Met ‘Haar leven, haar doden’ monteert de ploeg van de bottelarij een verknipt draaiboek tot een helder toneelbeeld.

Met een beetje kwade wil zou je je kunnen afvragen: welk noodlot tart de bottelarij/KVS, dat Franz Marijnen dit seizoen zijn kroniek van een aangekondigd afscheid aflevert – om persoonlijke redenen, maar ongetwijfeld ook moegestreden door allerlei demonen die het stadstheater omgeven. Wie heeft er in hemelsnaam belang bij om een bijna onzichtbare wurggreep uit te voeren op een artistiek leider, een gezelschap en een stel dramaturgen dat al enkele seizoenen bezig is met vernieuwend tekstmateriaal en niet bang is om aan de conventies te morrelen?

Neem nu de wat late seizoensopener, na de noodgedwongen afgelasting van Red rubber balls van Peter Verhelst, die Marijnen voor zijn rekening zou nemen. ‘Van horen zeggen’ is misschien wel een juiste omschrijving van wat er in Attempts on her life van Martin Crimp (1956) te beleven valt. Hij schreef het stuk, door Janine Brogt puik vertaald als Haar leven, haar doden, in 1997 in opdracht van het fameuze Royal Court Theatre, dat al meer dan honderd jaar lang een vernieuwende rol speelt in de Londense theaterwereld. Yeats, maar ook Shaw en later Edward Bond vonden er hun weg naar het publiek, een pad dat niet altijd met rozen bezaaid lag. Auteurs als Marc Ravenhill en Sarah Kane kregen er de voorbije tien jaar alle kansen en zetten het Engelse theater opnieuw in de schijnwerpers. Ze schreven teksten – Kane pleegde intussen zelfmoord – met een sterke onderhuidse dreiging, partituren waaruit een grote maatschappelijke alertheid spreekt. Ook in Attempts on her life is die hartenklop voelbaar, maar dan eerder via een omweg, door wat je als van een spreekkoor over een zekere Ann – die we nooit zien – te horen krijgt. Dat is intrigerend en het vormt meteen ook een breuk met het werk van pakweg Ravenhill en Kane, die toch explicieter met personages en een naar het klassieke neigende theateropbouw werken.

Als we hier al kunnen spreken van een partituur, dan is het er een vol dissonanten. Personages zijn er niet, hoogstens figuren die spreken op de scène. Zelfs de altijd afwezige Ann is geen bindmiddel in absolute zin, want we krijgen tegenstrijdige informatie over haar, zodat een karakterisering zo goed als onmogelijk is. De ene keer is ze ‘de dochter van de buren’, dan weer ‘een pornoster met toekomst’, maar net zo goed een onderzoekster in een lab, een reisleidster, een kunstenares met zelfmoordneigingen, een auto (jawel) of een terroriste. En dit laatste lijkt me haar belangrijkste trek, want we hebben hier te maken met een gossipcultuur en met beeldenterreur. Zoals Ann opduikt en verdwijnt in verschillende gedaantes, zitten we ook in de werkelijkheid in een samenleving waarin echt en nabootsing door de manipulatie van Grote Broer televisie verwisselbaar lijken. En het Dutroux-tijdperk heeft ons geleerd hoe fragmentatie en fantasie tot een wel heel vertekend beeld van de realiteit kunnen leiden.

BECKETT VOORBIJ

Begrippen als ‘identiteit’ en ‘waarheid’ en de logische opeenvolging van oorzaak en gevolg worden behoorlijk ondermijnd in Haar leven, haar doden. Crimp gaat een stap verder dan Beckett, omdat hij ons zelfs geen schijn van kans laat om het plaatje in te vullen, terwijl er bij Wachten op Godot toch de absurde hoop op vervulling is. In het deel ‘Pa en Ma’ zeggen twee figuren over haar: ‘Ze zegt dat ze niet echt een personage is, niet een personage zoals in een boek of op tv, maar een-gebrek-aan-personage, een non-personage, zoals zij dat noemt.’

Crimp bouwt dat verstoorde beeld intelligent op, want de social talk en de situering van Ann via berichten over haar kinderjaren gaan ongemerkt over in haar scherpe commentaar op de maatschappij, de macht van de reclame, de corruptie in de politiek. Hij toont aan dat een individueel bestaan daar willens nillens toch bij betrokken is en dat er op dat niveau al evenzeer met de waarheid wordt gejongleerd. Crimp put in de ’17 scenario’s voor het theater’ uit verschillende jargons, het kunstenaarstaaltje incluis, op een manier die zowel affiniteit heeft met de taalkritiek van Peter Handke als met de ondergraving van het medium en zijn merites van Botho Strauss. En het moet al van Harold Pinter geleden zijn dat er in het Engelse theater op zo’n slinkse manier ideologiekritiek wordt geleverd.

Geen gemakkelijke klus dus die de bottelarijploeg zich op de hals heeft gehaald, maar toch slagen de acteurs er met verve in om dit verknipte draaiboek tot een helder toneelbeeld te monteren. Dat komt vooral omdat regisseur Antoine Uitdehaag, de opvolger van Franz Marijnen bij het Ro-Theater van 1984 tot 1991 en sindsdien vooral in Duitsland actief, gekozen heeft voor een concretisering van de verschillende situaties, zonder dat de gelaagdheid er wordt afgekrabd.

Want de voorstelling opent duidelijk als een spreekstuk, met de acteurs achter microfoons, en regelmatig worden spelscènes met dit procédé ‘verstoord’. Ook het scènebeeld suggereert herkenbaarheid en distantie, omdat het uit speelplekken bestaat, zoals een kale, fotostudio-achtige plek met een stoel voor de ondervraging of een matras die zal dienen voor duur overspel en een tijd later zal verwijzen naar de omstreden installatie My Bed van Tracey Emin in de galeriescène. Vooral Sien Eggers en Steve Geerts blinken uit door hun gevarieerd acteerwerk, waar dit vreemde corpus om vraagt. De mengeling van inleving en ironie van Sien Eggers had ik graag wat meer gezien. Maar dit is slechts een detail bij de ontwikkeling van Crimps bevreemdende portret. Want Haar leven, haar doden moet u maar zorgvuldig in uw portefeuille houden, voor het geval u zich zou afvragen waar u in deze tijd aan toe bent.

‘Haar leven, haar doden’ van KVS/de bottelarij is in eigen huis te zien tot en met zaterdag 9 december. ( 02/412 70 70)

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content