Het discours dat een IS-strijder van Antwerpse afkomst verderop in Knack ontwikkelt, is gruwelijk en relevant tegelijk. De man vindt de onthoofdingen van Angelsaksische journalisten terecht: ze leiden namelijk tot ‘panische angst’, en ‘dat is ons doel’. Verder wil hij alle Amerikanen aanpakken, en zelfs ‘de Antwerpse Joden zijn niet veilig’: ‘Bart De Wever is terecht bang voor terreuraanslagen in Antwerpen. De kans is groot.’

Hoe karikaturaal de IS-strijders ook lijken, ze houden ons een spiegel voor. Ze dwingen ons vragen te stellen die we niet graag beantwoorden. Bijvoorbeeld: hoever reikt ons engagement elders in de wereld? Welke onrechtvaardigheden trekken we ons nog aan? Waartegen treden wij op, en hoe?

Dergelijke debatten voeren we met grote terughoudendheid. Want het binnenland primeert. Daardoor staat het ministers van Buitenlandse Zaken ook vrij te doen wat ze willen. Zo was Karel De Gucht streng voor Congo, maar latere ministers lieten president Kabila ongemoeid. Het parlement kijkt ernaar, de publieke opinie laat begaan. Dat geldt nog meer voor ontwikkelingssamenwerking. Wie kan de drie laatste ministers uit het hoofd opsommen (of waren het staatssecretarissen)? En wie weet welk beleid ze hebben gevoerd?

Het gaat ook op voor Defensie. In de eerste helft van de jaren 1990 is er op regeringsniveau en in de media voor het laatst ernstig gediscussieerd over het leger. Toen Leo Delcroix de dienstplicht afschafte, en toen later in Rwanda Belgische para’s werden vermoord. Zeker, ook nadien bleef een aantal geïnteresseerde parlementsleden de commissie Landsverdediging bemannen. Maar veel verder dan de beslotenheid van hun eigen vergadering droegen hun debatten niet. Ministers van Defensie lagen geregeld onder vuur. Maar de kritiek ging vooral over disfuncties (baldadigheden van para’s tijdens ‘humanitaire’ missies), bijkomstigheden (de taalrol van de generaals) en trivia: of de minister niet te luxueus reisde, en of hij zich onbehoorlijk zou hebben gedragen in een buitenlandse bar.

Ooit waren Belgische ministers de auteurs van knappe internationale strategieën. De Harmel-doctrine, naar de Franstalige christendemocraat Pierre Harmel, reikte de NAVO-lidstaten een blauwdruk aan voor gezamenlijke internationale actie; militairen en diplomaten wisten welke rol ze speelden in één globaal veiligheidsconcept. Welke politicus voelt zich daar nog toe geroepen? Op welk partijbureau haalt een geïntegreerd veiligheidsdebat nog de agenda? Hoeveel echte defensiespecialisten telt de journalistiek nog? Zelfs toen via Wikileaks briefwisseling uitlekte waarin zwart op wit stond dat er kernwapens liggen in Kleine Brogel, leidde dat amper tot journalistieke ijver en een maatschappelijk debat, en al helemaal niet tot een politieke crisis.

Een beleidsdomein dat niemand interesseert hoeft ook niet veel te kosten. We hebben nauwelijks nog een zeemacht. De Leopard-tanks reden op 21 juli hun laatste defilé. Nieuwe straaljagers zijn per definitie te duur.

Wie in de Wetstraat durft defensie nog te verdedigen? Wie durft nog uit te leggen dat in een parlementaire democratie het leger een legitiem onderdeel is van het overheidsapparaat? Dat betekent niet dat we terug moeten naar de tijden van Vanden Boeynants, met peperdure legeraankopen en kostelijke compensaties tussen noord en zuid. Een modern leger is efficiënt, dus zuinig, en dat kan alleen in internationaal verband. Maar er is dus wel een leger.

Zo’n leger zal de IS misschien niet verhinderen om met terreur te dreigen in Antwerpen. Maar afschrikking en militaire slagkracht zijn noodzakelijke elementen in een globaal veiligheidsbeleid. Exact één eeuw na de Eerste Wereldoorlog en zeventig jaar na de geallieerde invasie in Normandië blijft de noodzaak daarvan overeind. Ook toen was voor het Belgische leger het voeren van oorlog nooit het doel van zijn bestaan. Wel het kunnen vermijden van oorlog, en het vermogen om barbarij te bestrijden.

WALTER PAULI is redacteur bij Knack

Wie in de Wetstraat durft defensie nog te verdedigen?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content