verklaart wellicht de zachtere toon.

Ongure types

De algemene hardheid had deels met geld te maken. Dürener Zeitung begreep de ondankbaarheid van de Belgen niet, nadat ‘onze bad- en andere toeristen decennialang miljoenen aan Duits geld naar België hadden gebracht’. Sommige kranten benadrukten (terecht) dat België qua industrie sterk afgestemd was op Duitsland, meer dan op Frankrijk. Het moest dan wel zijn, zo meende Bonner Zeitung dat ‘het Belgenrijk’ in de greep was van Frankrijk, dat aasde op de annexatie van het land, ‘wat er vroeg of laat toch van zou komen’.

Maar de grootste bron van frustratie was het feit dat het trotse Duitse leger na een week vechten de Luikse fortengordel nog altijd niet had bedwongen. ‘In het ergste geval kan het kleine land 100.000 man op de been brengen, maar wat betekent dat tegenover onze miljoenen?’ had Jenaer Volksblatt in de eerste dagen van de invasie geschreven. Ook Dürener Zeitung van 6 augustus benadrukte dat alles naar wens ging. Twee dagen later meldde de krant dat Luik ‘im Sturm’ ingenomen was. Van het Belgische veldleger viel niets te vrezen, heette het, dat had de ‘val van Luik’ wel aangetoond. Dat Duitse troepen alleen de binnenstad veroverd hadden en de fortengordel nog intact was, daarover werd gezwegen.

Ook toen het ‘onbetekenende veldleger’ op 12 augustus bij het Limburgse Halen de Duitse cavalerie terugsloeg, zweeg de Duitse pers. Onder meer Coburger Zeitung gaf wel toe dat de ‘Sturm auf Lüttich’ nog niet afgelopen was, omdat de Duitsers daar ‘een te zwakke strijdmacht’ hadden. De krant wilde niet gezegd hebben dat de legerleiding haar huiswerk niet had gemaakt. Luik speelde in de Duitse invasieplannen een sleutelrol en had van bij de aanvang belegerd moeten worden door een sterke legermacht. Verklaringen voor de problemen waren volgens de Coburger het ongunstige terrein en – hoe kon het ook anders? – de verraderlijke acties van de bevolking.

De fantasieverhalen over scherpschutters en gruweldaden door Belgische burgers kwamen erg goed van pas. Ze waren een antistof tegen de berichten in onder meer de Belgische kranten over de beestachtigheid van de Duitse ‘Hunnen’, en ‘legitimeerden’ de represailles in België. Een land waarvan de bevolking zich ‘wreed en beestachtig’ gedraagt, verdient een passende behandeling, was de boodschap. Aan de tegenstand van het Belgische leger kon het niet liggen. Ook al omdat ‘die Belgier sehr schlecht schiessen’, zo vertelde een luitenant op 15 augustus in Bensberger Volkszeitung.

Hoe lamlendig dat Belgische leger wel was, deed Bonner Zeitung op 17 augustus uit de doeken, in een bijdrage over een konvooi krijgsgevangenen: ‘De slordige indruk werd nog versterkt door het feit dat bijna alle soldaten onder hun kepie met rode kwast een langharig kapsel droegen, dat warrig en onverzorgd over hun voorhoofd hing. Daaronder glommen getaande, bezwete gezichten, en een stoppelbaard. (…) Onwillekeurig gleed onze blik af naar onze Duitse militairen. Hei! Hoe schitterden onze ogen bij het zien van deze dappere jongens, in strakke houding te paard en met een wapperend zwart-witvaandeltje langszij.’

De eerste groep Belgen die in kamp Sennelager bij Paderborn aankwam, maakte volgens Bensberger Volkszeitung van 18 augustus een nog lamentabeler indruk: ‘Lusteloze, vaak zichtbaar door de alcohol aangetaste figuren, een slappe houding, slordig uniform, bij velen voor de helft burgerkledij. Onder hen ook officieren, die een paraplu in de hand hadden. Vaak hoorde en zag men ze hun onschuld uiten over het schieten op Duitse soldaten. Men is haast geneigd, gezien hun onmilitaire voorkomen, dat te geloven. Maar onder hen ziet men ook ongure types, die grommend en met een fanatieke blik voor zich uit staren, vol opgekropte woede en met akelig priemende ogen. Van hen kan men alles verwachten.’

De Belgische krijgsgevangenen hadden echter niets te vrezen, benadrukten de kranten. ‘We zullen ze tonen dat wij niet de barbaren zijn die hun leugenachtige pers van ons maakt; ook in oorlogstijd willen wij mensen blijven’, zo stond op 13 augustus te lezen in Weimarische Volkszeitung. Maar burgers die zich tegen de Duitse troepen keerden, hoefden niet op clementie te rekenen.

‘Driemaal vervloekt zij elke vijand, die ons gedwongen heeft zo veel Duits bloed te vergieten! Ze weten nu al wat het betekent Duitsland te hebben uitgedaagd. Maar ze zullen het pas écht ervaren wanneer wij onze gevallen helden zullen wreken’, schreef Bergisch Gladbacher Volkszeitung op 20 augustus. Dat was niet gelogen. Terwijl de krant van de persen rolde, vond in Aarschot de Bloednacht plaats. 150 inwoners van de Hagelandse gemeente, onder wie de burgemeester, overleefden het niet. Na twee weken te hebben gemoord in de provincie Luik en in Zuid-Limburg verlegden de Duitsers hun actieradius landinwaarts. Toen het verzwakte en uitgedunde Belgische leger zich goed twee maanden na het begin van de oorlog achter de IJzer terugtrok, hadden 5500 burgers met hun leven betaald.

DOOR FRANK DECAT

Sluipschutters, onthoofdingen, soldaten die tijdens seksspelletjes de ogen werden uitgestoken: die Belgen waren niet te vertrouwen.

Door de wilde verhalen vervaagden de morele barrières, en de Duitsers stichtten op grote schaal brand en hielden standrechtelijke executies.

‘Wij beoordeelden België naar de grote kunstenaars en dichters die het voortgebracht heeft, maar voegden daar niet aan toe dat de massa in de grootste stompzinnigheid leeft.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content